Hoofdhuid PUROL Ingezonden Mededeeling(12) Binnen land. Voornaamste nienws. Nederlandsche Jaarbeurs te Utrecht. Buitenland. Voornaamste nienws. O n d e r w ij s. Eindexamen Landbouwschool. zondere school te Sas-van-Gent, tegen het besluit van Gedeputeerde Staten van Zeeland van 15 Mei 1925, no. 3, ie Afdeeling, strekkende tot ongegrond verklaring van zijn beroep tegen het besluit van den Raad van Sas-van-Gent van 17 Maart 1925, waarbij ten behoeve van genoemde school het bedrag van het voorschot bedoeld in art. 103, 3e lid, der Lager-onderwijswet 1920, over 1925 is vastgesteld op f 930,38-|a den Raad van State, Afdeeling voor de Geschillen van Bestuur, gehoord, adtfies van 26 Augustus 1925, no. 747; op de voordracht van onzen Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen van 22 April 1926, No. 461, Afdeeling Lager- Onderwijs-Financieel overwegende dat tegen bovengenoemd raadsbesluit waarbij ten behoeve van de Roomsch Katholieke bijzondere school te Sas-van-Gent het bedrag van het voorschot, bedoeld in art. 103, 3e lid, der Lager- onderwijswet, over 1925 is vastgesteld op f het Bestuur dier school bij Gedeputeerde Staten is gegaan, op grond dat de Raad bij de bepaling van dit bedrag buiten beschouwing heeft gelaten de zeven leerlingen van vreemde nationaliteit en in het buitenland woonachtig, die in het jaar 1924 de bovengenoemde school hebben bezocht dat Gedeputeerde Staten hierop bij besluit van 15 Mei 1925 dit beroep ongegrond hebben verklaard daarbij overwegende dat in het beroepschrift ten onrechte geen onder scheid wordt gemaakt tusschen kinderen van vreemdelingen, die hier te lande woonplaats hebben, en dezulken die in den vreemde wonen dat toch de opvatting, volgens welke ook laatstbedoelden voor de kostenberekening moeten worden medegeteld, er toe zou leiden dat, indien een schoolbestuur zijne school voor een groot deel, of zelfs uitsluitend, met buitenlands wonende kinderen wenscht te bevolken, ook dan de publieke kassen hier te lande met de kosten van het onderwijs voor die kinderen zouden moeten worden belastdat dit niet alleen onbillijk tegenover de belastingbetalende Nederlandsche inge zetenen, doch ook in strijd met den geest en de bedoeling van de Lager-onderwijswet moet worden geachtdat, indien een ge meentebestuur het mocht willen ondernemen om voor eene vreemde schoolbevolking eene openbare school in te richten, dit terecht zou moeten worden tegengegaan, om de eenvoudige reden, dat zulks niet tot de hem opgedragen zorg behoort en dat het dan ook evenmin aan een bijzonder schoolbestuur vrij kan staan om de onderwijskosten van vreemde kinderen tot toelating van welke laatsten het overigens geheel vrij moge zijn ten laste van het Rijk en de gemeente te brengen dat eene zoo letterlijke toepassing van art. 28, zesde en zevende lid der wet, als door het schoolbestuur wordt voorgestaan, zich ook niet verdraagt met de art. 86, 104 en 205 der wet, omdat uitkeeringen van andere gemeenten, als in die artikelen bedoeld, op gemeenten van een anderen staat niet kunnen worden verhaald, terwijl ook de in art. 70 gegeven maatstaf van het getal ingezetenen voor grensgemeenten van weinig waarde zou zijn, indien het een schoolbestuur vrij stond om onder het getal leerlingen, waarvoor een schoolgebouw wordt gevraagd, ook die van vreemdelingen mede te tellen, dat alzoo, al moge ook de door appellant voorgestane ruime opvatting steun vinden in de letterlijke bepalingen van art. 28, zesde en zevende-lid, der wet, de hiervoren ontwikkelde argumenten naar de meening van Gedeputeerde Staten voldoende aantoonen, dat die opvatting zoowel op gronden van billijkheid als in verband met de bedoeling van den wetgever ver werpelijk is te achten dat van het besluit van Gedeputeerde Staten het Bestuur der Roomsch Katholieke bijzondere school te Sas-van-Gent bij ons in beroep is gekomen