m m um
J-iitóen KARISIMB
der geslachten
(§ocl en de geóckiedenió
Ik ellendig mens -
Gode zij Dank
Ónder de discipelen waren ook broe
derparen, die samen Jezus volgden.
Heerlijk is het altijd, als een gezin Jezus
toebehoort
Judas was een broer van Jacobus,
de man van wien zoveel zegen uitging
in de gemeente van Jeruzalem. (Hand.
15). Dat heeft ook op Judas een stempel
gedrukt. Eerst was ook hij ongelovig
geweest. Vóór de opstanding geloofden
de broers niet in Jezus. Maar samen
zijn ook zij discipelen geworden van de
Heiland.
Hebt u al eens met uw broer over de
Here Jezus gesproken
Dat is toch eigenlijk heel eenvoudig
A.D.
Q-, VAN DE
XXVIII
Eind mei heeft er in Kigali, in de
gebouwen van het jeugdcentrum van de
Eglise Presbytérienne au Rwanda, een
belangrijke consultatie plaatsgevonden.
Drie dagen lang hebben daar verga
derd de predikanten en de evangelis
ten, die de verantwoordelijkheid dragen
voor één van de plaatselijke gemeenten
van de E.P.R. Zo 'n vergadering is
op zichzelf natuurlijk niet zo iets bizon-
ders. Maar deze was het wél.
Het bijzondere kwam direkt al uit
in de brief, die ter voorbereiding van
deze consultatie aan de deelnemers werd
gezonden. Nadat gezegd was, dat men
over een aantal onderwerpen zou spre
ken, die het leven van de plaatselijke
gemeenten aangaan, ging de brief als
volgt verder:
,,Het gaat niet om theologische refe
raten, maar meer om verslagen van wat
er in feite in onze Kerk wordt gedaan.
Daarover moet gesproken worden om
samen ie zoeken naar methoden, die
aangepast zijn aan onze tijd. Het is
geen bijscholingscursus, of een predi-
kanten-coetus. Het is verschillend van
dit alles. Het gaat om een uitwisseling
van gedachten over de tradities van
onze Kerk, over de gewoonten, die we
van de Zending hebben geërfd. Zie
daar
Er is in deze drie dagen enorm veel
overhoop gehaald. En dat niet in een
geest van zoveel mogelijk afrekenen
met het verleden; maar meer om zich
rekenschap te geven van wat men ge
wend is te doen, zich bewust te maken
van de vertrouwde kerkelijke gebrui
ken. Het ging in het algemeen om vra
gen als deze: Wat is de zin van dit
gebruik Is ^dit gebruik juist Moet
het niet veranderd worden In welke
zin moet het anders worden,? Laten we
er een paar van de meest sprekende
dingen uithalen.
De voorbereiding voor de doop vindt
plaats in een catechisatie, die in principe
drie jaar duurt. Deze catechisatie wordt
gegeven door evangelisten, geholpen
door een aantal hulp-evangelisten. De
zendeling" vroeger gaf zelf nooit cate
chisatie (om redenen, die er niet zo veel
om doen nu); en in zijn voetspoor geeft
een predikant momenteel ook vrijwel
nooit catechisatie, tenzij bij uitzonde
ring. Aan het eind van elk jaar werd
door de ouderlingen met de evangelisten
een lijst van mensen opgesteld, die tot
de doop zouden worden toegelaten.
Maar, zo was de vraag, is dit verant
woord en mag een predikant zomaar
dopen Ook als je als predikant on
mogelijk alleen alle catechisaties kunt
geven, moet het dopen toch op een
meer verantwoorde manier kunnen ge
beuren.
