DE ZEEUWSCHE KOERIER AFSCHEIDSBEZOEK 'oos doodt het haar R van Vrijdag 18 October 1929 van Minister-President Jhr. Ruijs de Beerenbrouck en Minister Verschuur aan het Bestuurder R.-K. Staatspartij ITeTjLilletQn. De|Macht van den Duivel, ft 44e öaargang No. 3530. Gweede Blad Ingezonden Mededeeling I hoofdhuid en wasch daarna Uw hoofd met INGEZONDEN MEDEDEELING VRAAGT SPOOR/MOSTERD (Slot) Hierop sprak de afgetreden Partijvoorzitter Jhr. mr. Ruys de Beerenbrouck als volgt Mijne Heeren De hartelijkheid en waardeering, die de on der-voorzitter als Uw woordvoerder mij in zoo welgekozen bewoordingen heeft toegedacht, hebben mij zeer getroffen. In allen eenvoud en volgens de bedoeling van den spreker, die, de goede gewoonte in Uw college getrouw, zijn woorden van onwaar achtige conventie heeft ontdaan, aanvaard ik Uwe door mij hooggewaardeerde gevoelens. Zulks doe ik gaarne, indien gij mij tenmin ste toestaat, dat ik aanstonds daaruit afzon der het hernieuwde bewijs Uwer vriendschap, die mij in den loop der laatste 4 jaren zoo« herhaaldeijk is gebleken. Niet meer dan een instrument in Gods hand. Immers, wat gij in haast al te vleiende be woordingen gezegd hebt, tot mij als afge treden voorzitter van Uw Bestuur en als lei der van de R.-K. Staatspartij in de afgeloo- pen periode, mag ik niet aanvaarden en gelooft mij, daarvoor ben ik ook niet in Uw midden gekomen zonder het grootë voor behoud, dat iederen mensch past, die tracht te zijn een goed instrument in Gods hand. Dat toch en dat voornamelijk is de drijf veer geweest, die mij met zooveel animo en eerlijke belangstelling mijn taak onder U heeft doen vervullen in het belang van onze Partij, die ik om haar richting, doelstelling en werk wijze steeds heb gezien en nog zie als een or ganisme van groote nationale beteekenis. En als er dan ook één reden is, waarom ik weder- keerig aan Uw Bestuur en al zijn leden af zonderlijk grooten dank verschuldigd ben en breng, dan is het voorzeker, omdat die boven natuurlijke drijfveer, die gij noch ik bij voor komende gelegenheden onder stoelen of ban ken hebt gestoken, steeds door U werd be- rgepen en aangevoeld, ja ik mag zeggen, ge waardeerd als de zuivere basis, waarop wij ons politiek werk moeten verrichten. De juiste samenwerking. Het is mijne overtuiging, dat dit gelukkige feit onze samenwerking heeft bevorderd tot een gemeenschappelijke daad tot meerdere eer van God. Ontegenzeggelijk was dit van grooten invloed op onze onderlinge verhou ding, die het mogelijk maakte zooals het behoort dat wij samen en eensgezind ons hebben verheugd, als het goed ging, terwijl wij ook in moeilijke dagen samen onze zorgen hebben gedeeld. Kort gezegd was onze ver houding er een van aaien voor één en één voor allen. Ik zeide, dat ik mij als Voorzitter van Uw Bestuur en als leider der Partij heb gevoeld en beschouwd als een instrument in de hand van God, die mij daarvoor eigenschappen in bruikleen gaf over wier gebruik ik ontveins mij dit niet ik rekenschap zal hebben te geven. Doch evengoed ten overstaan van Uw col lege voel ik mij tot op zekere hoogte reken- plichtig over mijn beleid ais Voorzitter van uit het Duitsch vertaald door ANNA. 1) !f_ Or I. Op een van de hoogste en ontoegangkelijk- ste rotsen van Schotland lag het slot Lilau Kook. Even woest en somber als de jmliggen de landstreek, zou het een uitstekend toe vluchtsoord zijn geweest voor de ridders in de middeleeuwen, daar zij niet bevreesd be hoefden te zijn dat iemand hen in dit kasteel zou komen opzoeken, om hen voor