eeuwóe 3£erkbode De Generale Synode van Sneek qeBeö keRk en perspectief Het geloofsleven van de rechtvaardige mvaat liCj v_ Hoofd-Redacteur Dr. DONDORP, Gapinge, Telefoon (01189) 14 70 26 NOVEMBER 1970 24e JAARGANG No. 21 „Ik worstel en ontkom" OFFICIEEL ORGAAN TEN DIENSTE VAN DE GEREFORMEERD KERKEN IN ZEELAND Adres voor opgave advertenties en predikbeurtenLittooij Olthoff, Spanjaardstraat 47, Middelburg Abonnementsprijs 5.per halfjaar bij vooruitbetaling Advertenties 25 cent per mm. Bij abonnement lager Losse nummers 25 cent Drukkers-Uitgevers Littooij Olthoff Spanjaardstraat 47 Middelburg Telefoon 01180-2438 Giro no. 4 22 80 Postbus 164. 1 Cor. 11 27. Wie dus op onwaardige wijze het brood eet of de beker des Heren drinkt vorm moet krijgen), vindt een inven tarisatie van gaven en noden plaats (toegestemd, deze omschrijving klinkt uitermate koel), met als gevolg dat voorkomen wordt, dat het één dubbel en het ander helemaal niet gedaan wordt. Voorkomen wordt ook dat ,,het altijd dezelfde mensen zijn, die het werk opknappen". We zijn dan immers samen bezig. Samen op weg. Gelukkig is de vertaling van die tekst uit 1 Cor. 11, waar gedreigd wordt met het ,,zich een oordeel eten en drinken", in onze tegenwoordige bijbels duidelijker. Vroeger las men ,,wie onwaardig eet en drinkt". Nu: „op onwaardige wijze" In ons oorspronkelijke avondmaalsf or muiier kwam die zin over onwaardig eten ook voor. Dit bekende woord heeft al heel veel misverstand gewerkt en daardoor heel wat struikelblokken geworpen op de weg naar het avondmaal des Heren. Velen, die zich zelf als onwaardigen leerden kennen, als zondaren, die alles hadden verbeurd, meenden, dat zij niet komen mochten. En liever bleven zij weg, dan de kans te lopen zich een oordeel te eten en te drinken. Dat weg blijven werd helaas een gewoonte; een standpunt. Hoe is het mogelijk, dat Paulus zo iets kan hebben bedoeld Hoe kan zó iets ooit in de Bijbel staan: dat wij waardig zouden moeten zijn Jezus eet met zondaren - zo smalen de farieziën, doch ze zeggen de waarheid. Onwaardigen worden genodigd aan de maaltijd van louter genade. En dat wegblijven wordt nét zo goed tot een oordeel, als het onwaardiglijk eten en drinken, „vele zwakken en kranken en velen slapen(vers 30). Met onwaardig Avondmaal vieren, bedoelt Paulus dus iets anders. In de eerste tijd was men nl. gewoon om de dood des Heren te verkondigen tijdens een gewone maaltijd, waar gegeten en gedronken werd tot verzadiging van het lichaam. Die maaltijden waren tegelijk een onderlinge diaconale ver zorging. Want de gemeente kwam samen ook om te eten. En al spoedig hadden de apostelen hulp gekregen van de diakenen, die zorgden dat aan deze maal tijden, ieder zijn deel kreeg (Hand. 6 1-6). De meer gegoede broeders en zusters brachten spijzen en dranken mee en de armen hadden op deze manier geen moeite met hun dagelijks onderhoud. Aan deze agapen (liefde-maaltijden) werd nu ook 't sacrament van Christus' dood bediend. Doch het duurde niet lang of allerlei onwaardigheden slopen binnen. Het ging bij die agapen niet altijd waardig en eerbiedig toe. Want het gebeurde wel, dat de rijken aan deze tafel verschenen, na thuis reeds uitvoerig gegeten en gedronken te hebben. En de armen kwamen er uitgehongerd. De gewone man bracht een eigen portie mee en at dat op (vers 21). Er waren ook clubjes. Men zat bij zijn vrienden. Paulus is niet mals met zijn critiek. Zo kwam men niet tot beter, doch tot erger samen. Het ging onwaardig toe. En vooralhet eerbiedig Avondmaal vieren tot een gedachtenis van Christus' dood, raakte zo geheel in verdrukking. Zo onderscheidde men niet meer het lichaam en bloed des Heren. Net als bij sommige maaltijden van ons, het „even danken"niet waardig, niet eerbiedig meer is, maar onaandachtig, klakkeloos, onwaardig. Daarom geeft Paulus de raad, om als vrienden samen te eten in de eigen huizen, maar als gemeente alleen het Avondmaal als sacrament te vieren. Dan is er een ernstige beproeving van zich zelf mogelijk, en de volle aandacht voor de dood des Heren en voor Zijn toekomst. En wie