Van de „zendelingen" is vroeger ge
leerd, dat polygamie zonde is: een man,
die meer dan één vrouw had, kon niet
gedoopt worden, tenzij hij al zijn vrou
wen op één na, wegstuurde. Al in 1967
hadden de predikanten van de E.P.R.
deze vraag uitgebreid bestudeerd, en
ze waren tot de conclusie gekomen,
dat deze praktijk ingaat tegen de geest
van het Evangelie van Christus. Men
was het er toen over eens, dat iemand,
die Christus belijdt, gedoopt moet wor
den, ook als hij polygaam is, en elk ge
val moet afzonderlijk beoordeeld wor
den. Sindsdien hadden de predikanten
dit, in overleg met hun kerkeraden, in
praktijk gebracht, en meerdere poly
game mannen zijn zo door de doop tot
de Kerk toegelaten. Maar in gemeenten,
waar geen predikant is, bleef de oude
praktijk bestaan. Hoe moet het nu:
zoals de vroegere „zendelingen" zei
den of zoals de tegenwoordige dominees
zeggen En moet de Generale Synode
hierover niet beslissen Hebben de pre
dikanten de bevoegdheid om buiten de
Synode om dergelijke dingen te ver
anderen, zelfs als ze het met elkaar
er over eens zijn
De gewoonte overgenomen van de
„zendelingen", is om het Heilig Avond
maal één of tweemaal per jaar te vieren
met brood en wijn. Maar aldus de
vraag, is het de bedoeling van de Here
Jezus geweest, het Heilig Avondmaal
zo sporadisch te laten vieren
Moest het niet elke week, of op zijn
minst elke maand gevierd worden Is
het terecht, dat het Avondmaal alleen
door een predikant bediend wordt, en
kan een evangelist daartoe niet even
zeer van de Kerk de bevoegdheid krij
gen Is het gerechtvaardigd om grote
bedragen neer te tellen voor avond-
maalswijn, en kan het avondmaal niet
net zo goed met bananenwijn in plaats
van met druivenwijn gevierd worden
Vroeger wees „de zendeling" aan de
evangelisten hun plaats aan waar ze
zouden werken. Thans stuurt de Sy
node een predikant naar die gemeente
en een evangelist naar een andere ge
meente. De gemeente zelf wordt er niet
in gekend, op geen enkele manier: die
heeft de man maar te nemen, die haar
wordt toegeschoven. Maar is dit de
goede manier van werken
Heeft een gemeente ook niet een
eigen verantwoordelijkheid ten opzichte
van de predikant of de evangelist, die
bij haar zal werken Is het gevolg niet,
dat de gemeente geen belangstelling
heeft noch voor het werk noch voor het
leven van haar predikant of evangelist
We zouden zo nog wel even kunnen
doorgaan met het aanhalen van allerlei
vragen, die besproken zijn. Ze vonden
alle een zeer levendige bespreking.
Vaak waren er ook scherpe reacties:
V/aar gaan we heen als we dit of dat
gaan veranderen Dreigen we niet meer
af te breken dan op te bouwen Op
sommige momenten ging het ook niet
alleen maar om een gebruik, waar
ieder mee vertrouwd is, maar kwamen de
principiële vragen aan de orde, b.v. ten
aanzien van doop en avondmaal, ten
aanzien van plaatsing en beroeping van
predikanten en de verantwoordelijkheid
en zelfstandigheid van de plaatselijke
gemeente. Toch was er nimmer en bij
niemand sprake van een negatieve in
stelling, noch ten opzichte van het ver
leden, noch ten opzichte van ver
nieuwingen. Integendeel, men zocht
positief naar het beste, naar wat nodig is
voor deze tijd.
Het meest kenmerkende van deze
consultatie was misschien nog wel, dat
er helemaal geen antwoorden gegeven
zijn. Er zijn veel vragen opgeworpen
en vaak diepgaande besproken. Maar
het is bij de vragen gebleven.
Dat komt enerzijds, omdat men al
gemeen van gevoelen was, dat men voor
de antwoorden nog niet rijp was; ander
zijds echter ook, omdat men bewust
geen antwoorden wilde geven, maar
de gewekte vragen wilde doorsturen
naar de Generale Synode, die begin
augustus vergadert. Zij die aan de
consultatie deelnamen, zijn ook allen
lid van die Synode. Sommige vragen
zullen blijven doorwerken, en mógelijk
straks in augustus rijp zijn voor een
antwoord. Bovendien, en men is zich dit
duidelijker bewust dan ooit voorheen,
is het de Synode, die de besluiten voor
het kerkelijk leven moet nemen.
