eeuwóe.
J^erkbocle
St
ructuren in domineesland
r
paulus
„Herkenning in de Kerk"
IN BRESKENS
5 MAART 1970
23e JAARGANG No. 33
OFFICIEEL ORGAAN TEN DIENSTE VAN DE GEREFORMEERDE KERK IN ZEELAND.
Hoofd-RedacteurDr. A. DONDORP, Gapinge, Telefoon (0 1189) 4 70.
Redactie en medewerkers J. A. v. Bennekom, Middelburg Dr. A. J. Boom, Vlissingen;
Ds. M. V. J. de Craene, St. Laurens Drs. A. Elshout, Koudekerke
Dr. P. C. Kraan, Vlissingen;
Ds. G. S. Oegema, Arnemuiden; Dr. J. H. Becker. Nieuwerkerk;
„ik worstel Drs. M. Beinema, Middelburg; Ds. C. W. de Bruijne, Goes,
en ontkom Adres voor opgave advertenties en predikbeurten Littooij Olthoff, Spanjaardstraat 47, Middelburg.
Abonnementsprijs
5.per halfjaar
bij vooruitbetaling.
Advertenties
25 cent per mm.
Bij abonnement lager.
Losse nummers 15 cent
Drukkers-Uitgevers
Littooij Olthoff
Spanjaardstraat 47
Middelburg, tel. 24 38
Giro no. 4 22 80
J
Hevod.es ondervroeg
hem met vele woorden,
maar hij antwoordde
hem niet Lucas 23 9
Tegen Kajafas en tegen Pilatus heeft de Here Jezus weinig gezegd.
Tegen Herodes niets.
Herodes was blij, dat hij die Jezus van Nazareth nu eens van dichtbij te zien
kreeg. Hij had veel over hem gehoord maar was heimelijk bang voor hem,
omdat hij ook zelf koning der Joden wou zijn.
Maar hij hoeft niet bang te wezen.
Pilatus had de Here Jezus als een gevangene naar hem toegestuurd.
Met vele woorden, d.w.z. uitvoerig begint hij hem te ondervragen. Hij is
theologisch goed bij. Hoe vaak had hij niet zitten luisteren naar Johannes de
Doper
Hij heeft ook gehoord van de tekenen, die Jezus deed. Nu wil hij daar ook
wel eens wat van zien.
Met veel woorden stelt hij de Hete Jezus theologische vragen. Hij wist er
wel wat van.
Maar de Here Jezus discussieeert niet met de moordenaar van Johannes de
Doper.
Hij kijkt Herodes alleen maar zwijgend aan. Kijkt hem recht in het gezicht.
Kijkt dwars door hem heen.
Daar kan Herodes niet tegen.
Dat zwijgen keert hem binnenste buiten, zoals je dat met een handschoen doet.
En dan komt de eigenlijke Herodes te voorschijn.
Zijn interesse smelt als sneeuw in de voorjaars zon.
De eigenlijke Herodes is een spotter.
De deftige meneer encanailleert zich met de soldaten en samen spelen ze een
spottend spel met de Here Jezus.
Ook dit ondergaat hij zwijgend, totdat het Herodes begint te vervelen. Dan
stuurt hij hem terug naar Pilatus.
Dat gebeurt altijd zo.
In de lijdensprediking kijkt de gebonden Here Jezus ons aan en keert ons
binnenste buiten.
Je kunt alleen maar met een verslagen hart hem aanbidden.
Wie dat niet wil, moet hem verwerpen want belangstelling is niet genoeg.
En juist mensen, die er zo veel van afweten gaan dan spotten.
A.D.
In ,,Ons Kerkblad" (classis Arnhem)
schrijft Drs. G. Heilink over de moei
lijkheden die vele jonge mensen - ook
jonge theologen - overwinnen moeten
om werkelijk dominee te worden en de
gemeente in te gaan.
Hij noemt verschillende bezwaren.
O.a. de onduidelijkheid van het beroep
en de weinige samenhang tussen theo
logische studie en kerkelijke praktijk.
In heel de samenleving zijn allerlei
andere verhoudingen gegroeid, maar op
kerkelijk gebied hebben we nog vrij
wel dezelfde organisatie als 100 jaar
geleden. Ik geef nu het woord aan G.H.
Het beroep van predikant wordt
steeds onduidelijker. Aan de ene kant
wordt van hem een toenemende des
kundigheid gevraagd op allerlei gebied,
aan de andere kant dreigt zijn werk
verder af te zakken tot dat van de
klusjesman of het manusje van alles.
