eeuwóe
3£erkbocle
C^j'ele&ïlecjeleLcliit^
fjWJoor de dienót"
r m
I)e avond valt
PREDIKING
F
■i
U Jl
DE ACTUALITEIT DER
VRAAGT OM SPECIALISERING
23e JAARGANG No. 9
4 SEPTEMBER 1969
OFFICIEEL ORGAAN TEN DIENSTE VAN DE GEREFORMEERDE KERK IN ZEELAND.
Hoofd-RedacteurDr. A. DONDORP, Gapinge, Telefoon (0 1189) 4 70.
Redactie en medewerkers Ds. B. Wentsel, Brouwershaven J. A. v. Bennekom, Middelburg Dr. A. J. Boom, Vlissingen;
Ds. M. V. J. de Craene, St. LaurensDrs. A. Elshout, Koudekerke
gggggj? Dr. P. C. Kraan, Vlissingen;
Ds. G. S. Oegema, Arnemuiden; Dr. J. H. Becker, Nieuwerkerk;
„ik worstel ^rs- Beinema, Middelburg; Ds. C. W. de Bruijne, Goes,
en ontkom" Adres voor opgave advertenties en predikbeurten Littooij Olthoff, Spanjaardstraat 47, Middelburg.
Abonnementsprijs
5.per halfjaar
bij vooruitbetaling.
Advertenties
20 cent per mm.
Bij abonnement lager.
Losse nummers 15 cent.
Drukkers-Uitgevers
Littooij Olthoff
Spanjaardstraat 47
Middelburg, tel. 24 38
Giro no. 4 22 80
Dl
Uw goede Geest
geleide mij. Psalm 143:10
Wie deze woorden bidt, erkent dat hij er alleen niet komt; Die wil graapj
in het effen spoor van de gerechtigheid, maar beseft, dat hij zonder, hulp
van een gids de weg niet vindt.
Dit gebed is een bij voorbaat verhoord gebed, omdat het zich grond op
Gods eigen belofte.
Wie vraagt om wat beloofd is loopt geen enkel risico.
God heeft beloofd, dat Hij zijn kracht in onze zwakheid volbrengen wil.
Ja nog sterker is: dat Hij in ons wonen wil met Zijn Geest.
Wonen! want die Geest leid ons door het Woord, dat nabij is; In ons hart
en in onze mond.
Dat Woord van God is een schijnend licht op ons pad. Geen bliksem, die
even alles fel verlicht, om daarna de wereld des te donkerder achter te laten
maar het is een licht, dat schijnt en schijnen blijft.
Dat Woord van God is een Gids, die leid.
Hij sleurt ons niet mee.
Hij drijft ons niet op.
Maar neemt ons bij de hand, overredend, onderwijzend en overtuigend.
Het is een geweldig voorrecht te leven onder het Evangelie en lid te zijn
van de Nieuw-Testamentische Kerk, is het zekere wezen, dat - als we het
Woord horen verkondigen - de Here zelf tegen ons spreekt en dat dan dat
ouderepsalmwoord in vervulling gaat: „Ik raad u, mijn oog is op u" Ps. 32 8
We hebben een Gids gekregen die ons niet a.h.w. zwijgend opbrengd, maar
die onderweg met ons spreekt, en tegen wie wij spreken mogen.
Zo is er gemeenschap met het Woord van God, d. i. met de goede Geest.
Hij geeft antwoord op onze vragen en wij geven antwoord op Zijn beloften.
Dat is leiding.
U moet de leiding van de Geest nooit los maken van het Woord
Wees doodvoorzichtig met ingevingen en dergelijke.
Wie „leiding" vraagt die kome tot Gods Woord.
Want dat Woord is altijd in Gods mond.
Wie leiding zoekt buiten Gods Woord om, komt terecht op wegen van
zijn eigen geest, d.w.z. van het vlees.
Maar wie gelovig leeft bij het Woord en zó luistert naar wat de sprekende
God tegen hem zegt, die geniet volledige leiding. Die kan daardoor zijn weg
al is tie net zo eenzaam als die van de Kamerling van Candase toch met
blijdschap gaan.
Want deze veiligheid is deze blijdschap is het effen land waar het slot van
Psalm 143 10 van spreekt.
A. D.
Liturgie en gebed is nog iets anders
als de preek ook al kan men het in de
preek over beide hebben, zoals Paulus
dit in 1 Tim. 2 niet alleen, doch meer
malen in zijn brieven doet. De cate
chismus ruimt eveneens een ruime plaats
in voor de bespreking van het Onze
Vader, opdat het gebed opzettelijk zal
worden besproken.
