eeuwóe
3£erlzbode
O
kust, kenk en koopvaaRt
Wachten op U
meelopeRs
19 FEBRUARI 1970
23e JAARGANG No. 31
OFFICIEEL ORGAAN TEN DIENSTE VAN DE GEREFORMEERDE KERK IN ZEELAND.
Hoofd-RedacteurDr. A. DONDORP, Gapinge, Telefoon (0 1189)4 70.
Redactie en medewerkers J. A. v. Bennekom, Middelburg Dr. A. J. Boom, Vlissingen;
Ds. M. V. J. de Craene, St. Laurens Drs. A. Elshout, Koudekerke
SolygaJ Dr. P. C. Kraan, Vlissingen;
Ds. G. S. Oegema, Arnemuiden; Dr. J. H. Becker, Nieuwerkerk;
„ik worstel Drs. M. Beinema, Middelburg; Ds. C. W. de Bruijne, Goes,
cn ontkom Adres voor opgave advertenties en predikbeurten Littooij Olthoff, Spanjaardstraat 47, Middelburg.
Abonnementsprijs
5.per halfjaar
bij vooruitbetaling.
Advertenties
25 cent per mm.
Bij abonnement lager.
Losse nummers 15 cent.
Drukkers-Uitgevers
Littooij 6 Olthoff
Spanjaardstraat 47
Middelburg, tel. 24 38
Giro no. 4 22 80
v.J
vetwLunaat me
t t'Cd
new in
1
e ocj-eisi
Jezus weende.
Joh. 11:35
Het had de Hete Jezus moeite gekost Gallilea te verlaten en naar Judea te
gaan. Want daarmee liep hij zijn vijanden in de armen. Toen hij hoorde, dat
Lazarus ernstig ziek was ging hij niet direct naar hem toe. Eerst moest hij
zeker weten dat het zijn ure was om te lijden en te sterven. Toen hij, na dageii
van worsteling, tot deze zekerheid gekomen was, ging hij.
De discipelen weten, dat het hem de dood zal kosten, maar de Here Jezus
weet, dat hij moet. En dat het alleen maar licht is op de weg van gehoorzaam
heid.
Ondertussen is Lazarus gestorven en vindt de Heer twee bedroefde zusters.
Met zijn allen gaan ze naar het gfaf-, een spleet in de rotsen met een grote
steen voor de toegang.
Onderweg is de Here Jezus ontroerd. Slechts met moeite kan hij zich goed
houden. Maar bij het graf gekomen barst hij in snikken uit.
Dat was geen stille Traanmaar een luid huilen.
De omstanders verklaren dit uit zijn verdriet om de gestorven vriend. En dat
zal ook wel ten dele zo geweest zijn, maar er is hier meer aan de hand.
De Here Jezus ziet de grote vijand.
Hij ontroeide zichzelf staat er.
Hij ziet niet alleen, wat er van Gods schepping terecht is gekomen. Maar
hij ruikt het.
Als de steen voor het graf vandaan is gehaald, slaat de lucht van het bederf
hem in zijn gezicht.
H IJ ruikt d e dood.
En hij ruikt zijn eigen dood.
„Verbolgen" gaat hij er op af, zeker van zijn zaak. Hij zal deze vijand
klein krijgen en belooft aan de gelovigen, dat ze meer te zien zullen krijgen dan
rottigheid. Ze zullen de heerlijkheid Gods te zien krijgen.
En na bij voorbaat gedankt te hebben voor de verhoring van zijn gebed om
Lazarus te mogen opwekken, roept hij Lazarus op.
Deze opwekking was nog maar het minste. Over een paar dagen nog maar
zou hij het onverderfelijke leven aan het licht brengen in zijn opstanding
uit de doden.
Dat heeft de Here Jezus ook gezien bij dat graf van Lazarus.