aanvoerende dat wel degelijk rekening is gehouden met de omstandigheid, dat de betrokken zeven leerlingen niet zijn kinderen van vreemdelingen, die hier te lande wonen, doch kinderen van in het buitenland wonende vreemdelingen dat art. 86 der wet hier niet van toepassing is, omdat het onderhavige schoolgebouw niet is tot stand gekomen over eenkomstig het bepaalde in de artt. 72 tot en met 83 dat Gedeputeerde Staten bij hun beroep op de artt. 104 en 205 over het hoofd zien, dat de schoolgelden, verschuldigd voor de in het buitenland wonende kinderen 'van vreemde nationaliteit, ten volle ten bate vatf de gemeente komen, ook al bedragen zij meer dan de door de gemeente voor die kinderen verschuldigde vergoedingen dat reeds bij ons besluit van 23 Februari 1923, no. 10 is beslist, dat uit het verband, dat art. 73, ie lid onder a heeft gelegd tusschen het getal inge zetenen der gemeente en het getal leerlingen dat de te stichten school zal bezoeken, niet valt af te leiden, dat met leerlingen worden bedoeld alleen die leerlingen, welke wonen in de gemeente van vestiging der bijzondere schooldat dus het bezwaar van Gedeputeerde Staten in verband met de toepassing van art, 73 ongegrond isdat voorts de door het schoolbestuur gehuldigde ruime opvatting meer in overeenstemming is met de bedoeling van den wetgever dan een toepassing van het door Gedeputeerde Staten ingenomen standpunt, waardoor de goede verstandhouding met het buitenland in het grensgebied zeker oiet zal worden bevorderddat ten slotte bij de berekening van het bedrag der Rijksver goeding de bovenbedoelde leerlingen mede in aanmerking worden genomen en het niet aangaat om ten aanzien van de gemeentelijke vergoeding een anderen weg te volgen Overwegende dat noch art. 103, jo. art. 101, noch eenige andere bepaling der Lager- Onderwijswet 1920 bepaalt, dat bij de bere kening van het bedrag van het voorschot, bedoeld in art. 103, 3e lid, dier wet, alleen die kinderen der bijzondere school in aan merking mogen komen, die den Staat van Nederlander bezitten dat evenmin in eenige bepaling der Lager- Onderwijswet 1920 onderscheid wordt gemaakt tusschen leerlingen van vreemde nationaliteit, die hier te lande woonplaats hebben en dezulken, die in den vreemde wonen dat de Raad derhalve bij de berekening van het bedrag van het voorschot, bedoeld in art. 103, 3e lid der Lager-Onderwijswet 1920, over 1925 ten behoeve van de Roomsch- Katholieke bijzondere school te Sas-van-Gent ten onrechte buiten beschouwing heeft gelaten de zeven leerlingen van vreemde nationaliteit, die, hoewel in het buitenland woonachtig, deze school in het jaar 1924 hebben bezocht; Gezien de genoemde wet hebben goedgevonden en verstaan het bestreden besluit van Gedeputeerde Staten van Zeeland van 15 Mei 1925, no. 3, ie Afdeeling, alsmede het besluit van den Raad van Sas-van-Gent van 17 Maart 1925 te vernietigen. Onze Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen is belast met de uitvoering van dit besluit, waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. Afdeeling voor de geschillen van Bestuur. 's-Gravennage, den 29 April 1926. (get.) wllhelmina. De Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, (get.) Waszink. Overeenkomstig het oorspronkelijke, De Secretaris-Generaal van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, (get.) C. Feitii. Voor eensluidend afschrift, De Secretaris-Generaal van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, C. Feith. De voorzitter zegt, dat, als gevolg van dit Kon. besluit de voorschotten over 1926 aan de besturen der R.