de gruwe lijke moorden en plunderingen, die zij had den begaan, te tuchtigen. De laatste afstam meling van het alom gevreesde geslacht Lilau Rook woonde op dit slot. Hij was ruw en trotsch en had niets gemeens met de fijn be schaafde edellieden van de negentiende eeuw. Sir Edward was van jongs af aan een zonder ling heer geweest, die aan niets zoozeer het land had als aan de beschaving en de etiquet te van de groote steden. De onmetelijke wou den en diepe bergkloven bevatten nog wild genoeg voor de jacht en in de omstreken van Lilau Rook woonden nog eenigen van zulke woestelingen als hij zelf was. Met dézen ging hij dan op de jacht, soms dagen lang. Of er bij deze woeste jachtpartijen soms eenige dit Bestuur. En dan wil ik U wel verklaren, dat ik er steeds naar gestreefd heb net leiderschap eener partij als de onze tot evenwichtige af metingen terug te brengen. Naar mijne meening behoeft noch behoort een leider een soort „Uebermensch" te zijn, die zich, instede van te blijven de „Primus inter pares", zijn Voozittersstoel een meter hooger en zijn hamer een tooverstaf denkt. Wat van een leider mag worden verlangd. Voor ieder een plaats. Een goed leider beschouwe en gebruike zijn ieiderseigenschappen als gewone eigenschap pen, die hij in allen eenvoud aan het gemeen schappelijk belang heeft dienstbaar temaken. Een goed leider drukke daarom zijne mede werkers niet omlaag, doch integendeel, hij schenke hun een plaats naast zich en niet onder zich. Hij zorge er voor, dat op ieder lid der partij toegepast worde het voor ieder organisatie zoo noodige een ieder op zijn plaats voor ieder een plaats. Als een gevolg daarvan moet een goed leider beginnen die medewerkers voor het volle pond vertrouwen te schenken, een vertrouwen, dat hun onverdeeld toekomt, zoolang zij een nobel en heilig beginsel met hun leider deelen. Laat ieder tot zijn recht komen. Ten voordeele der gemeene zaak haalt om het zoo maar eens te zeggen een goed leider uit zijn medewerkers wat er in zit dat kan hij met het zekerste succes, omdat er in iederen mensch, die menschkimaig wordt be handeld, in ieder menschenhart, dat in zijn waarde wordt erkend, nobelheid en goedwil lendheid, geestdrift en zuivere bedoeling wor den gewekt, die anders wellicht voor het alge meen welzijn verwaarloosd en verloren zijn. Wat een goed leider allerminst mag missen is het heilig vuur der begeestering voor de zaak, die hij met anderen voorstaat. Hij tarte die „idealisten", wier langdurige aanraking met de z.g. harde werkelijkheid l et vuur heeft gedooid en die enthousiaste voortvarendheid omhullen met een killen mist, in plaats van de vonken er uit te slaan. Wie een zoodanige goede leidereigenschap uit temperament en persoonlijken aanleg zou willen verklaren, hij gelooft onvoldoende in de rekkracht van zijn beginsel. De leider ten slotte decreteert niet, doch wars van vooroordeel en vooringenomenheid geeft hij aan zijn eerlijke overtuiging het ge zag der objectiviteit, die hem bereid maakt zich voor de afwijkende meening open te stel len, als het kan zich te laten overtuigen. Eerbied voor de afwijkende meening. Dat ik naast veel tekortkomingen, die ik bij deze gelegenheid mij geroepen voel in alle op rechteheid te erkennen en die ik te sterker voel nu ik mij een goed leider voorstel, dat ik naast deze tekortkomingen steeds gestreefd heb de afwijkende meeping recht te doen wedervaren, dat heb ik nog onlangs gemeend paarden werden doodgejaagd, dat kwam er in het geheel niet op aan In de geschaafde wereld evenwel