No. 3023 „De Zeenwsche Koerier" Vrijdag 12 Maart 1926 Tweede Blad.
JTaar Utrecht!
De 14e Nederlandsche Jaarbeurs.
Het rjjlie leven.
TÉR
9%I8 MAART
HOOGEROP.
ursnu
mer.
Fier en zelfbewust noodigt het Jaarbeurs-
bestuur handeldrijvend en industrieel
Nederland voor de veertiende maal tot een
bezoek aan zijn instituut uit. De Ütrechtsche
Jaarbeurs heeft weer voor een tiental dagen
de leiders van ons nationaal bedrijfsleven in
het centrum des lands bijeengebracht om te
getuigen van eigen kracht en kunnen, van
macht-door-eenheid, te getuigen ook voorde
stabiliteit en de bestaansreden van ons
Utrechtsch Jaarbeursinstituut.
Utrecht geniet weer de belangstelling van
geheel het Nederlandsche volk. 't ls te
Utrecht, dat de handelaar, de industrieel, die
van de teekenen des tijds op de hoogte wil
blijven, zijn voelhoorns weer gaat uitsteken
en zijn kennis weer gaat verrijken met wat
anderen hebben bedacht en gepraesteerd om
het malaise-spook uit ons dierbaar Vaderland
te bannen.
Fier en zelfbewust, voelt zich het Jaarbeurs-
bestuur, schreven wij hierboven. En terecht...
want, wat het bereikte, werd niet zonder
harden strijd verkregen en nog steeds moet
hij dat verworven bezit een kleinood, voor
het Nederlandsche volk van de allergrootste
waardeverdedigen en beschermen tegen
aanvallen van hen, op wier steun het aan
vankelijk meende te kunnen bouwen als op
een rots. Verschillende groepen toch hebben
het in den loop des tijds bestaan, op afzon
derlijke beurzen voor speciale branches aan
te sturen, meer speciaal onder invloed van
plaatselijk chauvinisme, dat locale belangen
niet aan het algemeen belang wist onder
geschikt te maken.
Trots tegenwerking echter en strijd staal
onze ééne groote Jaarbeurs daar in onge
broken kracht, groeiend en bloeiend, als de
levende getuigenis voor de juistheid der
centralisatie-idee en de breedheid van blik
dergenen, die aan het Jaarbeursinstituut in
ons land het aanzijn schonken.
Utrecht vraagt weer een korte spanne tijds
de aandacht van alle Nederlandsche zaken
lieden. Ook voor die in Zeeuwsch-Vlaanderen
wonen, geldt de uitnoodiging. Wij, die ons
zoo gemakkelijk in Zuidelijke richting oriën-
teeren, die nog zoo weinig belangstelling
plegen te schenken aan het economisch proces,
dat zich boven de Schelde* afspeelt, mogen
zelfs gerust die invitatie als heel in het
bijzonder tot óns gericht beschouwen.
Te Utrecht moet geheel de Nederlandsche
handel en nijverheid zich demonstreeren. Ook
dié uit Zeeuwsch-Vlaanderen. Daarop is het
onvermoeid streven van het Jaarbeursbestuur
gericht.
Moge dit streven in ons gewest ten slotte
die sympathie vinden, welke het zoo ten
volle verdient en eerlang onze gewestelijke
industrieelen en handelaren aan de Ütrecht
sche Jaarbeurs hun volle aandacht gaan
schenken. Daarmede zullen zoowel hun eigen
belangen als die van ons grensgebied, ja van
geheel ons vaderland, gebaat zijn.
door
W. GRAADT VAN ROGGEN,
Secretaris-Generaal van de Jaarbeurs.
De 14e Nederlandsche Jaarbenrs heeft den
9en Maart hare deuren geopend om industrie
en handel wederom gelegenheid te geven
elkander op een centraal punt te ontmoeten,
ten einde daar op zakelijke basis hun weder-
zijdsche belangen te kunnen behartigen en
bevorderen. De vooruitzichten voor deze beurs
zijn zeer gunstig. Niet alleen overtreft deze
beurs in omvang alle voorgaande, welke na
de 5e beurs (September 1921) hebben plaats
gehad, maar ook kwalitatief is deze beurs
bijzonder goed. De reeds vroeger aangevangen
groepsvorming wordt ook wederom op deze
beurs voortgezet en naast de reeds vroeger
georganiseerde groepen »Bouwmateri-
alen* en »Meu.beien- en Woning
inrichting*, welke beide groepen voor
de tweede maal als afgesloten geheel aan
de Jaarbeurs deelnemen, is ditmaal ook de
Galanteriebran che met een afzon
derlijk paviljoen vertegenwoordigd. Aan de
groep Bouwmaterialen, die een tweemaal
grootere ruimte inneemt dan op de Voorjaars-
beurs 1925, is verbonden een tentoon
stelling van gemeentewerken, uitgaande
van de Vereeniging van Gemeentelijke Bouw
technische Hoofdambtenaren, welke tentoon
stelling omvat verschillende projecten van
uitgevoerde en nog uit te voeren gemeente
werken alsmede uitbreidingsplannen, projecten
van stratenaanleg, enz. Voor de eerste maal
neemt aan de Jaarbeurs ook deel een speciale
Fransche sectie, bestaande uit een
combinatie van Fransche fabrieken, die ge
zamenlijk haar pied-è-terre op de 4e ver
dieping van het Jaarbeursgebouw hebben.