als onwaardige zijn toevlucht neemt tot de gekruisigde Heiland, die mag rekenen op zegen. Want die neemt als uit de doorboorde handen van Christus zelf, het gebroken brood en de vergoten wijn aan als onderpanden van de volkomen verzoening van al zijn zonden. A.D. (Het rode boekje, niet dat van Mao). „Doordraaien" en dienst Mag dat nu wel, dat doordraaien" van groenten en fruit? Kan nu werkelijk niemand in een gebied waar honger is, geholpen worden met wat wij over heb ben en blijkbaar aan de straatstenen nog niet kwijt kunnen? Het is geen nieuwe vraag, maar wel een die telkens weer klinkt. Een vraag, waarop je ekonomisch getinte verhalen als antwoord kunt krijgen, met als stich telijke draai, dat we in een gebroken wereld leven... Is er eigenlijk wel ooit steekhoudend vanuit het evangelie over dit probleem doorgedacht. En nog iets: weten we eigenlijk wel zéker dat kerkleden in de knoop zitten met dit vraagstuk? Mis schien raken ze helemaal niet van slag als ze .doordraaien" meemaken of er over horen. Kan dat wel, je zoon in militaire dienst laten gaan? Moeten we vandaag niet zeggen dat het niet mag, dienst- nemen, omdat je dan toch mee aan de wieg staat zo niet van het gebruik, dan toch van het in voorraad hebben van afgrijzelijke atoomwapens? Wat doen we? Laten we de betrokken jongemannen en hun ouders voorttob ben? Geven we ze een voor de hand liggende gemeenplaats mee? Of... wordt er helemaal niet getobd en zijn er veel meer vanzelfsprekendheden in onze ker kelijke gemeente dan wij met al onze diskussies dachten? En: mag je dat dan zo laten? Willen de prediking en het pastoraat niet in een luchtledig terechtkomen, dan dienen we te weten waar de kerkleden staan en hoé ze daar staan. Hoe ziet hun specifieke situatie er uit, wat zijn hun meer of minder duurzame vragen en behoeften in die situatie om hun christen-zijn in de wereld een beetje te proberen waar te maken? Donderpreken tegen onze oeverloze konsumptieve houding zijn dwaas in een omgeving waar echt grote moeite leeft in verband met het vernietigen van kostelijk voedsel. En mensen die met het vraagstuk van de oorlog niet klaar zijn, lopen op een drafje weg als ze opge wekte babbels horen over de zekerheden van ons verdedigingsstelsel. Dan is er het dienstbetoon. Welk gemeentelid bezit de gave om (we houden onze voorbeelden nog even bij de kraag) met een medelid bezig te zijn met dat punt van het doordraaien" van groente, en welk gemeentelid heeft die kennis van de huidige diskussie, die nodig is om ouders van aanstaande mili tairen werkelijk voort te helpen? Goed, in het eerstegeval komen we misschien niet verder dan de zuchtende konsta- tering dat we machteloos zijn, en in het tweede geval hoeft er niet persé een afgerond ja of nee uit de bus te komen, maar: er is wat aan de gang. De ge meente is gemeente, de kerk krijgt een gezicht. Dat wil zeggen: dat kan allemaal als er in de kerk een „lichaam" komt, die de noden én de gaven van de kerkleden op een duidelijke rij zet. We denken aan kontaktpersonen, die ieder bijvoorbeeld tien adressen in de gemeente krijgen, en die noteren... néé, geen opgewonden of afwerende verhalen van de mensen die zij bezoeken, maar: hoe de gezins- en beroepssituatie is, welke diploma's en bevoegdheden er zijn e.d. Allemaal heel zakelijk. Minder zakelijk zal het worden als de vragen op een rijtje moeten komen te staan. Voorwaarde is natuur lijk, dat er bereidheid moet zijn, des noods de bereidheid om de kontaktman te zeggen: meneer, we voelen er niks voor. Want dat is tenslotte óók een gegeven. Door zó te werken (en met het ge bruik van het woord „werken" willen we zeggen dat het niet om een gril gaat, maar om iets dat kerkelijk een duidelijke Heeft in haar zitting van 4 november 1970 ten aanzien van de bij haar inge komen bezwaarschriften, die blijk geven van toenemende verontrusting over de ontwikkeling van het gereformeerd ker kelijk leven in het algemeen en tegen een aantal nader te noemen zaken in het bijzonder, het volgende uitgesproken en besloten: Inzake de zgn. verontrusting in het algemeen