Het volgende paaltje Eerste Pinksterdag 1970 ÜÜgj PU um I der geslachten ilaclxt in z^eeland" En ze wist, dat op verschillende plaatsen religieuzen voor zieken zorg den, zoals b.v. in Frankrijk, waar sinds de zeventiende eeuw de ,,Soeurs de Charité" hun eigen hospitalen hadden. Ze droomde er van op reis te gaan en dat alles te gaan zien en ervan te leren. Maar voorlopig kwam er niets van. Dus wachtte ze, en in die tijd verzorgde ze haar oude grootmoeder en de kinder verzorgster uit haar jeugd, en de zieken op het uitgestrekte landgoed van haar vader. De jaren van wachten en nog eens wachten, waren dus lang niet nutteloos. In de rijke omgeving van haar ouder lijk huis, ontmoette ze veel belangrijke en invloedrijke mensen, die ze enthou siast wist te maken voor het ideaal, waarvan ze bezeten was: de verpleging En zo zag ze kans op reis te gaan. Naar Kaiserswerth en naar Parijs. Ze ging werken in de ziekenhuizen en deed allerlei ontstellende ervaringen op. Wat een toestanden Geen wonder, dat geen beschaafd jong meisje daar in mocht werken. Met al de energie, die ze bezat, ging ze daar verandering in brengen. Wat ze gezien had in Kaiserswerth en in Parijs bij de Soeurs de Charité ging ze nu in Londen in praktijk bren gen. Ze richtte verpleegstersscholen op, schreef boeken, gaf les en vormde zo de ,,Nightingale-zusters" die na haar opleiding uitgezonden werden, om wat ze geleerd hadden, weer door te geven aan anderen. Eén van de meest bekende vrienden van haar ouders was Sir Sidney Her bert. Hij was in die tijd Minister van Oorlog. 't Was 1854 De in de geschiedenis zo beruchte Krimoorlog 1854-1856. Bij een van zijn bezoeken aan haar ouders vroeg Sir Sidney Herbert haar om met een aantal verpleegsters te gaan naar de slagvelden bij Sebastopol. Onmiddellijk was ze bereid en daar hebben die jonge vrouwen ongelooflijk mooi, maar ook ontzettend zwaar werk gedaan. Het nu overal werkende Rode Kruis bestond toen nog niet. Het Jaarboekje 1970 is verschenen. Onmisbaar is dit boek voor alle scriba's en penningmeesters. Maar ook voor vele gewone gemeenteleden is het in teressant vooral om de vele statistische gegevens. U kunt er ook terecht om de adressen, telefoonnummers en giro nummers van alle predikanten te vinden. Er staat ook precies in, hoe oud de dominees zijn en wanneer ze jarig zijn; waar ze staan en gestaan hebben. Over de predikanten, die in het vorige jaar zijn overleden, vindt u een levensbericht. Bijzonder interessant is het jaarover zicht, dat Prof. Plomp van onze Ker ken gegeven heeft over het jaar 1969. Ik knip uit zijn verhaal de volgende passage: ,,Ter synode is door een van de leden opgemerkt dat hij zich in de kerkelijke situatie van het moment voelde als een automobilist die 's avonds door de mist naar huis rijdt: alleen het volgende witte paaltje kan hij nog net zien. Een treffend woord, getuigend van verontrusting én van, althans enige, hoop. Het doet mij denken aan een ver haal dat ik jaren geleden noteerde uit de mond van een Indonesische voor ganger. In de streek waar hij opgegroeid was, had hij als jongen eens een nach- De gewonden bleven gewoon op de slagvelden liggen, tot ze stierven van pijn, uitputting en koorts. Wild werd Florence. Daar lagen jonge mannen, die geholpen konden worden, als er maar medicijnen, bran cards en helpers waren. 