UoorópeL dortse synode lis Jansonius en de televisie In de lijn der geslachten spreken, waren er amper-aan veertig mensen. Waar kroop toen het bloed Oorlog en kerkstrijd, op zichzelf ver schrikkelijke dingen, hebben ons van veel dik bloed verlost. Maar of de historie zich niet herhalen zal Zijn we zo geestelijk, zo wijs geworden, dat we bij ons oecumenisch streven geen onverteerbare brokken vóóroordeel in onze maag laten zitten Echt, echt bij elkaar te komen, is wel van een bijzon dere Geestes-zegen afhankelijk. Als er dan om de Heilige Geest maar gebeden wordt. In ,,De Bazuin" schrijft v. d. L. - achter die initialen zien velen van u Ds. van der Leek van Kapelle-Biezelinge - over een ouderlingen-conferentie. Nog iets over „De Bazuin". Dit blad was wel een officieel orgaan van de Theologische Hogeschool te Kampen. Maar het davert niet van strijdrumoer. Ik weet, dat zeer velen aan ,,De Bazuin" een goede herinnering behouden. Het blad van het „juiste midden". Ook voor ,,de leek" zo bevattelijk. O. er moet nu anders geschreven worden dan toen. CW en GW willen ook de man in de kerkbank bereiken. De problemen komen echter steeds anders te liggen. De kerkelijke voor- Voordat wij onze artikelen over prominente figuren op en rond de Dordtse Synode vervolgen, is het misschien wel aanbevelenswaardig eerst te zien, onder welke moeilijke om standigheden deze kerkvergadering tot stand kwam. Er zijn mensen die nog altijd de fout maken te veronderstellen, dat tijdens de tachtigjarige oorlog, de strijd tegen Philips II en de Spaanse soldaten, uitsluitend werd gevoerd door aan hangers van de ,,nije leere". Maar ook mensen die de Roomse Kerk trouw waren gebleven, doch ontevreden waren over de politieke, maatschappelijke of economische toestanden, verweerden zich. En zo is het ook op kerkelijk gebied geweest. Het waren jammer genoeg niet allen overtuigde aanhangers der Hervorming, die later veel invloed in het land gehad hebben. Er waren b.v. mensen, die de denk beelden van Erasmus, de grote humanist aanhingen. Zij verzetten zich wel tegen de roomse religie, het bijgeloof en andere wantoestanden, maar verder kwamen zij niet. Wij kunnen hen zien als de voorlopers van het rationalisme. Dan waren er wederdopers. Mensen die de kinderdoop verwierpen en vonden dat de reformatoren niet ver genoeg gingen, in hun minachting van het natuurlijk leven. Verder de Libertijnen. Misschien de gevaarlijkste, zij hadden zich wel bij de Gereformeerden aangesloten, maar meer uit hun anti-roomse inslag, als wel uit geloofsovertuiging. Tegen over de geestdrift der Calvinisten, stelden zij koude onverschilligheid. Zij behoorden meestal tot de elite van het land, tot de regentengroep, die door slim beleid, „de verdienste van de vrijheidskrijg zich toeëigende, door de vrucht van anderer zweet en bloed naar zich toe te trekken". (Naber). Maar toch was de grootste en meest leiding gevende groep, de Gereformeer den. Hun leider als Petrus Datheen, Guido de Bres, Marnix van St. Alde- gonde, leerlingen of geestverwanten van Calvijn, hadden in de zuidelijke kerken al voor de komst van Alva, de geloofsbe lijdenis van Guido de Bres en de Heidel- bergsche catechismus als leiddraad voor hun leven aangenomen. En op de lichtingsdienst is heus niet te benijden. Het genoemde artikel in ,,De Bazuin" is wel zo prettig geschreven, da( ik me moet bedwingen het niet in z'n geheel over te nemen. Het gaat over een ouderlingen-conferentie in 1958. Ter inleiding reeds een enkel citaat: „Deze keer was het