Dat komt doordat hij als eenling op een
aantal terreinen tegelijk bezig is. Zon
dags vertolkt hij de rol van liturg en
predicator. Het vraagt de nodige creati
viteit om elke zondag met nieuwe preken
voor de dag te komen. Door de week
is hij enkele avonden catecheet, wat een
behoorlijke didactische en pedagogische
deskundigheid vraagt. In de rol van
pastor moet hij de gave hebben om met
allerlei mensen om te gaan, wat een
ruim psychologisch inzicht vraagt. Ten
slotte vertolkt hij dan nog de rol van
kerkelijk manager, als voorzitter van
de kerkeraad en organisator op allerlei
gebied. Men kan onmogelijk van één
man verwachten dat hij zich met de
nodige souplesse en bekwaamheid op
al deze terreinen kan bewegen. Als
ambtsdrager voel je je meer en meer
leek op grote stukken van je eigen
werkterrein.
Vandaar de steeds grotere behoefte
tot specialisatie om tenminste op één
terrein goed ingeschoten te zijn. Het
klemmende van deze behoefte hangt
samen met een steeds sterker gediffe
rentieerde samenleving, waarin de oude
eenheid des levens verdwenen is en
ieder mens niet één, maar vele levens
leidt. We moeten hierbij ook bedenken,
dat een predikant van professie theoloog
is en dat zijn opleiding maar zeer ten
dele het werkterrein heeft geraakt, dat
hij als predikant moet bestrijken. Het
gezegde „voor dominee leren" gaat niet
op, ook al brengt dé aanvullende prak
tische opleiding hierin verbetering.
Wanneer een predikant eenmaal op een
gemeente is „losgelaten" ontvangt hij
in zijn werk geen enkele begeleiding
meer en valt slechts te hopen, dat hij
ter plaatse enkele vertrouwensfiguren
ontmoet om hem enigszins te coachen.
Zo liggen er dus op het vlak der
structuren de nodige voetangels en
klemmen. Het beroep van predikant zou
een grotere mate van zekerheid krijgen,
wanneer aan de behoefte tot specialisatie
en begeleiding tegemoet gekomen
wordt. Zo is een kerkelijke verdeling
naar wijken, waarbij iedere predikant
in eigen wijk alle voorkomende werk
moet opknappen, verouderd. Gezocht
moet worden naar een meer funktionele
taakverdeling, waarbij predikanten in
één gemeente zich in verschillende rich
ting specialiseren en in teamverband,
met een duidelijke afbakening van be
voegdheden, samenwerkend Voor de
noodzakelijke werkbegeleiding zullen we
dan weer eens aan de vroeger druk be
sproken pastor pastorum moeten den
ken, al zie ik hem op dit vlak liever
terugkeren in de rol van de b.v. uit het
maatschappelijk werk bekende super
visor".
Interruptie van A.D.: Maar waar
moet het dan heen met de eenmans-
kerken en de dorpsdominees
G.H. vervolgt: ,,Bij een dergelijke
aanpak gaat het verschijnsel schaalver
groting een grote rol spelen.
Ik dacht dat bij de beslissing om geen
predikant te worden of te blijven de
kwestie van de structuren een grote
rol speelt".
Slotwoord A.D.: Met het toverwoord
„schaalvergroting" zijn mijn vragen nog
niet beantwoord. Op de J.V. zou de
voorzitter uit mijn jongensjaren con
stateren: deze vriend is nog niet be
vredigd A.D.
Zoals altijd bij het ioeken naar her
kenning het geval is, plaatst men die
gene, waarvan men veronderstelt hem
of haar al eens eerder gezien te hebben,
tegen een bepaalde achtergrond, en
vraagt men zich af waar en wanneer
gebeurde dat
Zo was het ook ongetwijfelt bij Jaap
van 't Munnekenhof, toen hij in de
weergever van de gesprekken van de
oude broeders, een vroegere voorzitter
van de jongelingsvereniging meende te
herkennen.
En ik moet zeggen dat hij dit juist
aangevoeld heeft. Jarenlang ben ik dat
geweest en heb ik tussen de „mannen
broeders" mogen verkeren.
Ook zijn veronderstelling, dat ik met
kennelijke instemming dat gesprek weer
gaf is juist. En ik ben er zeker van, dat
ook door zijn zoeken naar herkenning
zijn gedachten teruggegaan zijn naar
de tijd, toen wij met vallen en opstaan
gevormd werden.
Vallend, als wij een lange tijd dis
cussieerden of nu een man evenals
eens bij Adam, een rib minder had dan
een vrouw. Doch ook in het mooie, als
wij probeerden iets te begrijpen van het
waarom van onze belijdenis: de be
doeling zochten van het streven naar
een christelijke maatschappij en onze
roeping ten aanzien van het politieke
vlak leerden bepalen.