A.D.
cJ-let gewone leven
Op de dag, dat gij van de vrucht
van die éne boom eet, zult gij sterven
Zo had.de Here God gesproken tot
de mens.
Het was maar een kleinigheid, die
ene boom uit dat rijtje, terwijl er duizen
den andere waren, waar de mens met
alle plezier van plukken mocht.
Het ging dus niet om de knikkers
maar het ging om het spel.
Juist omdat de mogelijkheid om niet
te zondigen zo reusachtig groot was,
was het feit dat de mens het toch deed,
zo erg.
De mens heeft het proefgebod over
treden en heeft van die ene verboden
boom genomen en gegeten.
Dat was dus niet anders, dan dat de
mens in moedwillige ongehoorzaamheid
is opgestaan tegen God.
En dus gevallen is.
,,Pas op Want als gij het doet, dan
zult gij sterven". Zo had de donkere
dreiging geklonken.
Maar - N.B.: de mens is blijven
leven. Hij is niet de dood gestorven.
Ze hebben ook buiten het paradijs
geleefd.
En we vragen ons af: was Gods
dreigement dan loos alarm We zon
gen bij de doop: ,,God zal Zijn waar
heid nimmer krenken". Maar dat woord
tegen de mens in den beginne, was dan
toch wel ijdel. Het kwam in ieder geval
niet uit. Want de mens is niet gestor
ven ten dage dat hij Gods gebod over
trad.
Of wel
Sommigen praten zich er uit, door te
zeggen, dat ons bestaan buiten het
paradijs toch de naam van leven" niet
mag hebben. Het is een gestadige dood.
Maar deze redenatie klopt niet met
de feiten. Het feit, dat de mens niet in
de hof van Eden kinderen gekregen
heeft, maar wel er buiten, spreekt boek
delen. En hoe oud zijn die eerste men
sen niet geworden
Anderen redeneren: ja, maar ze
waren door de zondeval dan toch zeker
geestelijk gestorven.
Nu houd ik al niet van dat soort
vergeestelijken. Je moet de bijbel letter
lijk nemen en drie dingen proberen te
beantwoorden: a. wat staat er precies
b. wat bedoelde de schrijver en c. wat
zegt God in Zijn Woord.
Bovendien waren de eerste mensen
niet alleen zondaren, maar ook gelo
vigen; en dus niet geestelijk dood. Dat
Adam en Eva hun eerste kind „Kaïn"
hebben genoemd is een bewijs, dat zij
de moederbelofte over het vrouwezaad
hadden geloofd.
Ook een beroep op Gods barmhartig
heid - zonder meer - gaat niet op. Want
Gods Woord, ook zijn bedreiging,
wordt altoos trouw volbracht.
De mens is wel terdege de dood ge
storven. De bedreigde straf heeft de
mens gevonden en heeft hem verplet
terd. Nml. de mens Jezus, de Christus.
Het was om zijnentwil, dat God tot
Adam en Eva kwam niet in de donder
van het gericht, maar in het suizen van
de avondkoelte.
Ze werden wel gestraft, maar dat
was geen vergelding. Veeleer kastijding.
De Here God stuurde de man en de
vrouw niet elk een kant op, maar zond
hen samen, hand aan hand het paradijs
uit. En vooral: Hij gaf hun de belofte
mee van de zoon des mensen, die komen
zou.
Het vrouwezaad zou de slangekop
vermorzelen. En als voorschot daarop
was er voor de mensen, ook voor de
zondige mensen, leven en levensont
plooiing op aarde mogelijk.
Dat God de mens kastijdt is dus een
teken, dat Hij hem zegenen wil. Je zou
kunnen zeggen: De Here God zegent
ons met Zijn straffen.
Tot de vrouw zei de Here God: „Gij
zult op een moeilijke manier moeder
worden". Maar ze zou dan toch moeder
worden
En tot de man: „Gij zult voor uw
brood zwaar moeten zwoegen". Maar
hij mocht dan toch werken en eten.