Noemen wij daarnaast de afdeeling Kolo
niën, die weer tal van nieuwe wetenswaardig
heden laat zien, een fraaie inzending van
Zuid-Afrik a, een buitengewone deel
neming op het terrein Vredenburg, waar
speciaal de afdeeling Wegenbouw de
aandacht trekt, dan hebben wij in vogel
vlucht een kleinen indruk gegeven - van
hetgeen de Jaarbeurs voor nieuws oplevert.
De niet genoemde afdeelingen zooals machine
rieën, voedings- en genotmiddelen, glas en
aardewerk, enz. zijn ook weder alle op
dezelfde wijze present.
Helaas is ook op deze beurs Zeeuwsch-
Vlaanderen weder niet vertegen
woordigd. Het Jaarbeursbestuur blijft dit in
hooge mate betreuren, omdat het zich bewust
is, dat Zeeuwsch-Vlaanderen een van die
gedeelten van ons land is, dat niet alleen
op een Jaarbeurs met een aantal producten
en voortbrengselen goed voor den dag zou
kunnen komen, maar ook, omdat de Jaarbeurs
aan Zeeuwsch-Vlaanderen een buitengewoon
goede gelegenheid zou bieden om aan
binnen- en buitenland te toonen wat dit
landsgedeelte op het gebied van handel en
productie vermag. De vraag, reeds vroeger
gesteld, mag ook thans weder herhaald worden
is het niet mogelijk door de handen ineen
te slaan op dit gebied iets te bereiken Op
medewerking van het Jaarbeursbestuur kan
ten allen deele worden gerekend en indien
in Zeeuwsch-Vlaamsche kringen het initatief
genomen mocht worden om met een
collectieve Zeeuwsch-Vlaamsche inzending op
de Jaarbeurs te voorschijn te komen, dan zal
ongetwijfeld een weg gevonden kunnen worden
om deze deelneming met een minimum kosten
een maximum resultaat te kunnen doen
opleveren.
Blijft dit plan vooralsnog een w e n s c h,
dien wij gaarne in ernstige overweging zouden
willen geven aan hen, die voor de belangen
van Zeeuwsch-Vlaanderen in de bres willen
springen, wat niet een wensch behoeft te
blijven, maar onmiddellijk in een d 6. d
omgezet kan worden, dat is het bezoek
van de inwoners van Zeeuwsch-Vlaanderen
aan de Nederlandsche Jaarbeurs. Wij hopen
dan ook, dat tal van inwoners deze gelegen
heid zullen aangrijpen om op de Jaarbeurs te
Utrecht hun belangen te komen bevorderen
en door kennis te nemen van hetgeen daar
op handel en industriegebied te vinden is,
hun relaties uit te breiden en hun zakenbelang
te dienen.
De Ütrechtsche Jaarbeurs is voor vele
economen een welkome aanleiding om over
den economischen toestand des lands weder
eens den horoscoop te trekken en het mag
als een verheugend feit worden aangeteekend,
dat de redevoeringen welke bij de laatste
jaarbeurzen werden afgestoken, de artikelen
die ter gelegenheid dier jaarbeurzen uit de
pen van bevoegde mannen vloeiden, konden
wijzen op een langzaam opstijgen uit de
depressie, welke het economisch leven na de
hoogconjunctuur der eerste twee jaren na het
oorlogseinde heeft gekenmerkt.
Intusschen mag ook op een ander feit wel
eens de aandacht worden gevestigd en dat
is, dat in weinig jaren tijds het particuliere
leven en het bedrijfsleven op een heel andere
leest kon worden geschoeid, gedeeltelijk wel
licht thans nog geschoeid is. De bedrijven
zijn rijker gaan leven, ze lieten zich meer
geld door de vingers glijden, geld van minder
waarde, zeker, maar juist omdat het geld
minder waarde heeft gekregen, geven we het
gemakkelijker uit. We hebben veelal ook in de
ondernemingen op te breeden voet geleefd,
hebben niet den geest van zuinigheid en
spaarzaamheid weten te behouden, die vóór
den oorlogstijd ons land tot een rijk land
heeft gemaakt.