menu wel op bijzondere wijze samengesteld en het comité ter voorbereiding heeft door deze aantrekkelijkheid aller instemming en bijval mogen oogsten. De uitnodiging was uitgegaan tot verschillende groepen van jongeren, of ze eens open en eerlijk wilden zeggen, wat de jeugd van de kerk verwacht. En zo gebeurde het, dat we op de conferentie een afgevaardigde hadden uit de kring van de MV, uit de JV, van de HBS, van het Chr. Lyceum en van de Kweekschool. Deze jonge mensen hadden eerst in eigen kring de vraag besproken en doorgesproken, op het Chr. Lyceum zelfs in de klas onder leiding van de leraar godsdienstonder wijs, zodat ze dus niet kwamen met hun eigen persoonlijke visie, maar echt het gevoelen van de groep weergaven". Van 1958 tot 1969. Slechts elf jaar later Wat is gelijk gebleven en wat is er veranderd G.S.O. daarna regelmatig gehouden synoden, werden de richtlijnen nog scherper en zuiverder vastgesteld. Dat niet iedereen in de vrijheids strijd tegen Spanje de godsdienstoorlog onderkende en beleed, bewees een voorval uit Leiden, heel snel na het ontzet der stad. Er was een gedenkpenning geslagen waarop stond: „heac religionius causa, haec libertatis ergo". (Deze dingen zijn geschied terwille van de godsdienst, maar ook terwille van de vrijheid). Een predikant die de dankdienst leidde, was het met de laatste gedachte niet eens en hekelde in felle woorden deze opvatting. „Het was een strijd geweest voor godsdienstvrijheid en niets anders", vond hij. De stadssecretaris Jan van Hout ergerde zich zo aan deze opvatting, dat hij zijn pistool trok en de dominee van de kansel geschoten had, wanneer vrienden hem niet tegen hadden ge houden. Hieruit blijkt, dat reeds van het begin af aan twee meningen tegenover elkaar gestaan hebben, die der „politieken", en der kerkelijken of „preciesen", zoals ze later genoemd werden. In 1572 hadden de Staten van Holland verordend, dat uitsluitend de uitoefening van de Gereformeerde ere dienst mocht plaats vinden. De Roomsen was dat niet vergund, al werden geen andersdenkenden verplicht hun geloof te verloochenen. De overheid zorgde in alles voor de kerken, tot de salariëring van de predikanten toe. Alleen stond daar tegenover, dat de kerk niet alleen be stuurd werd door de kerkeraad, maar dat veel overheidspersonen een grote invloed op haar beleid hadden. En dat dit op de duur- zich zou wreken, zag men te laat. Want de meeste leden van de vroedschap, vooral in de provincie Holland waren Libertijnen. Onder predikanten en professoren waren er enkelen, die de leer van Calvijn over de predestinatie en zijn opvatting over Gods vrije en souvereine genade te hard vonden. Zij stelden er een andere opvatting tegenover, die voor de Calvi nisten onaanvaardbaar waren. En de mensen die de opvatting van Calvijn, te dogmatisch, te zwaar en soms ook te bekrompen vonden, kregen hun kans Volgende week begint de synode van onze kerken haar zittingen. Bidden we om kracht en wijsheid voor allen die hiervan deel uitmaken. Maar ook om een open oog en een bewogen hart voor de wereld waarin we nu leven en voor de vragen die zich thans aan de kerk voordoen, dichtbij en veraf. door de benoeming van Jacob Harmensz. (latijn Arminius), tot hoogleraar in Leiden. Ook hij kon zich niet verenigen met Calvijns leer van de uitverkiezing. Door zijn prediking en academisch onder wijs, kreeg hij spoedig aanhangers ook onder hen, die zich nooit met de con fessie verenigd hadden. Maar inplaats dat zij hun verschilpunten binnen de muren van de kerkelijke