In de straf zat dus de zegen ver
vlochten.
We moeten het grote verschil tussen
Gods bedreiging vóór, en Gods straffen
na de zonde, goed zien.
Want dan zien we de nieuwe mens
Jezus Christus, die voor ons de eigen
lijke straf gedragen heeft. En wat ons
betreft: „Hij straft ons, maar naar onze
zonden niet".
Dat we werken kunnen, dat wij eten
mogen, wij, zondige mensen, is een
groot wonder, dat we danken aan die
éne, die door zijn dood de zonde der
wereld gedragen heeft en aan wie het
oer-oude dreigement is voltrokken.
Ons leven op aarde met zijn moeite
en verdriet (doornen en distels) maar
toch ook met al zijn heerlijkheid (luister
eens naar de merels die alweer be
ginnen te fluiten!) is alleen mogelijk
doordat de Here Jezus er ruimte voor
gemaakt heeft.
Het is wel in het zweet des aan-
schijns, maar dan toch: brood eten.
Dat zweet herinnert ons aan onze
overtredingen en aan Gods recht om
te straffen - maar dat dagelijks brood
wijst ons iedere dag op de verdiensten
van Jezus Christus en op Gods ondoor
grondelijke barmhartigheid.
Zo wordt ons leven getypeerd door
een lach en een traan.
De traan omdat het leven buiten het
paradijs moeilijk is geworden.
En een lach, omdat Christus het leven
toch mogelijk maakte.
Het gewone leven hier op aarde, in
een lichaam, dat dagelijks gevoed moet
worden, is het leven, dat we als een
prachtige gave van God om Jezus wil
krijgen om het te besteden in Gods
dienst.
Daarom bidden wij aan tafel voor
ons eten en drinken en staat de bede
„Geef ons heden ons dagelijks brood"
midden in het gebed, dat de Here Jezus
zelf ons leerde. A.D.
Wristers, Koopvaardij predikant.
Zoals gezegd, een nieuwe wereld
is aan de Westkust aan het ontstaan.
Maar waar dan ook, altijd blijft de
Grote Oceaan: zij golft en deint in
eindeloze deining, en haar wateren
fluisteren en spreken in raadseltaal
van mysteriën, niet te peilen, - van ge
heimen, verzegeld bewaard.
Één echter van deze geheimen staat
aan de vooravond van geopenbaard te
worden: het is de gigantische heerbaan,
die de Pacific worden zal als straks de
oosterse volkerenzee, haar tegenpool,
geheimen gaat prijsgeven en de mensen
van de ban ontslaan. Dan zal ook deze
zee een strada worden voor schepen
zonder tal. Nu kon het nog gebeuren,
dat schipbreukelingen op een vlot 82
dagen ronddreven zonder practisch een
schip in de verte te zien. In 1962,
twintig jaar later, telde men op een
lukraak gekozen dag nog maar 1024
schepen, één zesde van wat op die dag
de Atlantische Oceaan bevoer. Toch is
deze laatste meer dan vier maal kleiner.
D.w.z. schepen-dichtheid is er 20,
30 maal zo groot als op de Zuidzee.
Maar als de Pacific is volgebaand,
volgroeid, dan wemelt het hier niet
alleen van dieren zonder tal, maar sullen
er ook de schepen wandelen als mensen
op een drukke boulevard in zomertijd
Altijd wordt weer opnieuw „door de
zee een weg, een pad door machtige
wateren" gemaakt. Eerst door de Rode
Zee, dan door de Middellandse, de
Atlantische, en eindelijk door de Grote
Oceaan. Wegen, paden der zee, in
gebed in havens als in een wieg, en,
elke weg, rustende op die havenwerken
als op zware steunbergen; de over
spanningen zelf verliezen zich in het
nevelig verschiet van de zee.
De historie van de zee en kustlanden
herhaalt zich, maar de spiraal van
het gebeuren wordt telkens ruimer en
besluit in haar kringloop steeds groter
oppervlakken.