Alles bij elkaar genomen mogen we
hier zien een zich bewust worden dat
men Kerk is, en dat men als Kerk zijn
eigen leven moet regelen op basis van
een eigen verstaan van Gods Woord.
We moeten deze bewustwording met
ons gebed begeleiden, vol hoop en
vertrouwen.
Josien en Kees Overdulve.
Het leven van de mens en de ge
schiedenis der wereld en van de mens
heid is een tocht. Een tocht ergens naar
toe en niet een zo maar wat heen en
weer zwerven in de lege ruimte van de
tijd.
Die tocht wordt geleid. En het doel
wordt bepaald.
Niet door ons, niet door een blind
lot, niet door de evolutie, als een in
de aard der zaak vanzelf aanwezige
kracht, maar door God. God leidt de
geschiedenis.
Hij bemoeit Zich met de dingen. Hij
is niet alleen de Schepper geweest in
den beginne, maar Hij beheerst heel
de gang der historie, van het begin tot
het einde.
Hij heeft in de schepping de wereld
niet een zet gegeven, de tijd niet als
een wekker opgewonden, om zich verder
met al die schepselen niet meer te be
moeien, maar Hij is de levende God,
die door Zijn voorzienigheid alle dingen
nog onderhoudt.
Dat zijn twee prachtige woorden:
Voorzienigheid en Onderhouding.
Voorzienigheid betekent niet, dat God
alles van te voren ziet, dat Hij de dingen
ziet aankomen, doch dat Hij in alles
voorziet, dus... voor alles zorgt.
Alles wat er beweegt en leeft, alle
dingen die er gebeuren, ja alles dat be
staat, bestaat en gebeurt en beweegt en
leeft alleen door Gods alomtegenwoor
dige kracht. Maar voorzienigheid be
tekent meer
Het betekent ook, dat God het ergens
„op voorzien" heeft. Dat Hij op iets
mikt: ergens naar toe gaat en een plan
uitvoert.
Ook het woord onderhouding moet
u letterlijk nemen: God houdt er Zijn
hand onder. Zonder die hand van God
onder alles, valt het in de chaos en in
het niet terug.
God is dus geen verre onbewogen
godheid. Geen hogere macht, die als
het ware teruggetrokken, in zichzelf,
zich nergens mee bemoeit, maar Hij is
de levende God.
De God der historie. Met een hart en
met een hand.
Een bewogen hart en een bezige
hand.
Deze God nu heeft ook een mond
Ik bedoel, Hij spreekt.
Hij neemt Zijn mensen-kinderen in
het vertrouwen en vertelt hun van Zijn
werk en plannen.
Hij heeft in Zijn Woord ons het
eindpunt van de tocht der mensheid
geopenbaard en wat de voleinding der
wereld zal zijn. Hij wijst ons op een
toekomst, opdat wij zouden weten waar
het naar toe gaat en waar ons leven op
uit loopt.
Men zegt wel eens, dat wij met
gesloten ogen moeten volgen en dat wij
ons moeten laten leiden naar een on
bekende toekomst. Dat is zeker waar,
wat de details betreft. Niet wat de
hoofdzaak betreft.
De tussenstations kennen wij niet.
Wij hebben geen kaart, waarop al de
bochten van onze levensweg staan aan
getekend, maar het eindpunt heeft de
Heer ons wel bekend gemaakt. Wat er
morgen of volgend jaar in de wereld
gebeuren zal, weten wij niet, maar wél,
wat er aan het einde der geschiedenis
zal plaats grijpen.
God heeft het gezegd.
En daardoor is er niet alleen een
vage verwachting van dit of dat, maar
er is de stellige verwachting van een
zekere toekomst. Nml. de toekomst van
Jezus Christus, de Heer, die alle dingen
nieuw zal maken.