vergaderingen hielden, eistten zij, dat de geloofs belijdenis en de catechismus veranderd zouden worden. De mensen die het met hun zienswijze niet eens waren, vonden in Gomaris, eveneens een hoogleraar in Leiden en later predikant in Middelburg, een groot bestrijder. En steeds meer een- vou.digen van het volk die vroeger alles wat zij bezaten, zelfs lijf en goed over hadden gehad voor het ware geloof, steunden hem. Door de Libertijnen te laten merken, dat zij het eens waren, dat de kerk ondergeschikt moest zijn aan de staat, kregen de Arminianen de hulp van deze groep, die meestal vooraanstaanden en vroedschapsleden waren. Doch hun opzet mislukte. Hun op vattingen stuitten op grote onverzette lijkheid der predikanten en van de bur gers, die de Gereformeerde leer waren trouw gebleven, daar zij ervan over tuigd waren, dat theologen en niet de politici moesten oordelen over geloofs zaken. Jammer is het, dat Johan van Olden- barnevelt ook de zijde koos der Armi nianen, maar naar later zal blijken, om bijna uitsluitend politieke redenen. Ln Holland en Utrecht telden de Arminianen de meeste aanhangers, in de andere provincies was hun aanhang veel geringer. En dat Holland op de gang van zaken zo'n grote invloed had op de andere gewesten en dat zij zich zo kon laten gelden, is voornamelijk te wijten aan het feit, dat deze provincie drie-vijf de van alle landskosten be taalde. Van beide zijden begon men toen te proberen een nationale synode te houden. Na lang aarzelen gaf de Staten Generaal in 1606 haar toestemming, echter met de voor de Gereformeerden onaanvaardbare eis, dat die gehouden zou worden, alleen om de geloofs belijdenis en de catechismus te ver anderen. Dit voorstel kwam op de Provinciale Synoden, waar met recht uitgesproken werd, dat verandering niet nodig was, omdat geen enkele dwaling tegen Gods Woord er in was aangetoond. De Staten-Generaal trok ken daarna hun toestemming weer in. Twee jaar daarna konden voor de Hoge Raad, Gomaris en Arminius, elk door vier predikanten bijgestaan, hun meningen en opvattingen over hun tegenstellingen daar verkondigen. Maar ook dit liep weer op niets uit. De Gereformeerden besloten dat er maatregelen genomen moesten worden tegen hen, die niet genegen waren de belijdenis en de catechismus te onder tekenen. In de classis Alkmaar waren vijf predikanten die dit geweigerd had den. Zij werden geschorst. De Staten van Holland accepteerden dit niet en de Libertijnse vroedschap verwierp de schorsing en handhaafde de predikan ten. Zij gingen zelfs zo ver dat ze de Gereformeerde predikant Hellenius en de kerkeraad lieten vervangen. In 1610 zonden de Arminianen naar de Staten van Holland een vertoog: „Remonstrantie" genaamd, waarin zij hun opvattingen over de predestinatie, vrije wil, etc. uiteen zetten. Daarna werden de Arminianen Remonstranten genoemd. Op de Haagsche conferentie in 1611 antwoordden de Contra-Remonstranten op duidelijke wijze en werd uiteengezet waarom deze Remonstrantie voor hen onaanvaardbaar was. De Staten van Holland gelastten toen dat er over de verschilpunten door geen der beide partijen meer gepreekt mocht worden. Maar de Gereformeer den konden dit bevel niet opvolgen. Zij verkaarden: „dat juist de voorbe schikking de grondslag van hun leer was", en vroegen zich terecht af: „of een Libertijnse overheid mocht verhin deren, de gemeente van de kansel af te waarschuwen voor de heilloze dwaal leer der Remonstranten Met de hulp van de vroedschappen begonnen de Arminianen te laten voelen, dat