Voor deze ontwikkeling treft de
Westkust voorbereidingen zoals elk
zin zich met wieg en windsel prepareert
voor een komend kind. Men bouwt
hier de havens; nu al 30 tal zijn er
en nieuwe komen er bij, maar de be
tekenis ervan gaat verre uit boven wat
men nu doet. Als men zo Grote Oceaan
vlak voor de deur heeft kan men nooit
weten waar men aan toe is en midden
in de drukte van een havenbedrijf ziet
men maar moeilijk het grote radarwerk,
waarin alles op elkaar ingrijpt: èn het
Verre Oosten, dat langzaam aan ont
waakt, én de grote heerbaan door de
Oceaan voortgebracht, èn de havens,
uit- en invalspoorten voor schepen
en... mensen.
Om deze laatsten gaat het vooral.
Niet zozeer voor de handel, maar voor
de kerk. Niet alleen nu, maar vooral
voor straks.
Reeds komen er velen. Van allerlei
ras, een staalkaart van nationaliteiten,
's Avonds, als laden en lossen gedaan
is, ziet men ze de kaden aflopen, de stad
in; komt men op de schepen zelf, dan
zitten ze daar in hut en messroom naar
de T.V. te kijken, schrijven brieven,
knutselen als de wacht er op zit aan het
een of ander. Dan gaan ze weer weg,
naar een volgende haven en dan...
de zee weer op Waarheen Hoelang
Always round the world, but never
there in
Aan het eind van een lange, lege
kade een kleine kustvaarder van Hol
land: 10 man zitten er op, vier Hollan
ders, de rest Portugees-sprekend; be
stemd om in al haar kleinheid de
wereldzee aan de einder op te gaan.
Een andere kade: een zeesleper met
haar sleep, klaar om straks 10-15000
zeemijlen te nemen met een vaart van
4 mijl per uur. Elk van deze als een
„klein kind, dat de hand uitstrekt naar
het hol van de (zee)slang"
Wie zee vaart, overbrugt met zijn
schip grote afstanden; de zee echter
wreekt zich voor haar échec als scheids
muur. Zij breekt in zijn leven bruggen
af, verbindingswegen tussen hem en
zijn familie, en laat ook de band van
eventuele kerken met hem niet onaan
getast.
Jaïrus had één dochtertje,
en allen die haar zagen,
dachten dat zij gestorven was
en kwamen haar beklagen.
Maar Jezus zei: „ga heen, zij slaapt,
en heeft haar aangeraakt.
Slapen is niet tot de dood,
slapen is wachten op U,
want als uw stem tot ons spreekt,
wij en kennen wij U.
zien
Toen Jezus zei: „sta op, mijn kind",
stond zij weer op haar voeten,
omdat opnieuw het leven vindt,
wie jezus mag ontmoeten.
Wie Jezus' hand heeft opgericht,
mag lopen in het licht.
Slapen is niet tot de dood,
slapen is wachten op U,
want als uw stem tot ons spreekt,
zien wij en kennen wij II.
Heer, doe ons als dit dochtertje,
wanneer de mensen rouwen,
denkend dat wij gestorven zijn
doe ons op U vertrouwen.
Doe ons nu opstaan uit de dood,
en eten van uw brood.
Slapen is niet tot de dood,
slapen is wachten op II,
wachten dat Gij tot ons spreekt,
wachten totdat wij U zien.
MUUS JACOBSE
Hier is het dat wij als predikant voor
de Koopvaardij onze taak hebben. Wij
zoeken opnieuw een brug te slaan, maar
nu een levende, en wel door schip óp,
schip af, door kerk ïn, kerk uit te gaan:
d.i. door de boodschap van de kerk aan
de zeeman en de boodschap van de
zeeman aan de kerk te brengen. Ook
de wereld n.l. van de zee vormt in
zekere zin een parochie. Hoe makkelijk
echter wordt dit vergeten. „Laat ze
varen", schijnt soms wel het parool van
de parochies aan de wal te zijn.