George Macleod heeft eens over het
verschil tussen ons en de mens van
de middeleeuwen, juist wat de gebeds-
practijk betreft, geschreven. Men kan
het nog anders zeggen, men kan wijzen
op of vragen naar het verschil tussen
„toen en nu", waarbij het „toen en nu"
niet is te beperken tot de middeleeuwen
doch verder terug ga tot op de practijk
der eerste christenen, tot op Paulus
b.v. 't Is een dissertatie waard om het
na te pluizen tot in kleine bijzonder
heden toe. We lezen zo langs de weg
allerlei leuzen en schuttingwoorden vol
op. Wat men minder of in 't geheel
niet vindt is wat men ergens in Italië
uit lang vervlogen eeuwen nog kan
zien n.l. een spotprent op de muur:
Aleximenos aanbidt zijn god: een ezel
aan een kruis
Nu spreekt (preekt), schrijft Paulus
niet in algemene termen over het ge
bed door al wat er in het gebed te
vragen is samen te vatten onder de
gebedsnoemer. Hij vermaant wel te
bidden zonder ophouden zonder meer
maar schrijft aan Timotheüs speciali
serend om zo de rijke inhoud van het
bidden aan te geven en materiaal aan
te dragen.
In het gebed ontmoet men anderen.
Allereerst God tot Wien men zich
richt, God de grote hoorder van het
gebed, welke ontmoeting ons vragen
tot bidden maakt. D.i. wel naar het
eerste gebod van de z.g. dubbelgeboden,
maar God is onze naaste nietVan
daar de ontmoeting met de naaste voor
welke we bidden, zodat het dubbelge
bod en het gebed correleren. We vin
den dit zo ook in het „Onze Vader".
Bidden is verantwoordelijkheid aan
vaarden voor anderen om hen te ont
moeten met al wat je hebt. Bidden is
dan gericht van het kind Gods tot het
hart van de Vader voor anderen, voor
de naaste die men niet veracht, maar
liefhebben moet, hetwelk uitkomt in de
vóórbede die in het gebed der kerk en
van het kerklid zulk een ruime plaats
dient in te nemen. Als voorbeeld hier
van mag ik wel noemen Dr. Esser, de
bekende zendingsman, van wien men
wist dat hij elke morgen een half uur
nam om voor met name te noemen
naasten te bidden.
In verband met het opgemerkte, is
hetgeen Paulus aan Timotheüs schrijft
als vanzelfsprekend. Zijn vermaan
wordt schier een meditatie inplaats van
een improvisatie of memorisatie die er
bij het uitspreken mede gepaard mogen
gaan. Paulus maakt er als het ware
studie van in het besef dat een christen
voor anderen bidt, zoals Jezus Christus
de man voor anderen is. Van hem die
van zichzelf getuigt om anderen tot
liefdebetoon op te wekken: „zijt mijne
navolgers gelijk ik van Christus" valt
dus niets anders te verwachten dan het
geen hij aan Timotheüs vermaant te
betrachten n.l. de specialisering bij het
bidden.
Men kan noch mag bij het bidden
er lievelingetjes op na houden met uit
sluiting van anderen. Men moet „alle
mensen" insluiten; niet aan de eigen
kring slechts denken, aan wat we
noemen „onze mensen" b.v. of de eigen
kerk met voorbijgaan van andere niet
zo geliefde kerkgroepen.
Dat kan sommigen moeilijk vallen,
zoals die broeder die, nog in de tijd dat
de mannen bij het grote gebed staan
gingen, toen ik voor de Vrije Univer
siteit bad, zitten ging. Behalve te bid
den voor „alle mensen" specialiseert
Paulus in zijn vermaan nog afzonderlijk
„koningen en alle hooggeplaatsten" bij
welke specialisering hij toch ook het
„alle" weer niet vergeet. Des christens
bidvertrek moge een enge cel zijn des
noods, een profetenkamertje van ge
ringe omvang, hij haalt er heel de
wereld binnen. Ruim en eng gaan hier
samen. Dat kan dus zo, dat móet zo.
„Dat is goed en aangenaam voor
God, onze Zaligmaker,- die wil dat alle
mensen behouden worden", hetwelk wij
ook moeten willen en ons aangenaam
moet zijn het aldus te doen. Paulus wil
niet een opzienkomen spelen al zal hij
zich uiteraard graag aan de leiding van
de Heilige Geest uitleveren als bidder
voor kerk en wereld.
De Heilige Geest treedt ordenend en
specialiserend op. Het proefschrift van
Prof. Hepp aangaande „het getuigenis
van de Heilige Geest" wijst hierop met
sterke nadruk en m.i. met gezag.
