m m lijk kepk en peRspectief der geslachten ^bijbelgebruik in üüraël naar verlangd hadden. Maar ik weet het natuurlijk niet. Zou het in de kerk- collecten te merken zijn geweest? Ik las daar niets over... De enige aandacht, die voor zo ver ik weet, in de kerkelijke pers aan die 400 gulden gegeven is, vond ik in het classicale kerkblad voor Haarlem en omgeving. Daarin schreef Dr. B. Wentsel: Reeds bij het plaatsnemen achter de altijd voor mij zittende oude broeders, had ik gemerkt, dat zij in een geani meerd gesprek gewikkeld waren. En al gauw kon ik uit hun opmerkingen op maken, dat zij het over een bijbels dag boek hadden. Want ik hoorde de Kam tegen zijn buurman zeggen: ,,ja, ik gebruik er ook één en iedere dag lezen we het gedeelte, dat opgegeven staat voor de datum." „Ja," knikte broeder Stroo en voegde er aan toe:" dat doe ik ook en het is naast de dagelijkse bijbellezing een prachtige aanvulling." ,.En soms is het ook erg mooi." ,,Zo stond er deze week nog een ontroerend mooie geschiedenis in." ,.Een Duitse schilder had van een kerk de opdracht gekregen om een schilderij te maken, die de Here Jezus voorstelde." „De man begon aan zijn opdracht en toen hij ermee klaar was vroeg hij aan een klein meisje, wat of zij dacht, wie het voorstelde." Na even gekeken te hebben, ant woordde de kleine meid: ,,een heel goed mens." Bij dit antwoord schudde de schilder teleurgesteld het hoofd en begreep dat hij in zijn opdracht gefaald had. Opnieuw ging hij aan de arbeid en na wekenlang bijna ononderbroken be zig te zijn geweest, was het zover, dat hij het weer aan het meisje kon laten zien. Weer klonk zijn vraag aan het kind: ,weet je wie dit voorstelt?" Het meisje keek lang en nadenkend IX f Liever iets neutraals Man, je moet Pietersen toch eens opzoeken! Hoe lang ligt-ie nu al in het ziekenhuis? Je hebt gelijk, 't is al weer een week of drie, je vergeet zoiets gauw. Wat zal ik voor hem meenemen? Hm... fruit zal hij genoeg hebben... weet je, hij is wel onkerkelijk, maar hij heeft toch erg veel belangstelling voor godsdienstige problemen en zo. Heb je geen aardig boekje op dat gebied? Tja, zou dat niet een beetje op dringerig zijn, ik bedoel, net of wij hem, nu hij in bed ligt en niks terug kan doen, willen bekeren. Nee, ik neem liever iets neutraals mee. En dan kan ik het verder misschien zo regelen, dat ze hem van het bijbel genootschap iets toesturen, van die dinsdagmorgen - lezingen van de N.C.R.V., ik meen te weten dat hij daar nogal eens naar luistert, en die worden als boekjes uitgegeven... Wonderlijk, hoe zo'n gesprek (niet verzonnen: pas meegemaakt) klopt met wat een onderzoek van de landelijke evangelisatie-organen uitwees, namelijk dat er bij buitenkerkelijken een sterke behoefte bestaat aan informatie over En nu een vraag: wat doen we met de 400,— als kerkleden? Ik stel u voor deze te besteden als volgt: 100,— voor u en uw gezin; 100,— voor de spaarbank om de Ne derlandse economie stabiel te maken; 100,— voor het algemeen diaconaal bureau; 100,— voor de dankstondcollecte voor de kerk. A.D. naar het schilderstuk en zei toen zacht: ,,dat is iemand, die ontzettend veel ge leden heeft." .,Dus weer niet goed," zuchtte de schilder bedroefd. Wekenlang kon hij er nieet meer aan beginnen, maar na veel studie, meditatie en gebed, toog hij eindelijk weer aan de arbeid. Eindelijk was het opnieuw gereed en vroeg hij weer aan het kind: „weet je, wie of dit kan zijn?' Het kleine meisje staarde er een ogenblik naar, viel toen op de knietjes, vouwde de handjes en zei zacht: „dat is de Here Jezus." Even was het of ik dit tafereel voor mij zag gebeuren. Was dat ook zo met de beide oudjes? Ik vermoedde het, want beiden zwegen, en staarden met nietsziende ogen voor zich uit. Ik vroeg mij af of zij misschien jaloers waren op die begenadigde kunstenaar. Een spijt kwam in mij op, dat zij hun gedachten elkaar en zo ook aan mij niet mededeelden. Maar toen realiseerde ik mij, dat het eigenlijk ook niet nodig was. Want