zou men er wraak over ge roepen hebben. Sir Edward was getrouwd volstrekt niet uit liefde of uit lust naar een gezellige huiselijkheid, maar omdat hij niet wilde, dat zijn geslacht met hem zou uit sterven. Zijn keus viel op lady Mary, een schoone, engelachtige dame, die hem onbe duidend genoeg scheen om zich onder zijn juk te buigen. Lady Mary vreesde haar echt genoot en ontweek hem zooveel mogelijk. In stilte echter deed zij zooveel mogelijk wel en lenigde door haar engelachtige goedheid de zielesmart, die haar echtgenoot door zijn ruw karakter verooi zaakte. Wilde sneeuwstormen woedden in de Schot- sche hooglanden en de golven sloegen on stuimig tegen de rotsen en even woest als het weder buiten, was hetj gezelschap van den slotheer binnen. Hij wilde eens dubbel feest vieren. Het was oudejaarsnacht en er stond hem de geboorte van een stamhouder te wachten Boven in de 'flauwverlichte kamer lag lady Mary sidderend van angst de geboorte van haar kind af te wachten en terwijl zij een vurig gebed ten hemel opzond, sloeg haar echtgenoot in het vertrek beneden woest met zijn vuist op de tafel. Waag het eens, schreeuwde hij, er aan te twijfelen dat het een zoon zal zijn Ik verlang een zoon ver staat gijlieden. Ik heb in mijn huis geen plaats voor zulk een schepsel, dat men een meisje noemtWat wedt gij, dat het een (9) W w warm water en gewone zeep of nog beter rrret I Purolzeep. Herhaal dit zoo nu en dan, Uw hoofdhuid I wordt daardoor roosvrij, het haar schoon en zacht en I valt niet uit. te mogen getuigen in een onderhoud, dat ik met een mijner oudste vrienden had. Hij begon ietwat bedeesd, hoewel schuch terheid niet in zijn aard ligt „Nu gij afgetreden zijt als voorzitter van het Partijbestuur moet ik U wat zeggen. Het klinkt misschien minder aangenaam, maar vergeef 't een ouden vriend. Gij hebt in de 4 jaren van Uw bestuur als Voorzitter eene, wat men noemt, goede pers gehad. Kritiek werd U bespaard, integendeel, de daden van Uw bestuur werden algemeen zeer welwillend be oordeeld. Nu moet gij U toch eens afvragen Zijt gij daardoor niet verwend Kunt gij nog wel tegen het hooren der waarheid Ik ben bang dat het U al te goed gegaan is Mijn antwoord was allereerst een hartelijk dank woord voor de zeer gewaardeerde openhartig heid. Verder zeide ik En in het Dagelijksch Bestuur èn in het Partijbestuur heb ik altijd gevraagd zegt toch ronduit Uwe meening, ook al weet gij, dat Uw voorzitter het niet met U eens is. Den beiden secretarissen, den jon ger en niet minder clan den ouderen, heb ik steeds hetzelfde voorgehouden het heeft eer lijkheid en ongekunsteldheid in de verhudin- gen gebracht in het belang der samenwerking. Er -s waarheid gesproken. Ontkennen wil ik daarnaast niet, dat de Katholieke Pers Uw bestuur en meer bepaald zijnen Voorzitter steeds zeer welwillend ge stemd was. Moogt gij zonder zelfverheffing misschien zeggen dat het Bestuursbeleid der laatste 4 jaren, omdat het in de groote lijnen goed was, algemeen werd gewaardeerd Heeft dat de Katholieke Pers, heeft dat U en mij verhinderd voor onze meening uit te komen Integendeel Daar is gedurende 4 jaren naar binnen en naar buiten de waarheid gesproken dat is dank zij de waardigheid van Uw college kun nen geschieden met inachtneming van den goeden toon zonder onnoodig te stooten of te kwetsen. Uw Onder-Voorzitter heeft met groote stap pen nog eens doorloopen de achter ons lig gende periode, waarin allerlei werk is tot stand gekomen waarop dobr de leiding der Partij met voldoenin kan worden terugge