's Nachts ging ze met haar lamp de slagvelden langs. En met haar mede werkers verbond ze hun wonden, bracht hen naar een lazaret en hield hun hand vast als ze lagen te sterven. Bij meer dan 2000 sterfbedden heeft ze gezeten.' Toen de oorlog voorbij was, ging ze lichamelijk volkomen kapot naar Engeland terug. Maar haar geest was ongebroken en ze schreeuwde het de wereld in: zo kan het niet en zo mag het niet. De hele wereld moet hieraan meewerken. Langzaam kwam het op gang. Het internationale Rode Kruis begon zich te ontwikkelen. Er kwamen goede ziekenhuizen. Verpleging werd een mooi beroep, met een uitstekende op leiding en op de lange, lange duur ook behoorlijke honorering. Nu, 150 jaar na de geboorte van F.N., wordt elk jaar de 12e mei (haar verjaardag) gevierd als „de dag van de verpleging". Haar naam is bekend en vereerd over de hele wereld, en haar boeken werden overal bij de opleiding gebruikt. In het mooie boekje dat Benita Ipshording over haar schreef, staat: ,,Ze was teder en keihard". Dat ze keihard was, kwam tot uiting toen ze in 1856 (dus na de Krimoorlog) schreef: ,.Het maakt me woedend mensen te horen praten over werkloze dames. Als ze werkloos zijn, dan komt dat alleen, doordat ze niet willen werken". Ik raad u allen aan dit mooie boekje te lezen. De titel is: „Florence Nightingale en de verpleging van toen tot nu". Uitgave Stichting Tijdschrift voor Ziekenverpleging, uitgeversmaatschap pij ,,De Tijdstroom", Lochem. Prijs 2.50. J.S.D.T. telijke jachtpartij meegemaakt. Eén van de jagers had op vernuftige wijze een lampje tussen zijn benen bevestigd. Zo konden zij de weg door het bos vinden. Een gróót licht was ongewenst; dat zou het wild alarmeren. Bovendien: de jagers moesten hun handen vrij houden voor hun wapens. Daarom het kléine lampje. Toen, zo vertelde de goeroe, begreep ik pas het woord van psalm 119: Uw woord is een lamp voor mijn voet en een licht op mijn pad. God geeft ons geen licht dat heel de voor ons liggende weg bestraalt, maar altijd genoeg licht om de volgende stap te doen. Misschien was de exegese van de goeroe niet onberispelijk, maar zijn verhaal is mij bijgebleven, om het ver haal maar óók om de waarheid die het vertolkt. De Gereformeerde Kerken in Neder land hebben geen helder inzicht in de toekomst. Enig inzicht hebben zij wel. Misschien niet meer dan ,,tot het vol gende paaltje". Als de Here haar zijn lamp en licht voorhoudt, is dit echter minder angstwekkend dan het lijkt. Beter gezegd: dan is dit in het geheel niet angstwekkend. Om die lamp en dat licht mag dan ook worden gebe den". 's Nachts schoot Jan van Dalen in de commandopost op zijn krib met een schok overeind, toen de wachtcomman dant hem aan zijn arm schudde en hem toevoegde: ,,wat of er aan de hand is, weet ik niet maar het wemelt in de lucht van overvliegende vliegtuigen, terwijl er in de omtrek overal geschoten wordt". Ineens was de slaper klaar wakker en het eerste wat hij dacht was: „dit is oorlog", wat hij daarna ook zei. Een licht schouderophalen was het commentaar van de sergeant en ver wonderd zei hij: „waarom „Nogal duidelijk", zei Jan, terwijl hij al bezig was zijn sokken aan te trekken, „als het Duitsers zijn verklaren de Engelsen ons de oorlog en wanneer het de Engelsen zijn doen de Moffen het ons, wegens schending van onze neu traliteit". Sneller dan ooit bij een alarmoefening gebeurd was, stond Jan even later buiten volledig gekleed. Hij tuurde naar de donkere hemel. Hoewel het boven hem zwaar ronkte van de overtrekkende vliegtuigen, kon