De synode wil in de eerste plaats, uitspreken, dat bij alles wat in onze dagen onrust, onzekerheid en veront rusting in de kerk te weeg brengt, niet de vrees maar het geloof onze leidster moet zijn. Voor onze onderlinge ver houdingen betekent dit, dat zolang wij ons verenigd weten in het ene geloof en de ene hoop, wij elkaar ook in de liefde zullen blijven omvatten en onder geen voorwaarde ons aan onze gemeen schappelijke verantwoordelijkheid tegen over God en de wereld, maar niet minder tegenover elkander mogen ont trekken. Dat daarbij ook onderlinge spanningen en soms ernstig ver schil van mening aan de dag treden, moet ons op zichzelf niet al te zeer verbazen, wanneer wij letten op al de vragen, waarvoor de kerken in het algemeen en haar leden afzonderlijk in allerlei opzicht zich gesteld zien en wanneer wij ons bewust zijn, dat wij allen slechts ten dele kennen en ten dele profeteren. Dit noopt ons allen tegenover elkander tot bescheidenheid en matiging in het oordeel, ook als wij van elkander van inzicht menen te moeten verschillen. Onder dit gezichtspunt meent de synode, dat over allerlei onderwerpen, die onder ons aan de orde zijn, een meer evenwichtig en gedifferentieerd, ten aanzien van personen dikwijls ook een billijker oordeel op zijn plaats is dan in vele missives aan de synode en in allerlei publicaties gegeven wordt. De synode wil voor haar deel zulk een oordeelsvorming gaarne helpen bevor deren (zie sub. B.) Terwijl de synode dit vooropstelt, wil zij anderzijds niet verhelen, dat zij met bezorgheid de toenemende invloed van het wereldse, van de Schrift vervreemde leven en denken opmerkt, die het geloof der gemeente, haar optreden naar bui ten, de theologie en de prediking be dreigt. Met name ducht zij deze invloed van de pogingen om de betekenis van de persoon van Christus, van het door Hem verkondigde Koninkrijk en van zijn opstanding uit de doden op een zodanige wijze met het moderne be wustzijn te verbinden, dat hetgeen de apostel Paulus de ergernis van het kruis noemt, daaruit wordt weggenomen. De synode is er daarom van over tuigd, dat de kerken ook in deze tijd hun kracht en eenheid boven alles te zoeken hebben in de prediking van het onverkorte Evangelie van Jezus Christus en het zich gebonden weten aan de belijdenis van de Christus der Schriften, van de rechtvaardiging door het geloof alleen, van de verkiezingen de ver zoening, van de oneindige waarde van het offer des Heren voor het leven van de wereld, zoals deze in de reformato rische belijdenisgeschriften zo krachtig en ondubbelzinnig tot uitdrukking is gebracht. Terwijl de synode diep beseft, dat niet zij zelf, noch enige kerkelijke ver gadering, maar alleen het Woord en de Geest van Christus Zelf beslag kunnen leggen op de harten der mensen, wil zij tevens de kerken opwekken, in afhankelijkheid aan en in de Geest van haar Heer, er op toe te zien, dat zij zowel voor haar eigen eenheid als voor haar roeping in de wereld op geen ander fundament zullen bouwen dan op dat van de apostelen en profeten, zoals ons dat in de Schriften is overgeleverd. Slot. Het echte mensenleven is het leven, dat zich buigt voor God de Heer, die Zijn bevelen gaf en Zijn beloften. Daardoor ontvangen we alles, wat we nodig hebben. Want het is Israëls God, van wie het volk zijn sterkte heeft. De rechtvaardige zal leven door het geloof ook in de wetenschap en al zijn denken gevangen geven tot de gehoorzaamheid van Jezus Christus, in Wie alle schatten der wijsheid verborgen zijn. Dat dit geen zaak is van een paar geleerden, maar van de rechtvaardigen die uit het geloof leven, bewijst wel de grote plaats die de Vrije Universiteit met al zijn faculteiten inneemt in de gereformeerde gezindte. In tienduizen- O Heer, wees met uw kerk en laat ons niet vergaan, maar zend uw kracht diep in de nacht, dan breekt de morgen aan. Wij wachten U, o Zon het duister duurt zo lang, het water stijgt en Gij, Gij zwijgt, het wordt ons al te bang. Uw schepping vraagt naar U. Volhardt Gij in uw rust De macht van 't kwaad gaat rond en gaat zijn gang naar hartelust. Het was de zesde dag dat Gij de mensen riept en schiept voorgoed in vlees en bloed en in uw beeld verdiept. De vrijdag is voorbij, de Sabath is vervuld. O dageraad toon uw gelaat, een ochtend zonder schuld O Heer, wees met uw kerk en laat ons niet vergaan, maar zend uw kracht diep in de nacht, uw kracht om op te staan. W.Barnard. den keukens en huiskamers hangen de V.U.