Een levende brug dan, maar niet
alleen naar mensen van eigen stam.
Daar begint het wel mee, maar mag
het niet bij blijven. In havens n.l. komen
mensen van velerlei herkomst; contact
met deze allen is pas werkelijk het
slaan van een levende brug over zeeën.
„Babel", in al zijn funeste gevolgen
van verstrooiing en vervreemding,
wordt er door ongedaan gemaakt, en
een van Gods bedoelingen met de
Koopvaardij en alle zeevaart is juist dit.
Hij zendt, door haar, tienduizenden van
allerlei volk lijfelijk tot in onze portalen
en drukt ons a.h.w. er bovenop. Zen
ding is goed, maar waarom niet te be
ginnen met hen die zo vlakbij, in onze
havens zijn
Wij kunnen ze goed doen. gastvrij
heid bewijzen en het Goede Woord als
christelijke gastheren geven. Zij nemen
dat dan mee, en wat we in een haven
hier gezegd, aan hen gedaan of hun
gegeven hebben, wordt binnen niet al
te lange tijd aan de overzij verteld, ge
hoord en in ontvangst genomen. De
„varende parochie" is een levende brug
tussen hier en ginder
Een schip moge overspanning zijn
tussen land en vasteland, de schepeling,
die dat schip bevaart, die is de brug,
een levende weg naar het hart van de
kustlanden, de mensen, die daar wonen.
Namens de kerken zoekt de Geeste
lijke Verzorging van de Koopvaardij
die weg te bewandelen, en vraagt uw
qebed, uw hartelijk meeleven.
(slot)
Volgens een onderzoek in Amerika
behoort 90 tot 95% van alle religieuze
groeperingen (tot en met communisten)
tot de meelopers. Dat is ontstellend.
Meelopers willen niet nadenken. Zij
blijven op het niveau van het gods
dienstige gewoonte-dier. Llit gemak
zucht houden ze vast aan overleefde
overtuigingen. Als zij het letterlijke
bijbelwoord verafgoden, is dat alleen
een kwestie van luiheid. Zij zijn te lui
om te lezen. Te lui om te denken. Te
lui om te geloven.
Nu is het waar, dat denken grote
inspanning kost. Eén uur ingespannen
denkarbeid vraagt meer energie van ons
lichaam dan acht uur zware handen
arbeid. Dat de meeste mensen hierbij
wat ongelovig glimlachen betekent dat
zij bijzonder spaarzaam met hun denk-
energie zijn omgegaan. De mens is
een trage denker. Instinctief vermijden
wij die inspanning, als dat maar even
mogelijk is. Wat we gedachteloos kun
nen doen, dóén we gedachteloos. We
praten elkaar na als papegaaien. We
vergeten dat wij alleen in het creatieve
denken de computer de baas kunnen
blijven. Vele kerkleden veronderstellen
de bijbel als bekend zonder hem ooit
werkelijk gelezen te hebben.
Er is maar weinig interesse voor ge
meenschappelijke, serieuze, systema
tische bijbelstudie. Die is ook moeilijk
- niet omdat de bijbel zo moeilijk is,
maar omdat wij zelf vol vooroordelen
zijn.
Toch moeten we er de moeite voor
over hebben. Een gemeente van mee
lopers, is geen gemeente.
Een mens die zich niet wil inspannen
is geen mens. Een jongen die te lui is
om zijn meisje beter te leren kennen, is
niet echt verliefd. Ja, het is met het
gelovig-worden als met het verliefd-
worden: het is geen prestatie, het over
valt ons, maar dan komt er toch ook heel
wat voor kijken: zoeken naar woorden,
wandelingen in de regen, sparen voor
een huis.
Hilversumse Kerkbode
O. Jager