hij ze niet zien. Alleen waren ze te horen. In de richting van Vlissingen en Bergen op Zoom zag hij regelmatig projectielen in de lucht exploderen,. En zijn angstig vermoeden, dat hij direct na het wakker worden had uit gesproken, won steeds meer veld. Ondertussen waren door het lawaai meer militairen wakker geworden en schaarden zich in grotere groepjes bij elkaar, terwijl ook half geklede burgers naar buiten kwamen en angstig aan de soldaten vroegen, wat of dat allemaal te betekenen had. Maar meestal werden de vragen genegeerd, ook al omdat de militairen zelf niet wisten, wat zij ervan moesten denken. Opeens werd de aandacht van de kijkers gevestigd op een sterkere licht flits, na een uitroep van een der soldaten, terwijl zijn vinger in de rich ting van Vlissingen wees. Daar kwam hoog tegen de donkere lucht, als een vallende ster, een streep vuur aansuizen, dat bij het naderbij komen steeds duidelijker waarneembaar werd. De kijkers begrepen, dat het een in brand geschoten vliegtuig was en dat het gedoemd was in vlammen gehuld, ergens op het Zeeuwse land te pletter te slaan. Maar lange tijd om te kijken had Jan niet, want ineens stond er een ordonnance naast hem en werd een hand op zijn arm gelegd. In het schemerachtig licht van de na derende dag, had de boodschapper de jongen herkend, die hij zocht. Eens deels blij, dat hij hem zo vlug ge vonden had, anderzijds geagiteerd door de vreemde situatie, waarin zij zich allen plotseling bevonden, klonk zijn stem: „De bataljonscommandant heeft gezegd, dat je onmiddelijk met een per sonenauto naar zijn bureau in Kruinin- gen moet komen, om hem te rijden naar de verschillende stellingen". En zonder de verplichte herhaling van het bevel van Jan af te wachten, maakte de ordonnance weer rechtsom- keerd en ging naar de telefoonpost te rug. Ongeveer een kwartier later meldde Jan zich op het bataljonsbureau, waar hij van de luitenant-adjudant vernam, dat de bataljonscommandant even naar huis was gegaan om zich te scheren en de chauffeur daar wachtte. Het adres van de mensen waar hij ingekwartierd was, werd nauwkeurig opgegeven en ogenblikkelijk begaf hij zich naar de wagen om naar dat huis te gaan. Nauwelijks de voordeur van het bu reau uit, nog op het tegelpad van de voortuin, stond ineens een hem onbe kende korporaal naast hem, die hem nauwkeurig opnam. Onder het voorbijgaan hield hij hem staande en fluisterde: „moet u met de majoor rijden Op het bevestigende antwoord klonk het de verbaasde jongen tegen: „denk erom, dat de majoor niet te vertrouwen is, bij de minste of geringste verdachte handeling, moet u hem dood schieten". Als aan de grond genageld bleef Jan staan. Het was hem of de grond onder zijn voeten wegzonk. Waren de hoofd officieren, die het Hollandse leger leiden zo corrupt Angst overviel hem. Want op dat moment begreep hij nog niet, dat de grootste vijand van het Nederlandse leger in de Meidagen van 1940, de zenuwenoorlog, ook vat op hem gekregen had. De gevreesde vijfde colonneziekte, was ook al in Zeeland doorgedrongen. Toen Jan bij het huis kwam, waar de majoor ingekwartierd was, zag hij aan het naamplaatje aan de voordeur, dat er een weduwe woonde. En bijna onmiddelijk na zijn bellen, alsof men op hem gewacht had, ging de voordeur open en stond er een oude vrouw voor hem. Maar vóór hij nog iets had kunnen zeggen, zag hij aan het einde van de gang, waar zich de keuken bevond, bij de geopende deur de