Trouwens Kuyper was hem daarin
voorgegaan. Wie dit niet vergeet, ver
wondert er zich dan ook niet over dat
de Apostel juist bij het schrijven over
het onderwerp van het gebed zo zeer
specialiseert als hier geschiedt. Timo
theüs (en wij) moet niet alleen onder
scheiden met het oog op de personen
voor wie hij bidt; hij moet ook bij het
bidden onderscheid maken, zijn keus
bepalen, want keus is er. De gebeds
noemer heeft tellers. Wat moeten het
De prediking van het Evangelie mag
niet geschieden in een koele zakelijk
heid, maar alleen met apostolische be
wogenheid. Alles moet gedaan worden
om geen „ergernis" te veroorzaken, die
niet de ergernis van het Evangelie zelf
zou zijn. Iedere prediker moet oppassen,
in een of ander opzicht aanstoot te
geven, waardoor zijn bediening ge
smaad zou kunnen worden (2 Cor.
6:3).
Ze hoeft voor geen enkele vraag of
probleem uit de weg te gaan. Integen
deel, ze kan zelfs de vorm aannemen
van twist en weerlegging, aanklacht en
appèl. Ze moet het juiste antwoord
geven op de vragen, die er onder de:
mensen leven.
De prediking moet interessant zijn of,,
zoals Paulus zegt in Coloss. 4 6 „aan--
genaam". Er moet wat in zitten. Er-
moet zout in zitten.
Er is geen enkele situatie en geen.
enkel milieu, waar de prediking geen
boodschap aan heeft.
Geen enkel soort mensen en geen
enkele toestand is „nu eenmaal" on
bereikbaar.
Niemand is te geleerd en ook niemand
te diep gezonken in zedelijk verval, dat
de prediking hem niets te zeggen zou
hebben.
De verkondiging schrijft niemand af..
Voor haar is niemand een verloren
zoon, noch thuis noch in den vreemde.
Ze deinst voor geen enkele dichte
deur terug maar zoekt de mens. De:
mens, zoals die denkt en voelt en zoals-
die leeft in z'n cultuur en milieu, z'n.
bezit en verworvenheden, zijn zgn.
godsdienstigheid of zijn ongodsdienstig
heid en atheïsme.
zijn „Smekingen, gebeden, voorbiddin
gen, dankzeggingen Elk van die heeft
een bijzondere smaak en gaat vergezeld
van aparte inspraak. Ik ga hierop niet
in en wijs er alleen op hoe hier een
wereld van gebeurtenissen en ont
moetingen in opgesloten ligt. 't Is
trouwens geen monnik die dit alles naar
voren brengt; veeleer een wereldreiziger
die de noden der mensen kent en met
wijd begrip beschouwt. Och, het ligt in
feite zo wel voor de hand. Hoe zou het
anders kunnen bij de geroepen apostel
van Christus Jezus, de HEER der
wereld
Het gaat ook niet om bijkomstige
zaken; niet om wat achteraf ook nog
even aandacht vraagt, zo terloops, maar
is terzake dienende: „ik vermaan u dan
allereerst"Ja, ja, Paulus, u kunt het zo
wel allemaal schrijven maar wie zal het
zo kunnen
Brouwershaven. B. Wentsel.
N.B. Het leek me goed om deze dingen
voor het voetlicht te brengen in
verband met het verzoek van onze
synode tot onze kerken gericht
met het oog op de vergaderingen
die in augustus en september ge
houden worden.
B.W.
De apostelen waren zich er van be
wust iets ongehoords te verkondigen,
iets dat gloednieuw was.
Maar dat is de prediking nóg
Wij noemen dit de actualiteit dei-
verkondiging.
Er is de laatste tijd nog al wat dis
cussie geweest over die actualiteit.
Wat Prof. Miskotte hierover ge
schreven heeft in zijn „Het waagstuk
der prediking" en Prof. H. Jonker in
„Actuele prediking" is zeer de moeite
waard.
Daarin gaat het over actualiteit en
-actualisme; over de manier van preken
:ïn veranderde tijden en over de taal
der prediking. Want die taal moet door
zichtig maken waarom de prediking
.zich eigenlijk met alles en iedereen be
moeien wil.
Niemand denke, dat deze bezinning
op de actuele prediking ook maar iets
af doet aan de waarde van het Woord
van God, of dat ze het Evangelie pas
klaar maken wil voor een bepaalde tijd,
■als een spreken - maar dan in verkeerde
:zin - „naar het hart van Jeruzalem".
Het is niet een vragen: „Wat wilt u
boren", maar een proberen om de
mensen werkelijk te bereiken.
Het is immers echt niet ondenkbaar,
dat de prediking van het evangelie als
'een ledig gezucht aan de zielen voorbij
'gaat, als een eindeloos bestraald verhaal
•over dingen van vroeger en dat die
mensen niet begrijpen, hoe verrassend
en volstrekt nieuw het evangelie wel is
en dat het van een beslissende
betekenis is voor het „heden" van iedere
dag.
Paulus roept de Corinthiërs toe
De andere zondag waren de beide
broeders al in een gesprek gewikkeld
bij mijn plaatsname. Zij hadden het
schijnbaar over de vakantie van onze
predikant gehad, want een zei: „Ik ben
toch weer blij dat onze eigen dominee
weer terug is".