-busjes. Alle gelovigen hebben een ontzagge lijk groot belang bij de herkerstening van de wetenschap. Ook de kunst is van God en dus ook voor God. En de rechtvaardige heeft ook hier het leven in te gaan, onbe vreesd, als een dienaar van de levende God, die alles geschapen heeft en die de wereld heeft versierd met zeer kwistige hand en Wie ook de heerlijk heid is tot in der eeuwigheid. De rechtvaardige zal uit het geloof leven ook waar het geldt de gemeen schap met zijn volksgenoten. Ook als burger van de staat zal hij vragen naar de beloften en de bevelen van zijn Heer. Het leven des geloofs in gebonden heid en in afhankelijkheid richt zich niet alleen op de hemel. Het weet zich van de vloek der wet verlost, maar het zingt ook van de heerlijkheid der wet en vraagt naar de wil van God, gelijk in de hemel alzo ook op de aarde. Dit mag ons echter nooit verleiden tot enige gedachte van zelfvoldaanheid of tevredenheid met het bereikte: „wat doen we toch veel voor de Here en wat zal Hij ons dankbaar zijn voor onze ijver". Al wat wij doen is gebrekkig en met vele zonden bevlekt. Met ons christelijk leven en werk en activiteiten gaan we naar het kruis van Golgotha en smeken om de vergeving van onze zonden. Zonden van hoog moed en zelfzucht en eigen eer. Ver geving voor al het oppervlakkige en uiterlijke. Nooit zal de rechtvaardige vergeten dat hij maar een onnuttige dienstknecht is en dat Gods rijk nog wel wat meer is dan de optelsom van alles, wat wij in Zijn dienst mogen doen. Een tweede gevaar dat hier dreigt is dat we door de sterke nadruk op het woord leven, zouden vergeten dat het alleen een leven kan en mag zijn uit het geloof. Dan zou de erenaam „rechtvaardige" komen te vervallen. Want al wat niet uit het geloof is, is zonde. Daarom zal ons leven in de praktijk voortdurend gedragen moeten worden door gebed en blijdschap en offerbe reidheid. Het moet ons dan ook werkelijk te doen zijn om de ere van God. De kracht en de trouw moeten ons voortdurend toevloeien uit Christus, met Wie we door het geloof verbonden zijn. Anders wordt het op alle terreinen van het leven benen breken en doen we aan de zaak van Christus meer scha dan goed. Christus heeft zijn dienaren midden in het volle mensenleven gezet en een taak gegeven. Maar zonder levend ge loof komt daar niet van terecht, ook al kijkt men nog zo meewarig naar de vromen, die met hun boekje in een hoekje blijven zitten. Zonder levend geloof vervallen we óf in ongerechtigheid achter een vrome schijn, óf in eigengerechtigheid en werkheiligheid. Beide zijn voor de Here een gruwel. Zonder levend geloof wordt de zegen, die God aan de kleine luyden gegeven heeft, verspeeld door de grote lui, die na hen kwamen. „De eenvoudigen zal God steeds gadeslaan" en niet hen, die het in kerk en staat en maatschappij zo heerlijk ver gebracht hebben. Er blijft immers altijd zo ontzettend veel te doen over! En er zijn altijd zo heel veel zonden te belijden en te be strijden! Maar dit is juist ons geloof, dat we om Jezus' wil toch Gods kinderen mogen zijn. Maar dan ook Zijn die naren. Ondanks zonden en gebreken, die ons van harte leed zijn, mogen we schrijven voor onze scholen en onze verenigingen het woord: Christelijk. Want daarmede belijden we, dat we het alles alleen verwachten van Jezus Christus, de Heiland, die genade geeft en krachten. En die ons gebrekkig leven wil heiligen en gebruiken in Zijn schone dienst. „De rechtvaardige zal door zijn ge loof leven". Op beide woorden valt de nadruk. Op geloof en op leven. Het eerste zonder het tweede voert naar het piëtisme. Maar het tweede zonder het eerste is farizeïsme. A.D.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1970 | | pagina 1