majoor staan. Zijn gezicht ging bijna geheel schuil onder een dikke zeeplaag. Terwijl hij zich met de ene hand in zeepte, wenkte hij met de andere de jongen binnen te komen, waarna hij de wijsvinger voor de mond hield, alsof hij zeggen wilde: „niet spreken, stil zijn". Bijna geruisloos voldeed Jan aan dit vreemde bevel. Maar toen hij de keuken binnentrad, begreep hij het waarom. Hij hoorde door de radio een bekende stem, die hij herkende als van Koningin Wilhelmina. En van de laatste woorden van haar vlammend protest vernam hij de op dracht: „ik verwacht, dat ieder onder deze omstandigheden zijn plicht zal doen, waartoe een rein geweten hem instaat stelt". En ineens moest Jan weer denken aan de waarschuwing van de korporaal en oplettend had hij naar zijn hoofd officier gekeken. Wederkerig had hij Jan aangezien. Zacht had hij toen gezegd: „met Gods hulp zullen wij dit nakomen". En het scheen Jan, dat er een vochtige glans heel even in zijn ogen was geweest. Weer kwam de twijfel met onver minderde hevigheid op hem af. Was deze man te vertrouwen op speelde hij commedie Was deze officier te vertrouwen of niet Jan wist het niet, al was het dat hij het hardgrondig hoopte. De zon was nog niet volledig op gegaan toen de B.C. bij Jan in zijn auto stapte, om op alle vooruitgeschoven posten de laatste instructies te geven. Overal waar zij kwamen, zagen zij verbeten soldaten bezig de gemaakte stellingen te verbeteren en te consoli deren. Bij het aanhoren van de laatste be velen, verwonderde de jongen zich ge durig over het optreden van zijn B.C. Was deze man inderdaad een ver rader en niet te vertrouwen Hoe later het op die dag werd hoe meer hij tot de overtuiging kwam, dat de verdacht making loze laster en ongemotiveerde stemmingmakerij was geweest. Maar waarom deze ondergraving van het gezag Want was de korporaal wel te ver trouwen geweest Was hij geen hand langer van de vijand, die probeerde het moreel van de troepen te ondermijnen en te demoraliseren Jan wist het niet meer en zuchtte van ellende. Kon men op deze manier een tientallen keren sterkere invaller tegenhouden, als onderling geen ver trouwen was in het leger En zonder het zich te realiseren klonk ineens het woordloos uitgespro ken gebed in hem op in de verzuchting: „o God, help ons". Jan van Westhove Opnieuw hebben we het Pinkster feest gevierd, en hoorden we het ver haal van de uitstorting van de Heilige Geest. Is het alleen maar een verhaal over iets wat 2000 jaar geleden ge beurd is Is de Heilige Geest een wer kelijkheid nü Is de aanwezigheid en de werking van de Heilige Geest dan ergens merkbaar in het leven van de Kerk en van de christen In de Han delingen lezen we meermalen, dat iemand vervuld was van de Heilige Geest; dat was dus blijkbaar ergens aan te merken, zonder dat dat direkt overdreven of extatisch was. Het is voor ons een vraag, die ons dikwijls bezig houdt. Tijdens het afgelopen winterseizoen hebben we intensief kontakt gehad met de plaatselijke gemeenten van de Kerk in Rwanda, meer dan ooit voordien. In het kader van het vormingswerk hebben we een cursus opgezet onder de titel: „Een levende Kerk". In elke plaatse lijke Kerk werd deze cursus gedurende drie dagen gehoudeh, met als deel nemers ouderlingen en diakenen. De eerste dag van elke cursus was gewijd aan het werk van de ouderlingen. Daar werden vragen behandeld als: wie is de opdrachtgever van de ouderling, aan welke voorwaarden