Wie niet in een levende God ge
looft, kent geen doel, geen uitzicht,
geen verwachting En als er vragen op
de ziel afstormen, is er geen antwoord
dan het donkere woord van Prediker
dat Bilderdijk aldus heeft vertolkt:
Opgaan, blinken en verzinken
is het lot van iedere dag"
En van ieder leven Terwijl van een
blinken heel dikwijls allerminst kan
worden gesproken.
Het waarom en waartoe drensen in
eindeloze echo's steeds door. Vroeger
was men nogal handig in het uit
schakelen van de dood als beheersende
factor in het leven en redeneerde men
er lustig op los, alsof niet steeds de
vergankelijkheid roet werpt, ook in het
lekkerste eten. Tegenwoordig is men
eerlijker en erkent men rondweg, dat
het leven een zinloos raadsel is, omdat
men thans het leven niet anders kan
bezien, dan vanuit de werkelijkheid van
het sterven. Dat is de doodsfilosofie.
En dat moet wel de consequentie zijn
van alle goddeloos denken, dat eerlijk
durft te wezen.
God zelf heeft geen geschiedenis.
Hij verandert niet. Hij wordt niet, maar
is. En is ZichzelfVoor Hem is er
geen toekomst, maar slechts een heden.
Dat is de eeuwigheid.
Wij begrijpen dat niet, omdat ons
leven in de tijd geleefd wordt van het
één naar het ander, en zo voort. Steeds
voort.
Maar God is de Alpha en de Omega,
het begin en het einde tegelijk.
Wij beginnen met a en dan komt b.
En als we c zijn, zijn a en b al weer
voorbij.
Maar bij God valt begin en einde
samen.
Vanuit ons leven in de tijd kunnen
wij dat eeuwige leven haast niet anders
voorstellen dan star. Doch dat komt
door onze bekrompenheid. Wezens, die
alleen maar weten van lengte en
breedte, kunnen zich onmogelijk voor
stellen wat hoogte is en voelen zich
in een vierkant absoluut besloten, gelijk
wij, die in drie dimensies leven, in een
huis.
Het heeft geen zin daarover diep
zinnig te filosoferen. Alleen is het wel
goed te bedenken, dat de eeuwigheid
iets heel anders is dan een lange, einde
loze tijd. Dan een onafzienbaar eind
vóór de schepping met ook aan de an
dere kant een verlengstuk.
Eeuwigheid is geen lange tijd Ook
niet een moment vóór de tijd.
Maar wat het wel is kunnen we on
mogelijk zeggen. Slechts een beetje hoe
het niet is. De bijbel doet niet de minste
poging om ons dat duidelijk te maken.
En spreekt over de levende God zeer
eenvoudig.
Net eender als de bijbel (dat is Gods
eigen spreken!) het heeft over Zijn
hand en hart en oog, zo wordt ook
rustig weg gezegd, dat de Here eerst
dit en later dat deed, ja zelfs, dat het
Hem berouwde, dat Hij iets gedaan had.
Als we niet zó over God mogen
spreken, zo kinderlijk-eenvoudig, dan
moeten we over Hem zwijgen. Want
de God der wijsgerige begrippen is een
dode starre godheid.
Hoe prachtig heeft Pascal daarover
geschreven! (Pensé's).
Maar de levende God is de Here, die
Zich met ons bemoeit, die met ons mee
gaat en die in Zijn spreken tot ons
over Zichzelf Zich voegt naar ons
menselijk begrip, opdat wij Hem recht
zouden kennen.
A.D.
Het is onmogelijk iets wezenlijks van
de mens te zeggen buiten Jezus Chris
tus om. Want het eigenlijke geheim
van de mens is zijn relatie tot God.
Om dus de mens te kennen moet men
God kennen, moet men geloven in de
Here Jezus Christus en in Gods open
baring.
De psychologie en anthropologic is
wel in staat om belangrijke dingen over
de mens te zeggen, maar komt nooit ver
der dan de werkelijke mens. De wezen
lijke mens blijft een verborgenheid. Er
is altijd een x, die slechts door het ge
loof kan worden gekend.