-K. Bijzondere Jongens- en Meisjesscholen opnieuw moeten worden vastgesteld. De heer Dierick protesteert tegen de door de Kroon genomen besluiten en zegt, dat ten dezen de Kroon meermalen verschillende standpunten heeft ingenomen. Spr. heeft in de dagbladen gelezen, dat in deze kwestie verschillende opvattingen gehuldigd worden en dat het de Bijzondere Scholen erom te doen is zooveel mogelijk geld binnen te krijgen. In een vorige raadszitting zijn discussies gevoerd over het bijdragen van schoolgeld voor 4 leerlingen van Ter Neuzen. Op het oogenblik moet Sas-van-Gent reeds voor 18 leerlingen van vreemde nationaliteit betalen. Als het hierbij nog maar bleef zou spr. er desnoods nog overheen kunnen stappen doch als de leerlingen van vreemde nationaliteit mogen meetellen, komt straks het gansche gebouw voor rekening der gemeente. Dan hebben de belastingbetalers f 3000 hiervoor op te brengen hetgeen zal neerkomen op f 1 per hoofd der bevolking. De heer van Hecke zegt reeds vroeger zijn standpunt ten dezen te hebben uiteengezet, Spr. verklaart de beslissing van de Kroon op prijs te stellen. Hij acht deze rechtvaardig. Als deze regeling zoo onbillijk is als de heer Dierick beweert, vraagt spr., hoe komt het dan, dat de gemeente tot dusverre wel school geld voor de betreffende leerlingeu heeft willen ontvangen. De voorzitter merkt op, dat men de gevolgen der wet heeft te aanvaarden. Voor de Bijzondere School kan geen uitzondering worden gemaakt. De heer Dierick vraagt, met welk recht men dan de kinderen van vreemde nationaliteit van de Openbare school heeft verwijderd. Spr. blijft het een onbillijkheid achten ten opzichte van de belastingbetalers en betwijfelt of de ingezetenen/van Sas er genoegen mee zullen nemen. Eenigen tijd geleden, toen de erfpachtskwestie aan de orde was, kwam geheel Sas in actie. Spreker is benieuwd of de persoon, die toen de leiding had, ook thans tegen deze belastingverhooging zal ageeren. Hij betoogt vervolgens, dat het ge bouw der R.-K. Bijzondere school veel te groot is opgezet. Hem is een school bekend, die in Sas aan alle eischen zou kunnen voldoen en die slechts f 45000 kost terwijl de thans in Sas bestaande school bijna het dubbele heeft gekost. Spr. zegt, niets tegen het Bijzonder Onderwijs te hebben, doch hier geldt het een onbillijke zaak. Daarom is hij er tegen. De voorzitter merkt op, dat het van den heer Dierick onvoorzichtig is, de kwestie van den bouw der Bijzondere school in het debat te brengen. Spr. zijn ook meerdere openbare scholen bekend, die veel te luxueus zijn gebouwd. Dat de heer Dierick het in B. en W. laakt, dat zij de kinderen van vreemde nationaliteit van de openbare school hebben verwijderd, is eveneens onjuist. Dat hebben B. en W. juist gedaan om de Bijzondere school geen aanleiding te geven om zich te beklagen. De heer Dierick zegt, dat het hier gaat om het recht. B. en W. hadden geen recht, de bewuste kinderen van de openbare school te verwijderen. Wat den te luxueuzen bouw van openbare scholen in andere gemeenten betreft, zegt spr., dat de betreffende gemeente besturen daar dan ook hebben misdaan. Hij blijft het betreuren dat de Bijzondere school van Sas-van-Gent zoo luxueus is opgezet. De heer van Hecke zegt, niet te kunnen aannemen, dat de heer Dierick niet tegen het Bijzonder Onderwijs is. Spr. heeft in de bewuste vergadering geadviseerd tot uitkeering. Dan had men later eventueel zijn recht, kunnen zoeken. Er was echter van de zijde van den Raad geen medewerking. De heer Dierick interrumpeertDoor de Raad is aan het Bijzonder Onderwijs altijd meegewerkt. De heer van Hecke vervolgtWij hadden het teveel betaalde later van het Kerkbestuur kunnen terugvorderen, indien het mocht blijken dat het ten onrechtte was uitgekeerd. Ook over het schatten van het schoolgebouw is indertijd kwestie geweest en ook toen bleek, dat de gemeente moest betalen. Wethouder Neeteson merkt op, dat de gevoerde discussies voor -een groot deel nutteloos zijn, na de gevallen beslissing in hoogste instantie. Spr. wil echter nog wel eens aandikken, wat de vcJtrzitter gezegd heeft over het verwijderen van kinderen op van de Openbare school. De