Maar ik moet tegenspreken, dat ik
- omdat ik vroeger op de J.V. was -,
tegen die wonderlijke manier van doen
ageer van sommige jonge mensen. Dat
ik er tegen ben is niet uitsluitend een
gevolg van mijn vorming op deze
vereniging.
Ik moest vorige week om een bij
zondere reden een vergadering bijwonen
van het N.V.V. Voor mij zat iemand,
die in de tijd dat wij op de J.V. door
brachten, achter het vaandel van de
Arbeiders Jeugd Centrale mee mar
cheerde. En bijna hetzelfde als wat
ik in de kerk van de oude broeders
voor mij had gehoord,, vernam ik ook
van hem, zij het met enigzins andere
woorden.
Toen ik de dag daarop een inter
view beluisterde van een reporter van
het A.N.P. met de Commissaris der
Koningin van Groningen, een man
waarvan ik ook niet de indruk had,
dat hij een oud-lid der J.V. was, hoorde
ik hem deze stelling verkondigen: „met
kankeren bereik je niets, integendeel,,
je prikkelt er de tegenstander alleen,
maar mee".
Dat is volgens mij het probleem,
waar het om gaat. Ik ben ervan over
tuigd, dat de meeste oudere mensen,
afgezien van de vraag of zij die lange
haren, wonderlijk geknipt of soms on
geknipt en wilde baarden, al of niet
mooi vinden, dit toch wel zouden ac
cepteren, als zij ervan overtuigd waren,
dat die jongens het fijn vonden en er
gelukkig mee waren.
Maar de reden, dat zoveel ouderen
het er niet mee eens zijn en wat hen
grieft, is het demonstratieve element,
dat er uitspreekt. Wij weten, dat er
jeugd is die het met de gang van zaken
in de samenleving niet eens is. De
ouderen vinden het niet erg, dat er
critiek is. En dat hun meningen niet
gedeeld worden door jongeren. Zij
erkennen dat zij hun ouders en op
voeders vroeger soms ook niet be
grepen, en gewaardeerd hebben. En
ook mijn oude broeders zijn blij met
de grote groepen jonge mensen, die
het uitstekend doen. Die ook zich hon
derd procent willen inzetten voor Gods
Koningkrijk.
Maar demonstratieve houdingen ver
foeien ze.
En terwijl ik dit zit te schrijven moet
ik denken aan wat ik eens met een
van mijn kinderen meemaakte. Onze
oudste dochter ging op een Middelbare
school. Eens op een avond kwam zij
met de vraag of zij een paar weken
naar Parijs mocht. Er was daar een
dame, die een huis bezat, dat in de
zomer drie maanden leeg stond, omdat
zij met haar man dan naar het zuiden
van Frankrijk ging. En nu had een
klasgenote van mijn dochter toestem
ming gekregen, die woning enkele
weken met een paar vriendinnen te
gebruiken. En nu was de vraag of
zij één van die meisjes mocht zijn, die
mee mocht. Verschillende namen kreeg
ik te horen van meisjes, die reeds toe
stemming van thuis hadden gekregen.
Nu ken ik Parijs persoonlijk heel
goed omdat ik er veel geweest ben.
Volgens mij was het onverantwoord
dit toe te staan. En op mijn „nee"
volgde natuurlijk commentaar. Het was
zo goed voor haar Frans. Ook zou zij
daardoor veel zelfstandiger worden.
Ik kon het begrijpen, dat het voor
haar een tegenvaller was. Ik heb haar
toe gewezen op de belofte bij het doop
vont afgelegd, toen zij gedoopt werd.
Nu had zij bij mijn weigering met
haar vuist op de tafel kunnen slaan.
Of drie dagen lang koppig kunnen
zwijgen. Maar zij deed dit niet. Zij aan
vaardde het. Waarschijnlijk omdat zij
probeerde te begrijpen, waarom wij het
niet konden toestaan.
En daardoor werd zij mij nog liever.
Zonder het aan de oude baasjes vóór
mij in de kerk gevraagd te hebben, ge
loof ik duidelijk te hebben weergegeven,
wat ik meende wat zij bedoelden.
En ik hoop dat Jaap van 't
Munnekenhof het misschien ook zo zal
zien. Jan van Westhove.
O, rite <Lacj van lotte
Eens komt de grote zome-v
waarin zich 't hart verblijdt.
God zal op aarde komen
met groene eeuwigheid
de hemel en de aarde
wordt stralende en puur.
God zal zich openbaren
in heel zijn kreatuur
Ook ons zal God verlossen
uit alle pijn en nood,
van 't woeden van de boze,
van 't vrezen voor de dood
van aarzelen en klagen,
verdriet en bitterheid,
van alles wat wij dragen,
van 't lijden aan de tijd.
Geen woord kan het bereiken,
het is aan niets gelijk,
met niets te vergelijken
dat schone koningkrijk.