moet een ouderling voldoen, wat zijn de taken van de ouderling, hoe moet hij staan tegenover de leden van de Gemeente en hoe staan deze tegenover hem Concrete vragen van Kerk-zijn komen hier aan de orde vanuit de praktijk van het ouderlingen- werk. De tweede dag was het diakonaat onderwerp van cte besprekingen. Hier werd de nadruk vooral gelegd op wat men wel noemt: het gemeentediakonaat: de taak van de hele Gemeente en van elk christen ten aanzien van hen, die geen helper hebben, waarbij er de na druk op gelegd werd, dat de diaken niet werkt in plaats van het gemeente lid, maar daarentegen de hele gemeente moet stimuleren tot onderling dienst betoon. De mogelijkheden van dit on derling dienstbetoon werden dan con creet gemaakt met voorbeelden uit de praktijk, waarover gezamenlijk werd gediscussieerd. De derde dag was gewijd aan de be spreking van allerlei financiële pro blemen, waarbij vooral de grondvragen van de kerkelijke bijdragen, van salaris sen van de kerkelijke werkers, van on derhoud van het eigen kerkelijke leven aan de orde kwamen. Vanuit centrale bijbelgedeelten werd telkens concreet op de praktijk inge- vervolg op pag. 3 43) door Jan Lourense Lieven is al lang op de hoogte, hoe de situatie van de N.V. Von Falkenhaus is elkaar zit. De fabriek is een puur Duitse onderneming, die alleen met Duits geld werkt. Een dochteronderneming van een groot bedrijf in Keulen. Von Falkenhaus is er al jaren directeur, maar nog steeds Duitser, geen Nederlander. Hij heeft, naar Lieven heeft gehoord, een Duitse vrouw. Het gezin heeft twee kinderen: een jongen, die beroepsofficier in het Duitse leger is, en een dochter, die de naam van Bella draagt, vermoedelijk een afkorting van Isa bella. Als de oorlog uitbreekt hoort hij de werklui in zijn afdeling mompelen: nu zullen we zeker in- plaats van machines wapens, bijvoorbeeld kanonnen moeten gaan maken. Hij informeert bij chef Bolman. Wat denkt die er van „Ik geloof het niet. Die wapens moeten dan naar Duitsland. Ik vermoed niet, dat die uit voer strookt met onze neutraliteit, al is dit dan een Duitse onderneming. Wat wél zou kunnen is, dat een fabriek in Duitsland, in Keulen misschien, wordt omgeschakeld in een wapenfabriek, en dat dan hier vervaardigd zal worden wat tot nu toe in die omgeschakelde fabriek gebeurt. Maar ik weet het niet. Het is slechts een veronderstelling. Misschien gebeurt hier niets". Verwonderlijk vindt Lieven het, dat directeur Von Falkenhaus ondanks alle dreiging de opge wektheid. zelve is. Uiteindelijk heeft hij toch een zoon als officier in het Duitse leger Voor zoiets moet je toch Duitser zijn De chefs van de afdelingen hebben practisch elke morgen, als Von Falkenhaus in het bedrijf gearriveerd is, een korte gezamenlijke bespreking met hem. Die is er alleen niet, als de directeur zo nu en dan enkele dagen in Keulen is. Van Bolman komt Lieven wel het een en ander te weten. Wat Von Falkenhaus onder de indruk Hij vindt het fijn, dat de oorlog uitgebroken is. „Je moest eens weten, zei hij mij, wat een enorme geestdrift er in Duitsland heerst. Frankrijk en Engeland moeten weer eens ondervinden, dat Duitsland er ook nog is. Zijn zoon Nu ja, hij hoopt natuurlijk, dat die ongedeerd uit de korte oorlog zal komen (want volgens hem duurt de krijg niet lang) maar als dat niet zo is, wel, dan is hij voor het vaderland gestorven. Daar moet je trots op zijn". In de vroege middag van die warme augustusdag