Bij de indiening van de begrooting voor
1914, in September 1913 derhalve, wees de
toenmalige Minister van Financiën er op, dat
de gewone inkomsten twaalf millioen bij de
uitgaven achterbleven. En dan liet hij er op
volgenOndanks de verwachting dat de
bloeiende toestand van landbouw, nijverheid
en handel dit tekort wel tot de helft zal
terugbrengen, is het, gezien dit tekort, toch
duidelijk, dat de toestand van 's lands finan
ciën verre van rooskleurig is te noemen*.
De toestand van 's lands financiën verre
van rooskleurig bij een bloei van landbouw,
nijverheid en handel, omdat er een tekort is,
waarvoor wij thans met de vingers knippen.
Het is een taal, die wij op het oogenblik niet
meer verstaan. We hebben met andere getallen
leeren rekenen, we hebben voor andere tekorten
gestaan, tienmaal zoo groot, en dat in een
tijd van diepe malaise en ze maakten
nauwelijks indruk. We zijn ten aanzien van
het geld min of meer nonchalant geworden.
Er is een tijd geweest, dat we meenden, dat
het niet op kon, dat we niets ondernamen,
of het lukte, althans voor het oogenblik en
we hebben zaken zien wankelen, die gevestigd
schenen op een bodem waaraan niet te. ver
wrikken viel.
We hebben te rijk geleefd we weten dat
nu wel allemaal, maar het is zoo moeilijk
van dat rijke leven af te zien en ons op
bescheidener voet in te richten.
Daarin heeft de Staat voor te gaan. Heeft
hij zulks gedaan op een wijze, dat we van
het goede voorbeeld kunnen spreken?
Als wij enkel de cijfers tot uitgangspunt
nemen, krijgen we wel geen geheel zuiver
beeld, maar toch zijn die cijfers na herleiding
tot ze een vergelijking mogelijk maken,
interessant genoeg om ze naar voren te
brengen, sprekend genoeg om er een con
clusie aan vast te knoopen.
Voor het jaar 1914 werd op de Staats-
begrooting een bedrag geraamd van f 253l/f
millioen in uitgaaf en van f 228l/§ millioen
in ontvangsten. Op den gewonen dienst was
voor uitgaven uitgetrokken f230 millioen,
voor inkomsten f218 millioen. Welke zijn nu
de cijfers voor het loopende jaar? Nemen we
alleen die voor den gewonen dienst, dan zien
we dat de uitgaven zijn geraamd op f 583
millioen, de inkomsten op f 592 millioen,
feitelijk beide op het laatstgenoemde bedrag,
waar reeds in de millioenennota het batig
saldo van rond f 9 millioen aan noodzakelijke,
nog niet door de Staten-Generaal gevoteerde,
uitgaven was weggewerkt. Tegenover een
uitgaaf van f 230 millioen in 1914 staat
derhalve een van f 592 millioen in 1926.
Nu is er dadelijk rekening mee te houden,
dat de financieele dienst door den oorlogstijd
abnormaal bezwaard is. Op Hoofdstuk VIIa,
Nederlandsche Schuld, was in 1914 uitge
trokken een bedrag van f 32V, millioen,
terwijl voor het loopende jaar f 112 millioen
moest worden uitgetrokken. Trekken wij deze
onvergelijkbare bedragen van de respectieve
lijke begrootingen af, dan blijft voor 1914
een uitgaaf van f 197V1 millioen en voor 1926
een van f 480 millioen. Nemen wij voorts in
aanmerking, dat de bevolking sinds 1914 met
ongeveer 10 percent is toegenomen en dat de
geldswaarde tot op twee derde is verminderd,
dan moet, om beide cijfers vergelijkbaar te
kunnen maken, eerstgenoemd bedrag worden
verhoogd tot rond f 325 millioen. Als op de
Staatsbegrooting voor 1926 derhalve was
uitgetrokken voor uitgaven een bedrag van
f 325 millioen, dan zouden we kunnen zeggen,
dat de Staat zijn uitgaven op denzelfden voet
heeft ingericht als in 1914. In werkelijkheid
geeft hij uit f480 millioen, d.w.z. f155 mil
lioen of bijna 50 percent meer.
Nu is die f155 millioen volstrekt niet als
weggeworpen geld te beschouwen. Maar men
bedenke wel, dat ze, alvorens ze aan welk
heilzaam werk ook kunnen worden uitgegeven,
door de belastingbetalers moeten worden op
gebracht. En moge de Staat ze al voor
gedeeltelijk noodzakelijke doeleinden, ander
deels voor productieve zaken aanwenden,
zeker is dat ze zoo goed als geheel aan
productieve doeleinden worden onttrokken.