ik begreep het. Het waren opnieuw de handen. Werktuigen, soms van crea tieve uitingen. Doch niet alleen voor kunstenaars. Voor iedereen. En dat, hoe eenvoudig het werk is, dat men te verrichten krijgt, dit gedaan moet worden ter ere Gods. Omdat dit het einddoel aller dingen is. Jan van Westhove God, bijbel en kerk. Dit is speciaal zo in steden en in verstedelijkte dorpen. Maar, het gaat hier om een behoefte aan informatie-op-een-afstand, dat wil zeggen, we moeten deze belangstellende geen evangelisatiewerker op het dak sturen, of z'n brievenbus volproppen met Elisabeth-bodes, of de dominee animeren: daar moest u nou eens op afgaan... Want dan kruipen de anderen in hun schulp, dat zit veel te dicht op hen. Zij willen ongehinderd met deze zaken bezig zijn en zij zullen honderd maal liever een hen onbekende radio spreker aanschrijven, dan dat ze een kerkelijke kennis of een predikant uit dezelfde straat aanschieten. Die bezoeker van de heer Pietersen had gelijk, dat rechtstreekse wordt ver keerd verstaan en werkt gauw averechts. Misschien wist de ziekenbezoeker van dat onderzoek van de landelijke evange lisatie-organen af. Misschien ook niet en wees zijn intuïtie of zijn inzicht hem de weg. Hoe dan ook, duidelijk is dat ons pastoraat en ons dienstbetoon (ons, d.w.z. dat het om dingen van ons allen gaat) nooit in 't wilde weg ge daan moeten worden, maar kennis van zaken vragen. Gewoon: kennis van zaken. Dat je bijvoorbeeld in het ge val van de patient Pietersen niet denkt dat je tegen een buitengewone man bent aangelopen: iemand die er wel van horen wil, maar jijzelf moet hem er vooral niet mee aankomen..., maar dat je wéét dat die behoefte aan informatie- op-een-afstand een verschijnsel is, dat vaak te signaleren valt. Neem iets anders. Niemand zal zich „zomaar" op een willekeurige buiten landse arbeider storten omdat het zo'n zielepoot is. Wat doe je als je tegen het probleem van de gastarbeiders aan loopt Informeren of er wat voor die mensen wordt gedaan, waar en hoe dat gebeurt. Gebeurt er niets in de eigen omgeving, dan nemen we kontakt op met een plaats waar wel wat wordt gedaan en we gaan vragen naar het hoe en waarom. Dit zijn een paar willekeurige voor beelden uit het leven van de kerk (mensen), die duidelijk maken dat pastoraat en diensbetoon zakelijke en praktische gegevens nodig hebben, die we ook buiten de eigen plaatselijke kerk moeten halen. In het geval van de heer Pietersen kan een landelijk orgaan op een bepaalde samenlevingsvraag attenderen, in dat van de buitenlandse arbeiders zullen andere kerken, ook niet-gereformeerden, en ook niet-kerke- Er is geen land ter wereld, waar de Bijbel zo vaak openbaar geciteerd wordt als Israël. Op monumenten, in kranten, op postzegels, overal leest men teksten uit het Oude Tesament. Welke bedoeling daarachter steekt Welke indruk dat bijbelgebruik bij de gemiddelde Israëli achterlaat Vragen, die niet gemakkelijk te beantwoorden zijn, maar die onvermijdelijk boven komen. Straaljagers. In een Israëlisch blad zag ik enkele weken geleden een foto: vier straal jagers trokken witte strepen langs de hemel boven een stukje Israëlische kust, waar de witte vlag met de blauwe Davidsster wapperde. Het opschrift Alleen de Hebreeuwse woorden uit Psalm 121: „Zie de Bewaarder van Israël sluimert noch slaapt". Dit was geen godsdienstig blad, maar een alge meen en neutraal nieuwsblad. Hoe zullen de lezers dat beeld van de waakzame luchtmacht combineren met het waken van de HEER over Israël Dat de woorden op Hém be trekking hebben en niet op de strijd krachten of op Mosje Dajan weten ze wel, maar trekken ze er konsekwenties uit Dit is geen op zichzelf staand geval. Men zou er tientallen kunnen ver zamelen. De Israëlische posterijen geven elk najaar ter gelegenheid van het Joodse nieuwjaarsfeest een serie postzegels uit. De eerste keer na de zesdaagse oorlog waren dit zegels met afbeeldingen van Jeruzalem, waaronder drie van de oude stad. De Hebreeuwse opschriften