De ander beaamde dit door te zeg
gen: „Als je iedere week een vreemde
op de kansel ziet, voldoet dit op de
duur toch ook niet".
„Nee, vooral als je er tussen hebt,
waarvan de preek als los zand aan el
kaar hangt".
De ander zat een beetje beduusd te
kijken en schuchter zei hij: „En toch..."
Nu keek de ander verwonderd naar
zijn buurman en vlug vroeg hij: „Ben
je het er niet mee eens
Voorzichtig begon het oude baasje:
„Eigenlijk niet".
Bijna sprakeloos keek de een de
ander aan. Hij scheen dit niet te kun
nen bevatten. Eindelijk sprak hij: „Zo
en waarom niet en fel: „Hoor je ook
niet liever een geweldige redenaar dan
iemand die bijna niet uit zijn woorden
kan komen
„Dat wel", klonk het zacht en het
deed mij denken alsof hij zich veront
schuldigde om tegen te spreken, toen
hij vervolgde, „ik heb eens gelezen van
Mr. Dr. Willem van der Bergh. Die
had in Amsterdam in de Keizersgracht-
kerk een dienst bijgewoond. De predi
kant had er in de ogen van velen weer
niets van gemaakt. Bijna alle mensen
zaten verveeld te luisteren naar de saaie
voordracht en de weinig bevattende
inhoud. Bij het uitgaan der kerk zei een
kennis tegen hem: 'Een waardeloze
preek vanmorgen'. Waarop deze
meester-dokter antwoordde: 'Ik denk
dat de verdoemden in de hel, van blijd
schap zouden zingen, als hun dezelfde
genade van God verkondigd was, als
wij deze morgen gehoord hebben'."
Maar toen klonk weer: „St, daar zijn
ze", en zij bogen het hoofd voor het
stille gebed.
Jan van Westhove.
„kijk"! Kijk daar Zie nu is het de
tijd van het welbehagen, zie nu is het
de dag van het heil. (2 Cor 6:2).
Het is vanuit het evangelie direct
duidelijk, dat de bedoelde actualiteit
niet bestaat in een opvallende uitbeel
ding van dagelijkse gebeurtenissen.
Ook niet in boeiende inlichtingen met
commentaar, omtrent allerlei dingen,
waarvan de mensen allang op de hoogte
zijn doormiddel van krant, radio en
T.V.
Maar de aktualiteit der prediking,
zoals ze gegrond is in het evangelie
zelf, zoekt de mens van nu te be
reiken is de kern van zijn leven.
Ze zoekt niet alleen zijn denken
of zijn gevoel-, dat kan nog buiten zijn
eigenlijk leven omgaan - te beïnvloeden
of te raken, maar probeert hem te be
reiken in zijn werkelijke en gehele be
staan.
Wij zijn er niet klaar mee met te
wijzen op de onveranderlijke inhoud
der prediking, waarop alles en ieder
een moet aansluiten en waarnaar alles
en iedereen zich moet onderwerpen.
Want we hebben niet te maken met
„de" mens, maar met „die" mensen.
Niet met de mens in het algemeen,
maar met die bepaalde mensen. Die
worden door Gods Woord aange
sproken. Dat leest u toch duidelijk in
het oude en nieuwe testament, dat er
niet over de mens gesproken wordt,
maar tegen de mensen. Daardoor krijgt
de prediking een specifieke kleur en
gerichtheid.
In alle prediking moet de tijd waarin
wij leven, zich weerspiegelen. Dat
betekent niet, dat die tijd de manier
van preken ons voor moet schijven,
maar wel dat de hele mens van nu,
met alles wat daarop en daaraan is,
met z'n neus op het heil moet worden
gedrukt.
.De actualiteit van de prediking is
dus echt wel (wat meer dan een quaestie
van moderne opmaak.
Ze komt tendiepste voort uit het
besef van de overwinneende kracht en
de onbegrensde betekenis van de
boodschap, die we brengen mogen.
O Clhristus, laa t ons niet alleen
Ons licht gaat o>nder, ga niet heen
Kom met het licht, dat Gij belooft,
het 'licht dat nimmer wordt gedoofd.
Als 't donker is, kom tot ons. Heer
Wij zoeken U, alleen uw eer.
Laa t niet verderven in de nacht
wie in vertrouwen U verwacht.
Uw godd'lijk woord verlichte in nood
't 2 'ij ons een steun tot in de dood.
Heizuivere uw heil'ge kerk
en: make haar door eendracht sterk.
Uw woord spreekt op ons levenspad
van U, die ons hebt liefgehad,
en die ons leidt door 't donker dal
naa r 't land, waar 't eeuwig lichten zal.
I ,^aar Phillippus Melanchthon, f 1560.