zij op verschillende plaatsen heer en meester waren. In Rotterdam werd Ds. Geselius afgezet, omdat hij de Gereformeerde leer verkondigd had. Hij werd door de schout en zijn dienaars buiten de stad gebracht. Na zijn ver banning preekte hij toen in Schiedam en Delfshaven. Hatelijk noemden de Remonstranten de mensen, die bij hem de prediking gingen beluisteren: „slijk geuzen". Maar de vroedschap van Rotterdam ging nog verder. Zij bepaalde: dat hij, die de vergadering belegd had, beboet zou worden met honderd gulden, dat hij, die zijn huis of schuur daarvoor beschikbaar stelde, tweehonderd, en de prediker driehonderd gulden zou moeten betalen. En dat in een land, waar duizenden enkele tientallen jaren daar voor, om geloofsvrijheid te verkrijgen, alles wat zij bezaten, hadden opgeof ferd. Het is onbegrijpelijk dat harts tochten opgelaaid op kerkelijk terrein, zulke afmetingen kunnen aannemen. Door Graaf Willem Lodewijk, de Friese Stadhouder en neef van Prins Maurits, die de zijde der Gomaristen gekozen had, werd een poging tot ver zoening gedaan. Er werd in 1613 in Delft een conferentie belegd, die echter op niets uitliep. De Staten van Holland vaardigden toen de: „Resolutie, tot vrede der Kerk" uit. Daarin werd de predikanten voor geschreven, wat zij de gemeenten zou den verkondigen. Door de regering was een samenraapsel van Gereformeerde en Remonstrantse denkbeelden bijeen ge bracht, die vanzelfsprekend voor de Gereformeerden onaanvaardbaar waren. Ds. Jansonius is een vlijtig mens. Dat vinden anderen, dat vindt hij zélf ook. Van huis uit is hij een morgen mens, maar door zijn pastorale bezig heden wordt er 's avonds meer van hem gevraagd dan 's morgens. Neem nu de bakker, tevens broeder van de gemeente. De bakker schaakt graag, Ds. Jansonius schaakt ook graag. De bakker heeft 's avonds geen tijd, de dominé 's morgens niet. Ze schaken dus nooit, tot grote tevredenheid van mevrouw Jansonius en de vrouw van de bakker, die beide vinden, dat een man wel wat beters te doen heeft. Ds. Jansonius is een trouw en toege wijd lid van de NCRV. De gids rolt Ongetwijfeld zouden zij genoegen hebben genomen met een splitsing. Maar de Remonstranten, sterk door de hulp der vroedschappen, weigerden dit. Dus bleef er voor de aanhangers van de leer van Calvijn niets anders over, dan niet meer naar de kerk te gaan, doch onopvallend samen te komen in huizen en schuren. Dit lekte echter wee.r uit en opnieuw werden maatregelen ge troffen om dit te voorkomen. Verbeurd verklaring van huis, schuur, schip of schuit, waarin de vergadering gehouden werd „ter uitoefening van de Gerefor meerde erediensf": was de straf. En drieduizend gulden boete voor de pre dikant of gevangenisstraf. Behalve in Rotterdam werd dit ook in Gouda, Schoonhoven, Alkmaar en meer andere plaatsen toegepast. Maar toch zetten de opgejaagde en geplaagde Gereformeerden door. Zij stichtten, alles trotserend, zelfstandige kerken. Door de Remonstranten spot tend: „scheurkerken", genoemd, maar door de Calvinisten als: „dolerend" ge kwalificeerd. Dit gebeurde b.v. in 1614 te Schoonhoven, 1615 Gouda, 1616 Oudewater, Brielle, Alkmaar, Hoorn, Haarlem, Hazerswoude, Zoetermeer, Vlaardingen enz. Het was voor deze mensen een moei lijke tijd, doch God zou ingrijpen op een ongedachte wijze en op Zijn manier. (wordt vervolgd) c*2^0 allied Het water van de Rode Zee nam Is'reis schulden met zich mee; God nam zijn kind'ren bij de hand en bracht ze naar zijn eigen land. En in dat land bij de fordaan is 't later weer net zo gegaan. x Er kwam een man uit de woestijn om daar profeet van God te zijn. De mensen kwamen naar hem toe met schulden zwaar, van zonden moe. Zij werden van hun schuld ontdaan, gedoopt in de rivier or daan. Ook Jezus kwam bij de Jordaan hij wilde ook in 't water gaan; hoewel van schuld en zonde vrij, werd hij gedoopt, zoals ook wij. 