Buitengewoon mooi vind ik dit alles
uiteengezet in het boek van Prof. Berk-
ouwer, over het Beeld Gods. Dit boek
is een dogmatische studie van grootse
allure en vraagt van de gemiddelde
lezer enige inspanning, die overigens
zeer de moeite waard is. Dezelfde ge
dachten vindt u in populaire vorm uit
eengezet in het boekje van Prof. Berk
hof: „De mens onder weg".
Van belang is ook de al wat oudere
brochure van Prof. Rümke: „Karakter
en aanleg in verband met het on
geloof". Daarin staat de stelling, dat
het ongeloof een ontwikkelingsstoornis
is van de mens. U begrijpt hoe deze
mening - al heeft Prof. R. haar niet
voor de 100% gemeend - in weten
schappelijke kringen is ingeslagen als
een ontploffende bom. Ook hij betoogt
in deze brochure, dat in ieder mens,
ook in de meest ontredderde mens, de
wezenlijke mens schuilt. De drang naar
God en naar de medemens, hoe ook
verwrongen, ja omgeslagen in het tegen
deel, is bij iedereen aanwezig.
Het bovenstaande wil niet zeggen,
dat er buiten de Here Jezus Christus
vervolg op pag. 3
(50)
door Jan Louvense
Voorts komen ze te weten, dat het eerste en
derde bataljon doorgereden zijn naar Vlissingen,
waar het derde de volgende dag naar West
Zeeuws Vlaanderen zal gaan; het vierde blijft in
Vlissingen. Dat bataljon wordt wat benijd Je zult
in Vlissingen gestationeerd v/orden inplaats van
grensdienst te gaan verrichten
Onderweg naar Hulst vernemen de tweede batal-
jonners, dat Nieuw Namen nog twee uur verder
ligt, maar ze blijven die nacht in Hulst, in een
school en een paar boerderijen, even buiten het
oude stadje.
Als gewoonlijk wordt om vijf uur de reveille
geblazen en om half acht marcheert de compagnie,
drie tamboers voorop, het stadje door, de smalle
weg, slecht bestraat met grote keien, naar Nieuw
Namen op.
Kees beseft al spoedig, dat zij in een andere
landstreek zijn. Zij naast hem lopende makker
ziet het ook. „Ik ben liever in Vrouwenpolder dan
hier. 't Is hier erg smerig. Moet je die meiden en
vrouwen zien". Hij heet Piet Jobse.
„Nou, d'r zijn verdraaid knappe Grieten onder",
merkt de soldaat, die naast de Vrouwenpolder
loopt. „Maar je moet ze in de gaten houden. Je
loopt er in zonder dat je er erg in hebt. En dan
lachen de loeries in hun vuistje".
„Hoe weet je dat
„Mijn broer is bij de compagnie, die we nu gaan
aflossen. Je moet hem horen vertellen Treurig
is het. Eén smokkelaarsbenre. En die jongens
lopen er in".
„Nou, nou, dat is wel overdreven, niet
„Om de drommel niet. Jullie zullen het wel on
dervinden. Weest gewaarschuwd. Eén van de
soldaten is gesnapt; kwam voor de krijgsraad; zijn
post verlaten; een jaar naar de strafcompagnie in
Schoonhoven; geen dag met verlof, 't Zal je ge
beuren".
Kees begrijpt niet veel of liever niets van het
verhaal... 't Zal wel opschepperij zijn.
Twee en een half uur lopen is er gezegd. Het
komt uit. Na de rust in de buurt van een café - op
de vrij eenzame weg, op de hoeken van zijwegge
tjes, zijn ze al vier van die kroegen voorbij ge
komen; op alle staat „ëstaminé", het Vlaamse woord
voor café, naar ze begrijpen - lopen ze nog een dik
uur en dan dagen de eerste huizen van het dorp
Nieuw Namen op. De tamboers komen in actie.
„Geef achtIn de pas commandeert de kapitein.