Raad heeft zich destijds op het standpunt gesteld dat deze kinderen niet op de school, thuis hoorden. Men meende, dat men er niet voor behoefde te betalen. Het ingrijpen van B. en W. was dus volkomen juist. Achteraf is eerst gebleken, dat het standpunt van den Raad onjuist wordt geacht. De heer Dierick meent, dat over het ver wijderen der kinderen in den Raad niet is gesproken. Wel heeft spr. er op gewezen, dat de Bijzondere school er op uit was, die kinderen tot zich te trekken. Wethouder Neeteson antwoordt, dat het ingrijpen van B. en W. de consequentie was van het Raadsbesluit. De heer DierickEr was toen nog geen besluit genomen. Wethouder Neeteson: De opvatting was in elk geval bekend. De heer Dierick zegt, het verwijderen der kinderen te hebben vernomen van een vader van een dezer kinderen. De voorzitter meent, dat de kwestie thans voldoende is besproken en verzoekt den secretaris de ontwerp-raadsbesluiten voor te lezen, welke als gevolg van het Kon. Besluit inzake de uitkeeringen moeten worden ge nomen. De secretaris leest daarna voor 1. Een ontwerp-besluit van den gemeente raad tot nadere vaststelling van het voorschot op de gemeentelijke vergoeding over 1926 als bedoeld in art. 101 der Lager-Onderwijswet 1920, aan de Bijzondere R.-K. Lagere Meisjes school, alhier, waarbij bedoeld voorschot over 1926 nader wordt bepaald op 80 pCt. van 120 X f 18,37 1763,52. Uitgekeerd is als ien termijn op 1 Mei 1926 f808,28, zoodat blijft uit te keeren als 2en termijn op 1 October 1926 f955,24. 2. Een ontwerp besluit tot nadere vaststelling van het voorschot op de gemeentelijke ver goeding over 1926 als bedoeld in art. 101 der Lager-Onderwijswet 1920 aan de Bij zondere R.-K. Lagere Jongensschool te Sas- van-Gent, waarbij bedoeld voorschot over 1926, nader wordt bepaald op 80 pCt. van 71 X f 18,37 1087,50. Betaald is reeds als ien termijn op I Mei 1926 f477,62, zoodat blijft uit te keeren als 2en termijn op 1 Oct. 1926 f609,88. 3. idem om het voorschot bovenbedoeld aan het Bestuur der Bijzondere R.-K. Lagere Meisjesschool over 1925 te bepalen op 80 pCt. van 118 X f18,46 f 1742,62'!,, en het te weinig uitgekeerde ad f 147,68 alsnog te betalen vóór 1 Juli. 4. idem om het voorschot bovenbedoeld aan het Bestuur der Bijzondere R.-K. Lagere Jongensschool over 192 5 te bepalen op 80 pCt. van 70 X f18,46 f 1033,76, en mitsdien vóór I Juli a.s. alsnog te betalen f103,371!,. Over elk dezer besluiten verlangt de heer Dierick hoofdelijke stemming, welke tot resultaat heeft, dat de besluiten met de stem van den heer Dierick tegen worden aan genomen. II. Aanbieding verslag toestand der gemeente over 1925. De voorzitter biedt bedoeld verslag overeen komstig art. 182 der Gemeentewet aan en zegt, dat het op de secretarie ter inzage wordt gelegd en tegen betaling der kosten algemeen verkrijgbaar wordt gesteld. III. Aanbieding der rekening van het Bur gerlijk Armbestuur over 1925. Bedoelde rekening vermeldt als ontvangst een bedrag van f 3889,88 en als uitgaaf f 3883,16, latende alzoo een goed slot van f 6,72. De voorzitter biedt dit verslag aan en zegt, het in handen te zullen stellen der te benoemen commissie voor het nazien der rekeningen en begrootingen in 1926. IV. Aanbieding der rekening van de Gezondheidscommissie te Ter Neuzen over 1925. De raming der ontvangsten en uitgaven over 1927 beloopt f 2490,02. Hierin zal door Sas-van-Gent moeten worden bijgedragen voor 2896 ingezetenen k 2 ct. per hoofd een bedrag van f 57>92. De voorzitter biedt ook dit verslag aan efl zegt het in handen te zullen stellen van de boven bedoelde commissie. De heer Dierick wil, nu de Gezondheids commissie toch ter sprake komt, erop wijzen, dab vóór den oorlog verschillende woningen te Sas-van-Gent een bordje droegen met het op schriftonbewoonbaar*. Het woninggebrek tijdens de oorlogsjaren noopte de overheid de