't Was daarom dat hij bij ons kwam en onze schulden op zich nam. Het water van zijn eigen doop is voortaan onze troost en hoop. Heer Jezus, maak ons leven rein van allen hier 't zij groot of klein. Blijf bij ons, neem ons bij de hand en breng ons in uw eigen land. Wijze: Daar juicht een toon Uit: „De Goede Tijding". elke week door de brievenbus en sinds enige tijd leest de dominé de „Cursief jes" van een nogal bekende collega. Die stukjes staan op de eerste pagina en verder komt Ds. Jansonius niet met de gids. Hij heeft wél wat anders te doen. Bovendien hoort hij wel vaak bij ge ruchte, dat de TV-programma's van niet al te beste gehalte zijn. Vooral voor de jeugd niet. Er schijnt veel geschoten te worden, er zijn moorden en die moeten dan natuurlijk uitgezocht worden. Daar zijn detectives voor, maar Ds. Janso nius heeft ambtshalve zóveel uit te zoe ken, dat hij beslist niet aan de TV toekomt. Op dat punt zijn z'n vrouw en vervolg op pag. 3 cn VAN DE door Jan Lourense 6) Ja, 't zijn leerzame uurtjes op de catechisatie van dominee Sederius, ze leren er werkelijk veel. En Johan denkt er ook over na. Van Bettekee weet hij het niet, wel van Piet. Die twee praten er wel eens met elkaar over. Piet beweert: „Ik weet het allemaal niet, hoor. Wij zijn toch niet alleen goed. Moet je Van Mallend hebben Zit altijd bij ons in de kerk, maar de mensen zeggen, dat hij in zijn zaak een grote bedrieger is. Hoe kan dat nou Tja, wat zal johan daarop antwoorden Hij zegt alleen: „Als Van Malland liegt en bedriegt, mag dat natuurlijk niet. Maar andere mensen, die niet in de kerk komen, doen dat ook wel. Vraag het eens aan moeder". Ho even. Piet zal wel oppassen. Van moeder krijgt hij natuurlijk de wind van voren. Zulke dingen mag hij niet zeggen, als hij het niet zeker weet. Maar de mensen beweren het toch maar En als hij het moeder zou vragen, nu, dan praatte hij misschien zijn neus voorbij. Van het een kom je op het ander. Hij gaat niet graag naar de kerk. Misschien heeft moeder het wel eens gemerkt, al zegt zij er niets van. Hij moet naar de kerk, daarmee afgelopen. Maar hij vindt het vaak vervelend. Piet, zo jong hij nog is, worstelt, al is hij het zich nog niet bewust. Als hij eens met moeder praatte, zou zij misschien zeggen: je moet daar weg bij Maljaars; die omgeving deugt niet voor je. En - hij zou niet graag bij Maljaars weg willen. Het bevalt hem er best en hij bevalt er ook wel. Hij leert er veel van het vak. Toch komt het voor, hij realiseert het zich niet, dat een gevoel van onbe hagen hem bekruipt. De knechts spotten met God en godsdienst. Ze zijn alle drie socialist. Ze hebben het over Domela Nieuwenhuis, dat moet een rare dominee zijn en ze zeggen: de kerk die wil je zoet houden met de eeuwigheid, daar zul je het goed hebben; maar wij hebben het liever hier goed; alle mensen moeten gelijk zijn; geen rijken en geen armen. Bij die gesprekken is de baas niet tegen woordig, ze zullen wel oppassen De baas spot ook wel eens met de godsdienst, maar dat was dan weer op een andere manier. En er is één knecht, Steven Wondergem, die kan vloeken, dat je er van ijst. Dat pijnt de jongen. Zulke mensen komen in de hel, heeft hij