blikt. Daar is gereorganiseerd en georganiseerd en daarbij is er met zorg naar gestreefd aan de nieuwe vormen een redelijken en passen den inhoud te geven. Er is bevrediging gebracht, vertrouwen, ge wekt. Dat onze partij thans leven en groei kracht vertoont, moge Uw Bestuur voor wat het verleden betreft met voldoening, voor wat de toekomst aangaat met onverminderde ver antwoordelijkheid vervullen. Bijzondere reden tot dankbaarheid. Voordat ik nog een enkel v/oord aan de toe komst wijd, wil ik het verleden niet afsluiten zonder mij te kwijten van den aangenamen plicht van dankbaarheid jegens U, jegens het Nederlandsche Katholieke Volk, die allen Uwen Voorzitter eene benijdenswaardige me dewerking hebt willen betoonen. Op bijzondere wijze denk ik daarbij aan twee feiten. Waar ik ons Katholieke Volk innig dank baar voor ben, is voor zijn wijs en breed in zicht in de oogenblikkelijke verhoudingen en eischen des tijds, die mij met li deden onder nemen de veeleischende actie voor het Dr. Schaepman-fonds. Bewonderend heb ik dat vrijgevige en liefdadige volk, dat bij den eer sten oproep royaal meterdaad heeft ver klaard Dat Partijbureau willen .vij Geef ons slechts den tijd om het benoodigde geld bijeen te brengen Dat 'tkind van onze zeer bijzondere zorgen waarlijk niet een persoonlijk liefhebberijtje of een partij-ijdelheid in zijn jeugd zoo begroet werd, vervult U en mij met de beste verwachtingen voor zijn spoedige verdere ont wikkeling tot een levenskrachtig instituut. Uw Bestuur ben ik bijzonderen dank ver schuldigd voor zijn hooggewaardeerde belang stelling bij mijne ziekte, waarvan ik door Gods goedheid volledig ben hersteld. Want ik wil bij deze gelegenheid wel eens verklaren, hoe hoog ik Uwe goedgevoelde hou ding heb geschat in de jaren, reeds lang voor de operatie, toen een ongemerkt mijne li chaamskrachten verminderend ziekteproces het mij dikwerf zwaar maakte mijn werk te doen en Uwe vergaderingen te leiden. Hoe Uwerzijds daarmede op geduldige wijze is rekenin gehouden is mij niet ontgaan. Met name wil ik in mijn dankwoord geden ken mijne medewerkers in het Dagelijksch Bestuur, de heeren van Hout, Heerkens Thijs- sen en de Bruyn en niet minder de beide secretarissen, die allen en ieder op zijn ter- ren met nauwgezetheid en plichtsbesef hun taak hebben volbracht op een wijze, die mijne leiding zeer heeft veraangenaamd en verlicht. De toekomst. Welkom, opvolger Ik kom ten slotte tot een enkele gedachte voor de toekomst. In de komende November- maand zullen een honderdtal stemgerechtigde leden van den Partijraad mijn opvolger kiezen. Niet wetend, wie dat worden zal, richt ik mij tot den nieuwen vertrouwensman van het Nederlandsche Katholieke Volk met de aller beste wenschen voor zijn bestu'ur, dat moge strekken tot zegen van ons geheele volk. Gij, opvolger, moget dan weten, dat althans mijn 4-jarige ervaring heeft geleerd, dat ons goede Katholieke Volk niet moeilijk te leiden isintegendeel een heilzamen drang naar eenheid vertoont, een drang, niet moeilijk te verklaren van een volk, aat eeuwenlang heeft geleefd in den donkeren dag der verdrukking. Ik kan mijn ervaring vertrouwen, indien ik zeg, dat ons volk gevoelig is voor het stuur van een krachtige, mits redelijke, van een vaste, mits soepele hand dat het een recht matig vertrouwen waardeert en beantwoordt met zijn levendig besef van ons gemeenschap pelijk ideaal. Vertrouwt daarom dat volk en zijn vertegenwoordigers, die U in dit Bestuur zullen omringen. Houdt U daarbij nauwgezet op het terrein, waar