Allen hebben respect voor die bullebak van een
Bogaert. Kees kent hem wel, want hij behoort tot
het garnizoen Middelburg.
Op het tromgeroffel komen de soldaten, die
zij moeten aflossen en voorzover die vrij zijn, toe
lopen. De dorpsstraat is vrij breed, in het midden
geplaveid, links en rechts een breed zandpad.
Opeens verbreedt de straat zich. Er komt een
soort plein gehalveerd door een hoog hek van
prikkeldraad. En - achter die draad ziet Kees voor
het eerst Duitse soldaten in hun grove veldgrijze
uniformen. Ook zij komen op het tromgeroffel af.
Zonder dat iemand uitleg geeft, begrijpt Kees:
er lopen twee dorpen in elkaar, een Nederlands en
een Vlaams dorp; de grens loopt er dwars door
heen. Later heeft hij vernomen, dat het Belgische
dorp De Cauter heet en dat er zelfs een huis is,
waar de grens dwars door loopt. Het Belgische ge
deelte van de woning hebben de Duitsers afgebro
ken.
Het pleintje zijn ze spoedig voorbij en dan komen
ze door een smal weggetje op een stuk veld, ge
wezen weiland, gras is niet meer te bekennen, waar
twee barakken zijn gebouwd en nog een kleinere.
Met één oogopslag is te zien, dat daar de keuken is
ondergebracht.
Op het veld liggen keurig op een rij de ransels,
geweren, enzovoort van de af te lossen compagnie,
die de barakken ontruimd heeft, zodat de nieuwe
lingen er onmiddellijk in kunnen trekken. De offi
cieren en onderofficieren groeten elkaar en maken
kennis.
Een uur later marcheert de afgeloste compagnie
naar Hulst. De soldaten beweren, dat zij naar
Walcheren gaan. Enfin, wat doet het er toe. Zij
zitten nu eenmaal hier. Dat lijkt geen pretje in dit
gat. Er is niets te beleven.
„Hoe lang zullen we hier zijn vraagt Kees aan
de sergeant, die min of meer met hem bevriend
is. Hij heet Duveman en komt uit Goes, is wel vijf
jaar ouder dan Kees, zo niet ouder.
„Als de oorlog niet eerder afgelopen is, en daar
op behoeven we niet te rekenen, dan kun je wel
tekenen voor een half jaar. Zeg. Israël, we moeten
morgen eens met elkaar praten. Vandaag komt er
niets van. Ik moet op wacht".
„Op wacht Vandaag al V
„Wat wil je dan Er zijn nog vier wachten
van twaafl man, die afgelost moeten worden en
die volgen dan hun compagnie naar Hulst".
De onderofficieren blijken reeds op de hoogte
te zijn. Kees komt te weten, dat er vier wachten
worden uitgezet. Elk van twaalf man met een
sergeant en een korporaal. De éne wacht is in het
dorp. De drie andere moeten een dik uur (één
zelfs twee uur) lopen naar de grens. Om één uur
marcheren zij af. De andere middag worden zij
afgelost. Twee uur op post, vier uur rust. 't Zijn
dubbelposten. Als ze afgelost zijn en weer in de
barak terug zijn, ontvangen zij warm eten. En
zijn verder bijna een dag vrij, soms twee dagen,
zoals het uitkomt met de verloven. En dan weer op
wacht.
,,'t Is een saai leven, Kees. Misschien zwaait mijn
lichting over enkele maanden af en dan verlaat
ik deze compagnie, waarbij ik alleen gedetacheerd
ben, en ga naar huis. Maar ik reken er niet op".
Het bevel komt, dat de hele compagnie moet aan
treden. Dan leest de sergeant van de week de
namen op van hen, die om één uur moeten af
marcheren naar de wacht. Kees is er niet bij. Ser
geant Duveman wel, maar die was al op de hoogte.
Vóór zij vertrekken krijgen zij warm eten. De kok
en zijn helpers hebben de vorige afgelost en zijn al
druk in de weer.
(wordt vervolgd)