op de rand van de postzegelvellen waren veel zeggend, vooral deze: „Jeruzalem is een stad, die wel saamgevoegd is" Op uw muren, o Jeruzalem, heb ik wachters aangesteld". „Ontwaak, ontwaak, sta op, Jeruzalem Overal teksten. Dit publieke bijbelgebruik is na de stichting van de Joodse staat in 1948 dadelijk sterk opgekomen. De parallellie met Israëls eeuwenoude geschiedenis is ook vaak frappant. In Ëin-Gev aan de overzijde van het meer van Tiberias, een van de meest bedreig de kibboetsien, heeft men reeds tijdens de bevrijdingsoorlog gewerkt aan een concertgebouw. Het ruwe beton geeft lijke lichamen ingeschakeld dienen te worden. Toegegeven, we vertellen er niets nieuws mee. Maar (en nu komt de vraag naar nieuwe kerkelijke structuren weer), we geven er geen kerkelijke vormen aan. We hebben een kerkeraad en een paar kommissies, die naar ver trouwde aanduidingen luisteren en daar mee uit. Maar wat doen we met een groep, die zich bezighoudt met het vraagstuk van de buitenlandse arbei ders Of met een groep die zich ver diept in het probleem van het christen zijn in de welvaartsstaat (mag een christen zich het maar eindeloos ge rieflijker maken?) Of met een groep die de opvoeding van tieners tot onder werp van studie neemt Rommelen we maar wat aan, of gaan we zulke groepen vórm geven, een zeker kerkelijk reliëf Of praten we als 't zo te pas komt liever van het priesterschap van alle gelovigen en leven we verder in de trant van: God zegene de groep? (ge lukkig dat Hij dat wel wil doen). Heus, met de bekende kerkelijke „lichamen" kunnen we niet meer toe, willen we tenminste de kerk een duidelijke ge stalte geven in deze wereld. een pracht akoestiek en elk jaar in de Paasweek trekken de concerten hier bezoekers uit heel Israël. Tegen de zij muur staat de tekst uit Nehemia 4:18: „De bouwers hadden ieder zijn zwaard aan de heup gegord, terwijl ze aan het bouwen waren". Op de talloze oorlogsmonumenten ontbreekt zelden een woord uit de Tanach of Tenach, zoals het O.T. ge noemd wordt. Aan de Jaffaweg in Jeru zalem staat een „Davidka" (primitieve mortier) uit 1948 met in steen gebeiteld de boodschap, die Jesaja in dt dagen der Assyriërs aan Hiskia mocht over brengen: „Ik zal deze stad beschutten om haar te verlossen". Het is overal Israëls God, die - in de officiële woorden - achter de lot gevallen van Israëël wordt gezien. Overal ziet men profetieën uit het O.T. bevestigd. Een bekend voorbeeld, ook door christenen in ons land vaak overge nomen, is het woord van God uit Exo dus 19 (bij de Sinaï): „Ik heb u op adelaarsvleugelen gedragen en tot Mij gebracht", dat men dan in frappant verband ziet met de terugkeer van de Jeminitische Joden, die na duizenden jaren per vliegtuig uit hun benarde positie naar de nieuwe staat werden overgevlogen. Deze woorden staan nu ook onder de postzegels, waarmee dit feit na 25 jaar is herdacht. Nog sterker: kort na de zesdaagse oorlog verscheen een herdenkingszegel voor de gevallenen met de woorden: „Want om Uwentwil worden wij de ganse dag gedood". De massa. Hoe dat „geloven" er bij de gewone man uitziet, werd ook duidelijk en daar mee was de andere nieuwsgierige vraag beantwoord: mijn zegsman, een een voudige Sabra, verzekerde me met klem, dat vooral van de laatste overwinningen véél meer mensen, die er vroeger achte loos voorbijliepen, nu wél geloven aan die profetieën van de Tenach: „Wij hebben het nu met eigen ogen gezien en dan volgen verhalen over wonder bare reddingen of triomfen uit de zes daagse oorlog, zoals we ze ook uit de boeken van Leon Uris kennen. Het is duidelijk: er is een wijdverbreid en groeiend „geloof" in een soort bovennatuurlijke bescherming voor Israël. Een bijgeloof, dat vaak de voe dingsbodem is voor moderne legenden, en dat ook welbewust wordt gevoed. Beiroet. Het is ook duidelijk, dat de beschul diging van het z.g. „wereldcongres" van (praktisch alleen Arabische) christenen in Beiroet (mei j.l.) het Palestina-vraag- stuk: „Misbruik van de Bijbel