geleerd. En dat zou hij niet graag willen. Maar naar de kerk gaan verveelt hem ook vaak. Hoe moet dat nu Dan gebeurt er wat. Op de school van meester Mulder is een jong onderwijzer gekomen, helemaal uit Nijkerk, meester Gelderink. Hij heeft daar een knapenvereniging geleid en komt uiteraard weldra tot de ontdekking, dat zoiets in Middelburg niet bestaat. Die moet er komen. Hij praat er over met meester Mulder en de dominee, die het plan toejuichen. En zo horen de kerkgangers, als de dominee de lange lijst van afkondigingen voorleest, waarvoor altijd veel belangstelling is, de mededeling: „De jongens van twaalf tot zestien jaar worden vriende lijk verzocht na de kerkdienst in het catechisatie lokaal te komen". Nu, daar gaat Piet ook heen, als moeder hem gezegd heeft, dat hij dat doen moet. Er zijn aardig wat jongens. Meester Gelderink zet uiteen, wat de bedoeling is. Ze zullen elke zondag na kerktijd een uurtje vergaderen. Ze moeten dan om beurten een opstel maken en dan gaan ze daarover samen praten. De meester zal leiding geven, maar er moet een bestuur komen. Er moet ook contributie worden betaald. Vijf cent per keer. De volgende zondag begint meester er mee. Wie zin heeft, mag komen. Ze moeten er thuis maar eens over praten met hun ouders. Dat doet Piet met moeder. Eigener beweging. Het zou toch gebeurd zijn, want moeder zou ge vraagd hebben: wat was er na de kerkdienst aan de hand met de jongens Haar conclusie luidt kort en bondig: daar ga je heen, Piet; dat is leerzaam. HOOFDSTUK 4 „Welja, mijnheer doet het maar", grapt Tinus, als Johan gekleed als 's zondags, die morgen nog even in de bakkerij komt, waar hij de eerste uren van de dag hard gewerkt heeft. „Je mag in mijn plaats gaan, hoor", kaatst Johan de bal terug. „Dank je stichtelijk". „Hou je taai, jo", zegt Sinke. „Geen gekke dingen uithalen". ,,'t Zal niet aan mij liggen". 't Is druk in de straten van het centrum, 't Lijkt wel donderdag, marktdag. Maar er staan geen kraampjes op de Markt. Het geschreeuw van de standwerkers wordt niet vernomen. Vrijwel de meeste mensen op straat zijn jonge lui. Uit heel Walcheren zijn ze naar Middelburg gekomen. Er zijn luidruchtige groepen bij, die schreeuwen en joelen of zingen. Vele jongens hebben een strik op hun petje of hebben een helemaal gekleurde pet op. Zij doen brooddronken. Anderen lopen heel gewoon, zoals Johan. Het hangt er maar van af uit welk dorp de jongens komen. Er zijn van die plaatsen, die wel eens meer uit de band springen. De Middelburgers weten er alles van. Toch zijn er velen, die eens een kijkje op de Markt komen nemen, al is het altijd hetzelfde toneel. Tot laat in de avond. En dan zijn de laatste feestgangers niet meer brooddronken. Dan moet de politie in actie komen, ruzies beslechten of het straatlawaai doen ophouden. Er gaat schier nooit zo 'n dag voorbij, of de een of andere jongen van achttien, negentien jaar, die nauwelijks op zijn benen meer kan staan, moet in de cel onder het stadhuis worden gestopt, om op een harde brits zijn roes uit te slapen... Lopend in de Lange Delft, richting Markt, botst Johan haast tegen een meisje op, dat uit een winkel komt, Hij kijkt op. Adri Verbaasd staat ook Adri stil. „Hé, Johan, wat is er met jou aan de hand Het dringt niet tot haar door, dat Johan vandaag ook tot die drommen jongelui behoort, maar als hij zegt: „Ik moet naar het stadhuis", wordt het geval haar duidelijk. „O, ja, je bent er natuurlijk ook bij". (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1969 | | pagina 2