In allen gevalle mag wel geconcludeerd
worden, dat een dergelijke uitzetting der
Staatsuitgaven niet meer normaal kan worden
genoemd. Zooals vele particuliere onder
nemingen te rijk hebben geleefd, en dat met
den ondergang vaak hebben moeten bekoopen,
zoo leeft ook de Staat te rijk, op ons aller
kosten. Er zijn oogenblikken geweest, dat
mannen, tot oordeelen bevoegd, en zich van
hun verantwoordelijkheid bewust, het gevaar
van geldsontwaarding zagen aansluipen, en
zij hebben ingegrepen, nog tijdig genoeg om
dit onheil te voorkomen.
De uitgaven hebben zich niet verder
uitgezet, maar van een beteekenende in
krimping is nog geen sprake. Toch zal ook
de Staat bescheidener moeten gaan leven,
wil niet aan het bedrijfsleven zooveel ont
trokken worden, dat dit, voor zoover het den
schok op zijn weeldetijd gevolgd, heeft door
staan, in bloedarmoede verkwijnt, en met zijn
ondergang ook den Staat voorgoed zijn rijke
leven onmogelijk maakt.
De zucht naar hoogerop* is een der
sterkste drijfveeren van den mensch. Het is
dit verlangen, dat naar de hoogste hoogten
leidt van het door menschen bereikbare.
De zucht naar hoogeropOnderzoekers
deed zij kómen tot vele uitvindingen, die het
aardsch bestaan vergemakkelijkenhandels
lieden, die hun »hoogerop« louter zagen in
het bijeenbrengen van kapitalen, deden de
millionnairs-kaste ontstaan, welker corypheeën
een spreekwoordelijke bekendheid verwierven.
De zucht naar hoogerop, binnen zekere
perken blijvend, is prijzenswaardig, zelfs al
zouden het alleen materieele waarden zijn, op
de verwerving waarvan zij wordt ingesteld.
Want aan het bezit is het kwaad niet
verbonden
In het oude testament lezen wij, hoe
Abraham, de Aartsvader, gezegend was met
vele goederen. De Heer gaf hem schapen en
runderen, zilver en goud, slaven, slavinnen,
kameelen en ezels. Maar toen Abraham het
leger van koning Chodorlahomor, den
plunderaar, had verslagen en een geweldige
strijdbuit in zijn handen viel, wilde hij daarvan
zelfs geen draad of schoenriem nemen.
Zeggen >ik heb Abraham rijk gemaakt, dat
mocht niemand behalve God alleen*
Wanneer zoo ook de Christen er voor
waakt, dat bij het winnen van de goederen
dezer wereld zijn ziel geen schade lijdt, mag
hij gerust zijn.
Dit sluit dus geenzins in, dat wij ten aan
zien van de dingen, die des maatschappelijken
levens zijn zondermeer een afwachtende
houding zouden mogen innemen.
Daar is de straf: »in het zweet uws aan-,
schijns zult gij uw brood eten, totdat gij
wederkeert tot de aarde waaruit gij genomen
zijtDaar is het waarschuwend lot van den
dienaar uit de parabel, die - ijn schat rei; - «os
bewaard had in den grond
Onverpoosd arbeiden aan de verbetering
van onze stoffelijke welvaart is plicht.
Hoogerop
Gemakkelijk valt dit niet.
Ziet den bergbestijger. Moedig begint hij
aan den tocht, die tot inzet heeft de bereiking
van den top. Hij vordert, de eerste uren
zelfs tamelijk snel. Maar er komt een tijdstip
waarop zijn krachten als verlamd schijnen
de voeten weigeren dienst, de zon brandt, de
dorst kwelt, de adem stokt. De top is nog
ver. Wie ókn opgeeft, bezwijkt. Wie dèn
doorzet, verwerft stellig het einddoel.
Daar is de jonge employé van het groote
handelshuis. Met energie en idealistischen
durf vangt hij aan. Hij onderscheidt zich
door ijverhij werkt méér en beter dan
anderen welhaast vordert hij een trede op
de ladder, die voert naar het hoogst-gedroomde
punt zijner carrière. Véél teleurstelling zal hij
nog hebben te dragen, véél miskenning te
dulden, alvorens hij tot de verwezenlijking
van dit toekomstbeeld geraakt.
Slagen is zóó moeilijk als mislukken
gemakkelijk. »Alleen de man, die het ijzeren
juk van routine-arbeid dragen kan en daarbij
zichzelf irisch en levendig houden, bereikt