loopt er een schokkend bericht door de fabriek: de Duitse legers zijn België, dat zich ook neutraal heeft verklaard, binnengevallen en zullen het hele land spoedig bezet hebben, want wat kunnen de zwakke Belgen tegen zo 'n overmacht beginnen Stel je voor dat ze ons land ook binnen vallen (1 Het is ongeveer half augustus, het treinverkeer voor burgers is nü weer normaal, als Lieven voor enkele dagen naar huis gaat. Tot grote vreugde van moeder Adri, die haar oudste toch zo weinig ziet. Haar vreugde wordt echter spoedig getemperd, als zij verneemt, dat Lieven zaterdag weer naar Delft teruggaat. „Je kunt toch de zondag wel overblijven en maandagmorgen vroeg vertrekken vraagt zij. „Neen, moeder. Ik ga zaterdag weg. U weet, dat ik heel veel van u hou. Ik wil u geen verdriet doen. Daarom ga ik overmorgen". Het antwoord lijkt gespeend aan elke logica. Maar moeder Adri begrijpt (of voelt intiutief) wat hij bedoelt. „Ga jij nog wel eens naar de kerk Lieven „Nee, moeder. Met de kerk en het geloof heb ik afgedaan. Als ik op een zondag hier zou zijn en ik ging niet met jullie naar de kerk, dan zou ik u verdriet doen. En dat wil ik niet graag". „Denk je dan, Lieven" vraagt zij smartelijk, „dat je met wat je nu zegt, geen verdriet doet „Dat geloof ik wel. Maar 't zou iets anders zijn, als ik op zondag thuis bleef. Dat zou u, ik weet het, veel verdriet doen". „Ja... maar dat behoeft toch niet, stamelt moeder Adri. „Je..." „Heus, moeder, u kunt mij niet overhalen. U wilt toch niet, dat ik een huichelaar wordt Net doen alsof. Zulke mensen zijn er al genoeg in de kerk". „.Ik heb het al lang gezien Lieven, dat je onver schillig was, maar ik had altijd nog hoop, nu nog, dat je veranderen zou. Ik bid er ook om". „Moeke, u bedoelt het heel goed, maar ik heb, als ik het tenminste gehad heb, het geloof in God en zo verloren, 'k Wil het ook niet terug hebben". „Heb je wel eens bezoek van de dominee ge had „Hij is er eenmaal geweest. Toen was ik niet thuis. Er is wel een ouderling geweest en die heb ik ronduit gezegd. Hij is niet weer geweest. Wat ik uitstekend vond". „Als je eens met de dominee hier praatte Of zal ik naar Delft schrijven, naar de dominee Moeke, het heeft heus geen zin. Er mag een dominee komen. Ik zal hem beleefd ontvangen, maar hij gaat naar huis zoals hij gekomen is. Wat zou een dominee moeten doen Hij kan mij het geloof toch niet geven Dat kan u ook niet. Dat kan niemand". Moeder Adri zwijgt. Zij is te vol om te spreken. De ruwe werkelijkheid is voor haar komen staan, dat zij een zoon heeft, bloed van haar bloed, die gebroken heeft met kerk en geloof. Een Israël, die een totaal ongelovige geworden is. Dat doet haar hart pijn. „Ik kan weinig meer zeggen, Lieven. Bekeren kan ik je niet. Ik kan alleen voor je bidden. Je kunt er op rekenen, dat het gebeuren zal. Je zult niet uit mijn gedachten zijn. Je hebt het hoog gezocht en zoekt het misschien nog wel hoger. Dat mag. Maar denk ernstig na over het Schriftwoord: „Wat baat het een mens, als hij de hele wereld wint en lijdt schade aan zijn ziel Geloof je niet, dat er een God is, Lieven (wordt vervolgd) 1) Later is gebleken, dat het enkele jaren daarvoor vastgestelde Duitse veldtochtsplan ook Nederland zou worden bezet, evenals België. Dat dit niet ge beurd is wordt algemeen toegeschreven aan de in vloed van Keizer Wilhelm II, die er tegen was.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1970 | | pagina 2