voor politieke doeleinden" niet helemaal on gegrond is. In Israël zelf bestaat een oecumeni sche broederschap voor theologisch onderzoek, waaraan zowel Rooms- Katholieke als Protestantse theologen deelnemen. Deze broederschap heeft de Beiroet-conferentie geantwoord: „Wij zijn ervan overtuigd dat het gebruik van de Bijbel om eigentijdse gebeurte nissen of politieke doeleinden te recht vaardigen ontoelaatbaar is, maar wij zijn er ook van overtuigd, dat de Joden hun gedachte, een volk te zijn en een binding met een land te hebben, aan hun trouwe schriftlezing hebben ont leend. Alleen een extreem vooroordeel kan een christen verhinderen dat te zien". En heel duidelijk werd de bal teruggekaatst in het verwijt, dat men in Beiroet het woord „christelijk" ge bruikte voor de rechtvaardiging van een felle nationalistische strijd Hand in eigen boezem. We zullen Israël niet hard aanvallen om dit bijbelgebruik. Wanneer op tal van R.K. kerkportalen de woorden van Jacob in Bethel staan: „Dit is niet anders dan een huis Gods en de poort des hemels" of wanneer de gerefor meerde kerk in Emmeloord (N.O.P.) het opschrift draagt: „En de zee was niet meer", kan men ook vragen of dat niet wat ver gezocht is Zeker geldt dat echter van chilias- tische en sectarische tekstengoochelarij, waarin vaak op een volstrekt ontoelaat bare manier door christenen Gods be loften met hedendaagse politieke ge beurtenissen worden verbonden. Het moderne Israël moet hier een baken in zee zijn Zelf ben ik ervan overtuigd, dat Is raël nog een bijzondere plaats in Gods wereldplan heeft. Rom. 11 is daarvoor wel het sterkste argument. Maar hóe en wannéér God Zijn bedoelingen met zijn oude volk zal verwezenlijken, daar over hebben we - naar de aard der profetie - beslist géén bijzonderheden Hoop. We mogen alleen hopen en bidden, dat dóór datgene wat nu nog een soort nationale sport is, de macht van het Woord af en toe zal heenbreken en ogen openen voor de ware zin van de profetische verkondiging. Wat die „sport" betreft: Salomo Friedman (18 jaar) uit Petach-Tikwa werd in mei jeugd-,.wereldkampioen" in de Tenach-kennis. De derde prijs (de tweede ging eveneens naar een Israëli) kreeg de 15-jarige Debora Lender uit de U.S.A. Maar de grijze Ben-Goerion, zelf groot promotor van bijbelstudies, zond een felicitatie die eindigde met de woorden: „De HERE moge zijn volk sterkte geven, de HERE moge zijn volk zegenen met vrede". En dat klinkt weer veel bijbelser dan honderden „bijbelse" opschriften. Hoe meer studie van de Bijbel, hoe meer hoop voor Israël. En wij zelf kunnen Israël hierin niet beter helpen, dan door nooit lukraak met bijbelteksten te manipuleren, maar boek voor boek, schrijver voor schrijver, nauwgezet te onderzoeken op hun wezenlijke bedoelingen. Ook hierin heeft de christenheid heel wat goed te maken aan het volk, van wie ze „het oude Boek" heeft geërfd Dr. D. v. Swigchem, Amsterdam. (HET RODE BOEKJE) 66) door Jan Lourense In Keulen ziet hij tal van winkels, waar geen ruit meer heel is. Er binnen is het een chaos, 't Is, of de winkels geplunderd zijn. „Van Joden", zegt Wilhelm onverschillig. Aanvankelijk begrijpt Johan het niet, maar ge leidelijk wordt hem veel duidelijk. De stad wemelt van militairen. En van andere geüniformeerden, die toch geen militairen zijn, denkt hij. Alle mensen, die in het hotel of winkels komen of die verlaten, strekken de arm uit en zeggen: „Heil HitierZelfs vader en moeder doen het. En Wilhelm notabene ook Dat is toch niet nodig. Dat behoeven ze toch niet. We zijn toch Neder landers overweegt Johan. Op een middag, in het hotel, pakt Karl een courant van de leestafel. Met grote letters staat er op een advertentiepagina: „Geen boter, maar kanonnenwelke woorden Karl hardop leest. „Geef mij maar boter", zegt hij. „Karl waarschuwt zijn moeder, schichtig om zich heen kijkend. „Dat mag je hier niet zeggen". Karl begrijpt er niets van. Als Lieven met zijn werkzaamheden in Keulen klaar is, gaan zij naar een