onbewoonbaarverklaring in te trekken. Zou het echter thans, vraagt spr., nu de tijden weer normaal zijn, niet goed zijn, dat de Gezondheidscommissie of een commissie uit den Raad eens uitmaakte, welke woningen onbewoonbaar zijn, Zeker zullen daaronder dan vallen dezelfde krotten, die reeds vóór 1920 onbewoonbaar waren. Het zou spr.'s bedoeling zijn, dat bedoelde woningen, als ze leeg komen te staan, niet opnieuw mogen worden verhuurd alvorens ze aan zekere eischen van bewoonbaarheid voldoen. In de door spr. bedoelde krotten geschiedt alles in één vertrek wonen en slapen. Het behoeft geen betoog, dat én de zedelijkheid, én de gezondheid zoodoende in 't gedrang komen. Dé voorzitter stemt met deze opmerking volkomen in. Ook hij heeft vaak op slechte woningtoestanden gewezen en hij zal het dan ook zeer toejuichen, als de Gezondheids commissie wil ingrijpen en krotten, die inder daad onbewoonbaar zijn en aanleiding geven tot aanstoot, sluiten. Spr. hoopt, dat de Gezondheidscommissie van een en ander nota zal nemen. De heer Verschaffel (lid der Gezondheids commissie) verklaart daarop, dat zoo er mistoestanden bestaan, hij de Gezondheids commissie hierop gaarne zal wijzen. Als afzonderlijk lid kan hij uiteraard niet op deze kwestie ingaan. De commissie heeft ook rekening te houden met den financieelen toestand. De voorzitterAls de zedelijkheid ermede gemoeid is gaat dat voor. (Wordt vervolgd,) Uw Hoofdhuid wordt vrij Tan roos en Uw haar wordt zacht en handelbaar indien U de gewoonte aanneemt om er des morgens een weinig doorheen te wrijven Aan de 15e Nederlandsohe Jaarbeurs, welke van 6 >|aa 16 September a s. zal worden gehouden zal wederom een speoiaal paviljoen voor de Galanterie-branche verbonden zgn. Gemeld wordt, dat het eerste wijzigingsblad op het boekje Buitenlandeche verbindingen dienst 16 Mei 1926 Nederlandsche Spoorwegen verkrijgbaar is gesteld. Met ingang van 1 Juli wordt in het binnen- landsch verkeer op het port van door middel van een frankeermachine gefrankeerde gedrukte stukken 6en korting verleend van 10 procent. Tot chef van den generalen staf van België is benoemd kolonel E. J Galet, commandant van de militaire school te Brnssel. De nienwe stafchef werd in 1870 te Erpion geboren nit een kleine arbeidersfamilie. Hg nam op 17-jarigen leeftgd als vrgwilliger in het leger dienst en doorliep al de rangen. Jhr. van Nispen tot Sevenaer. onze gewezen gezant ten Vatioane, is door Z. H. den Pans in afscheidsandiëotie ontvangen. Z. H. schonk hem het Grootkruis der Gregorinsorde en den secretaris der legatie het oommandeurskrnis. De heer van Nispen zon dezer dagen naar zgn nienwe stand plaats Weenen vertrekken. In Engeland is een verbod van invoer van ge slacht vleessh uitgevaardigd naar aanleiding van het oonstateeren van besmetting (mond- en klauw zeer) bjj ingevoerde partgen. De Belgisohe Kamer heeft de volgende belas tingwetten goedgekeurd. 1. Wetsontwerp tot instelling van een fonds tot delging van openbare schuld. 2. Wetsontwerp tot wijziging van het toltarief en van sommige accgnsreohten en herziening van verbrniksbelastingen. 8. Wetsontwerp tot wijziging van de wetten op grondbelasting, der belasting op spelen en weddenschappen,der belasting op de openbare vertooningen of vermakelijkheden, der taxe op de automobielen en de grondbelasting. 4. Wetsontwerp tot wijziging van de wetsbe palingen op de inning van de overdrachtsbelasting van de faotuurtaxe en van de weelde taxe. Het einddiploma van de landbouwschool te Sohoondgke is toegekend aan M. A. H. Govaert en P. J. Leenhouts, te GroedeA Lutegn en J. W. de Zwart, te Zuidzande; J. L. de Jonge en A. P. de Milliano, te WaterlandkerkjeP C. de Brujjne, te CadzaodJ. A. Leolercq en A. J. Leolercq, beide te Retranohementen F. V. A. Qoadekker, te IJzendjjke.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche Koerier | 1926 | | pagina 2