Uw bevoegdheid ligt,' zonder ongevraagd Uwe bemoeienis uit te strekken tot zaken, die buiten die bevoegdheid vallen. Doch waar gij op Uw terrein zijt, oefen daar Uw rechten onverkort uit, bedenkende, dat het ook voor eene staatkundige organisa tie geldt publiek recht is publieke plicht. Aanstonds wil ik hieraan toevoegen, dat ik mij van openbare zoo goed als bijzondere be oordeeling van Uw beleid en dat van Uwe medewerkers zal onthouden, dat ik mij zelfs bij de innerlijke schatting Uwer daden en be sluiten, de voorzichtigheid zal eigen maken, die een voorganger met ervaring past. Met opgewektheid aan eene moeilijk dankbare taak Het moge U dan gegeven zijn met de opge- (6) zoon is Er volgde een luid gelach en gejoel van het door den wijn opgewonden gezelschap. Daar gaat de deur open, en lady Eveline, de zuster van de dame des huizes, treedt binnen. Als door een tooverslag bedaart het geweld aller oogen vestigen zich in spanning op haar. Sir Edward staat wankelend op. Wat is het vraagt hij met een dikke tong. Lady Eveline heft angstig het hoofd op. Gods goed heid heeft u zoo even een gezonde dochter geschonken zegt zij plechtig. Het is een oogenblik doodstil zelfs de storm schijnt een oogenblik te bedaren Dan klinkt er een ruwe spotlach door de zaal Sir Edward heeft de wijnkruik gegrepen ten einde die de spreekster naar het hoofd te werpen De kruik komt tegen den muur te recht, zooodat zich de wijn evenals een breeds bloedstroom, over de steenen vloer uitstort. Dat de duivel haar hale schreuwt hij. Op hetzelfde oogenblik doet een ontzettende donderslag het kasteel op zijn grondvesten sidderen, en terwijl een hevige windvlaag het raam openrukt, en de lichten uitdooft, stort Sir Edward voorover. Een beroerte had een einde aan zijn god deloos leven gemaakt en hij was gestorven met een vervloeking voor zijn onschuldig kind op de lippen. Lady Mary woonde voortaan stil en steeds goeddoende op het kasteel Lilau-Rook, met haar kipd, even schoon en teeder was als de moeder. In dien zelfden vreeselijken nacht, toen lady Eveline, in ontzetting de handen wringend uitriep De onmensch heeft zijn kind verwenscht liet lady Mary een priester komen om haar zuigeling te doopen, om den vloek zoodoende krachteloos te maken. De waardige man deed het, en bad vurig aan de wieg van het kind. Wijdt het aan God sprak hij. Haar naam zal Engelina zijn De booze zal daardoor geen macht over haar ziel krijgen. En zoo gebeurde het ook. Angstig zag de jonge moeder haar dochtertje opgroeien, sidderend bij de ge dachte, dat het mogelijk zou kunnen zijn, dat zij het duivelsche karakter van haar vader geërfd had. Maar neen Zelden was er een schooner en liver kind geweest dan de kleine Engelina Zij groeide tot een beeldschoon, hoewel uiterst teeder meisje op en was de goedheid en zacht moedigheid in persoon. Op uitdrukkelijk ver langen van lady Mary, mocht er in tegen woordigheid van het jonge meisje nooit een woord worden gesproken over dien vreese lijken nacht, waarin zij geboren was en daar men de lieve goede meesteres even zoozeer beminde als men sir Edward gehaat had, vol deed men ook gaarne aan dat verlangen. Jaren later huilde wederom de storm om het kasteel Lilau- Rook, en joeg de sneeuw vlokken- tegen de hooge boogvensters. Lady Mary lag met een hevige koorts te bed, die zij op een nachtelijke sledvaart had opgedaan, toen zij eenige arme zieke dorpsbewoners ging bezoeken. (Wordt vervolgd).

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche Koerier | 1929 | | pagina 5