groot hotel in Goslar, de eerste stad, als zij het Harzgebied binnengereden zijn. Tot zijn eigen verbazing kan Johan goed op schieten met Karl. Met Wilhelm botert het in geen enkel opzicht. Op de eerste zondagmorgen gaan beide jongens, met toestemming, het schilderachtige, romantische Okerdal in. Vader en moeder liggen nog in bed en waar Wilhelm zit, weet Karl niet. Johan vindt de omgeving prachtig en zegt het ook, als zij over de grote stenen springen, die bij honderden in het riviertje de Oker liggen. „Ja mooi. Maar zou jij in Duitsland willen wonen „Nee", antwoordt Johan. „Ik ook niet". „Waarom niet vraagt Johan, die op die vraag zelf geen antwoord geven kan. 't Is meer een ge voel. Je kunt het niet beredeneren. „Weet ik niet precies" is het antwoord van Karl. „Wilhelm zou hier wel willen blijven". „Opeens klinkt er op de weg, gezang van mannen. Militairen Nog wel op zondag Op de tocht van Keulen naar Goslar hebben zij er heel wat gezien, maar hier in de Harz lijken er wel duizenden te zijn. „Daar heb je het weer", zegt Karl. „Allemaal voorbereidingen voor een oorlog. Daarom zou ik hier niet willen wonen". Voorbereidingen voor een oorlog Wie zegt dat „Wilhelm". De beide jongens hebben in het hotel één slaap kamer, Johan heeft een éénpersoonskamertje. „Wilhelm weet een hele hoop, 'k weet niet, hoe hij er aankomt. Misschien van vader of moeder. Hij praat ook veel met jongens op straat. Er komt oorlog, zegt Wilhelm. Bijna alle fabrieken maken wapens. Nu begrijp ik die advertentie, je weet wel: „Geen boter maar wapens". Natuurlijk, zegt Wil helm, het eten komt later wel. Eerst moet Duits land groot worden. Daar zal dan die Hitier voor zorgen. Nee, ik vindt het niks leuk in Duitsland. Moet je dat van de Joden hebben „Ja, daar begrijp ik niets van", merkt Johan op. ,,'t Zijn toch Duitsers „Wilhelm zegt, dat Joden smeerlappen zijn. 't Zijn ook geen Duitsers. Hitier wil alleen zuivere Duitsers. Ze moeten arisch bloed hebben, zegt hij. Wat dat precies betekent, weet ik niet". „De Joden worden gearresteerd. Waar gaan ze dan heen Naar gevangenissen „Wilhelm beweert: naar Polen of ergens anders. Daar kunnen zij gezamenlijk wonen. Maar of het waar is, weet ik niet. Wat heeft Polen met Duits land te maken Ze kunnen daar toch maar niet zo duizenden Joden naar toe sturen Hoe kan dat nou Van de Duitsers kom je niets te weten, als ze het weten. Die durven niets te zeggen. Wilhelm noemt ze kakkerlakken". Zo praten de beide jongens in en uit Ze voelen, dat er iets niet klopt. Maar ze begrijpen het niet. En Johan verbaast zich maar over Karl. Wat is die anders dan Wilhelm Weer terug in Middelburg heeft Johan hele verhalen over de mooie Elarz. Maar ook over wat hij méér heeft gezien. „Ik vertrouw die lui voor geen cent", zegt oom Kees. „Maar hoe het precies in elkaar zit weet ik ook niet. We mogen wel blij zijn, dat we in Neder land wonen, al is er veel werkloosheid". Als het september is, gaat Johan naar de Vak school in Goes. Hij reist elke dag heen en weer. 't Is een afstand van niets. In de middagpauze eet hij bij oom Jan en tante Marie, die vijf kinderen hebben, twee jongens en drie meisjes. De oudste zoon, die ook Johan heet, is niet meer thuis. Die studeert voor predikant. Over een jaar hoopt hij klaar te zijn. Die „paar jaar" later behaalt Johan met lof het diploma van de Vakschool, zodat hij weer volledig Middelburger is en de bakkerij zijn dagelijks domein. Maar dat blijft niet zo. Wat hij wel geweten heeft. Want- daar is de militaire dienst. De loting is afgeschaft. Er is nu algemene dienstplicht. Je krijgt een oproep om gekeurd te worden. En als je goedgekeurd bent kun je er wel op rekenen, dat je soldaat moet worden. Johan wordt goedgekeurd. Hij zal heel gewoon bij de infanterie komen. En zijn garnizoensplaats zal Vlissingen zijn. 't Is alles heel gewoon en eenvoudig. Ja, ja, maar je bent toch maar een maand of tien uit je werk (wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1970 | | pagina 2