Als God zich openbaren
zal op de jongste dag
dan zullen wij ervaren
wat Hij met ons vermag.
Johann Walter (1496- 1570)
Vertaling: J. W. Schulte Nordtholt.
Als ik in het toeristenseizoen het
grote bord zie, waarop geschreven
staat:
„Welkom namens de kerken" en dan
daaronder verschillend aangegeven de
diverse manieren waarop men in ons
dorp zich kan laten inlijven in het
„Korps des Heren" dan bekruipt mij een
gevoel dat ik moeilijk onder woorden
kan brengen, maar dat doe ik dan ook
niet, dat laat ik liever over aan iemand,
die voor mij een grote betekenis heeft,
en die ik capabel acht, gezien zijn ver
leden.
Wat nu verder volgt kunt U wat mij
betreft als een sprookje beschouwen,
maar ik doe wel een beroep op Uw
verbeeldingskracht, en dit lijkt mij niet
zo moeilijk na twee jaar fabeltjeskrant
op de t.v.
Het was mij opgevallen dat op zekere
dag een toerist bleef staan bij dit bord
en naarstig stond te lezen. Het was
niet direct een dure verschijning, lang
haar en een beetje sjofel gekleed, maar
er ging een bepaalde aantrekkingskracht
van hem uit, zodat ik het niet kon
nalaten hem aan te spreken en ik vroeg
hem of hij iets zocht in onze gemeente.
„Ja", zei hij „ik ben uitgestuurd om
Breskens te observeren, maar kon niet
voorbij dit bord, want dit is juist iets
wat mijn speciale aandacht heeft Mijn
nieuwsgierigheid werd niet minder en
ik probeerde nu beslist te weten te
komen wie dat wel was en waar hij
heen moest.
Wie schetst mijn verbazing, toen ik
als antwoord kreeg, dat hij Paulus was
en door God was uitgestuurd om eens
te kijken wat er allemaal gebeurd was
na de tijd dat hij -Paulus- zijn werk had
beëindigd. Totaal onthutst kon ik niet
nalaten deze man te vragen een kop
koffie mee te gaan drinken, wat hij
aanvaardde en pratend gingen wij op
huis aan. Thuisgekomen kreeg ik niet
veel kans meer zelf iets te vragen, want
hij, die zei Paulus te zijn, vuurde achter
elkaar zijn vragen in mijn richting.
Het ging aldus:
„Hoe komt U aan al die kerken
„Ja, verscheidenheid van inzicht", dacht
ik hardop.
„Zitten die allemaal vol „Nee,
half".
„Waren ze duur „Ja, nogal".
„Praten die mensen met elkaar „Ja,
uren".
„Waarover „De één zegt, dat God
het zo heeft bedoeld en de ander zegt
dat het niet zo is".
„Daar gaat toch veel tijd mee ver
loren die LI anders en beter kunt be
steden, evenals het geld dat jullie aan
die gebouwen hebt besteed, daar had
je toch de armen en zieken mee kunnen
helpen, of kunnen besteden aan ver
spreiding van het Evangelie buiten
jullie gemeenten „Ja, maar de armen
krijgen van sociale bijstand, mijnheer
Paulus", „Is dat voldoende „Dat weet
ik niet, men zegt van wel".
„Wat doen jullie met het geld dat
niet aan de kerk wordt besteed „Ja,
als er na het nodige eten en drinken
nog over is, mooie dingen kopen, zoals
radio en televisie.
„Wat is dat, televisie „Oh, mijn
heer Paulus, dat is zo 'n machtig ding,
dat heeft haast bijna iedereen, dat is
het einde hoor. Dat moet U zien. Uren
kun je er bij doorbrengen veel ontspan
ning".
Ik vertelde verder aan Paulus dat er
ouders zijn, die niet eens meer tijd voor
hun kinderen hebben. Ook dat er
jongens zijn, hier en in de grote steden,
die zelf allerlei dingen willen, waar
hun ouders tegen zijn, maar dat ze
het wel goed bedoelen. Ze zoeken in
groepen naar een nieuw soort geloof,
omdat ze het oude van Paulus te saai
vinden, en dat ze op een dwaalspoor
zij gebracht door die vele kerken die
er zijn en waarvan je in de praktijk
dingen ziet van mensen die die kerken
vertegenwoordigen, waarvan je zegt:
„Nou hoor, ze kunnen me wat, voor
mij hoeft het niet".
Ik vertelde hem ook dat er wel
mensen zijn, die weer samen willen
gaan optrekken en moeite doen weer
het echte ware Evangelie te brengen,
op de oorspronkelijke manier, die niet
alleen vroom voor zichzelf zijn, maar
proberen anderen mee te delen in hun
vreugde, en hard werken voor dit alles