INCOGNITO NIEUWS uit öe keRken In de lijn der geslachten Veiligheid en Heiligheid examen(tje) afgelegd en waren nu hulppredikers voor noodgevallen. Wij hebben in ons land en ook in onze provincie van dergelijke figuren in overvloed. Want waarom kunnen alleen domi nees maar preken U denkt: die hebben het geleerd. Nu, dat was dan in ieder geval in mijn tijd niet zo. Ik heb als theol. student maar 1, zegge 1 proefpreek gemaakt. Wat natuurlijk wel waar is, is dat dominees meestal een meer geoefende stem hebben. Maar dat hebben leraren, onder wijzers, politici, vakbondleiders enz. ook wel. Mijn broer, die hoofd van een school is, werd na de oorlog, toen er in veel streken een groot predikantentekort was (art. 31 vaak uitgenodigd door allerlei vacante kerken om een preek te komen „lezen". Hij nam dan een preek van mij mee (menigerlei genade). Maar niemand heeft ooit geweten hoeveel er in zijn preek van mij was en hoeveel van hem zelf. Dat mag Ik heb hierover een correspondentie van Prof. Nauta, die op grond van Schrift en historie betoogt, dat iemand, die een preek „leest" het recht heeft bepaalde gedeelten te vatten en andere passages te verduidelijken. Vroeger in de jeugdjaren van onze kerk waren de dominees vrijwel de enigen, die een woordje konden zeggen. Maar dat is nu toch heel anders ge worden Deze zaak zou op de een of andere manier geregeld moeten worden. Ik stel me voor, dat iedere classis bepaalde mensen hiervoor zou kunnen roepen, examineren en aanstellen. Die werden dan hulppredikers voor noodgevallen. Dit heeft niets met art. te maken, maar wel met het gebruik maken van al de gaven, die God aan de gemeente gegeven heeft. Dat geldt ook voor het strandwerk. De mensen, die aan de kust genieten van hun rust, kunnen best de ochtend wijdingen en de avondsluitingen zelf verzorgen. Er zijn onder hen vast wel een paar lui, die daar toe in staat zijn en die het beter kunnen dan een dominee. De Heilige Geest is nml. niet in de dominees uitgestort, maar in de ge meente. Daar woont Hij rijkelijk met het Woord van Christus. A. D. Haast iedereen kent het verhaal van Czaar Peter de Grote van Rusland, die droomde van een Russische wereld heerschappij. Daarvoor was nodig om de zeeën te beheersen. Maar de Russen hadden geen zeehavens en waren geen zeelui. Ze konden niet eens een zeewaardig schip bouwen. Was Moskou niet het derde Rome en was de Czaar na de val van Constan- tinopel niet de recht- streekse opvolger van de Romeinse Keizers Daarom bouwde Peter zijn slot aan de zee - Petersburg (nu Leningrad.) En daarom voerden alle Czaren oorlog tegen de Turken en streefden ze naar de macht op de Balkan en in dè Middel landse zee. Het imperialisme van het tegen woordige Rusland is dus niet meer een gevaarlijke zaak van het sovjet communisme, maar ook de erfenis van de eerste christen-Keizer Constantijn. Peter de Grote wilde zijn volk de zee op hebben. Hij zelf zou het voor beeld geven en ging naar Holland en naar Engeland om het scheepstimmeren te leren. Het verhaal van de eenvoudige werk man, die in een armelijk huisje in Zaan dam eenzaam woonde en zich verhuurde op een van de vele werven aan de Zaan, is veel aardiger dan de werkelijkheid. Feit is, dat iedereen het spel meege speeld heeft en zijn rol kende, minstens zo goed als Peter zelf. En dat vrijwel iedereen van de zaak afwist, doch net deed alsof. Net als onze kinderen, die in het begin van december, terwille van hun ouders, net doen alsof ze vast aan Sinterklaas geloven. Bovendien was het verblijf in Zaan- dan geen succes. De Rus kon in Engeland meer leren want daar waren de scheepsbouwers ons in de techniek al weer ver vooruit gekomen. Maar het verhaal is aardig Die machtige Czaar, die als gewoon werkman zich moe sjouwde op de Werf terwijl niemand wist, wie hij eigenlijk was. Een duidelijk voorbeeld van incog nito. Om in het verhaal te blijven, stel ik me voor, dat Peter zich wat vrienden verwierf en met zijn kameraden in ge broken hollands gesprekken voerde. Bijvoorbeeld. Op een avond, toen de vrienden bijeen waren, nam Peter het woord en zei tegen Klaas: „Kijk me eens goed aan. Wie mij ziet, die heeft de Czaar van Rusland gezien". Wat was de reactie van Klaas en van Jan Ze konden twee dingen doen. Ze konden Peter aankijken en in zijn ogen zoeken naar zijn ernst. En als dat spreken van Peter geen grap, maar volle heilige ernst was, dan moesten ze hem geloven óf ze moesten verklaren dat hij een dwaas was. Al was hij dan misschien een goed timmerman en 'n behoorlijk scheeps bouwer, volkomen normaal was hun vriend toch niet. Zo zijn er in allerlei gestichten ter verpleging van geesteszieken wel patiënten, die zich uitgeven voor Napoleon of voor Churchill en die dat zelfbewustzijn koesteren als hun ge heime grote schat, die ze alleen aan enkele uitverkoren vrienden toever trouwen. Er is ook eens een zekere David Jorisz. geweest, die zich uitgaf voor David de Derde. De Here Jezus was de eerste zoon van David, maar hij was de tweede zoon van koning David, dus David de Derde en in hem was niemand minder dan de Heilige Geest op aarde gekomen. Velen hebben deze David Jorisz. een vriend van Jan Beukelszoon van Leiden (Jantje van Leyden), geloofd en zijn hem gevolgd in het Munsterse avontuur van de Wederdopers. Op godsdienstig gebied kan men de vreemdste dingen verwachten zonder dat de mensen in de gewone zin van het woord krankzinnig zijn. Het zijn waarlijk niet allemaal oplichters, doch ze zijn vaak zelf ten volle overtuigd en ter goeder trouw. Er was ook eens een mens, opge groeid tussen zijn medemensen, die op een bepaald moment tegen zijn vrienden sprak: Wie mij gezien heeft, die heeft God gezien. Deze mens liet zich aanbidden en vergaf zijn medemensen hun zonden en bovenal: Hij noemde zich met de naam, die God aan Mozes had geopen baard, de naam „Ik zal zijn, die Ik zijn zal", zeggende: „Ik ben het", d.w.z. Ik ben, die Ik ben. Geen wonder, dat mensen zich erger den en dat ze schrokken van zulk 'n godslasterlijke taal. Want deze woorden zijn óf waar, óf niet waar. Zijn ze waar, dan hebben we hier het grootste wonder van alle wonderen nl. dat God bij ons gekomen is als onze medemens. Niet, om van ons te leren, maar om ons zalig te maken en te redden van de zonde macht en van de dood. Dan staan we hier voor het feit, dat God geen vreemde, verre, onbekende, griezelige macht is, een huiveringwekkend my sterie, waar we bang voor zijn. of dat we uit angst liever ontkennen door de bewering, dat er geen god is, maar dat God zichzelf bekend heeft gemaakt in Jezus Christus, waarachtig God en mens. Of het is niet waar. Maar zo iets zou door niemand zijn verzonnen. Wat de Here Jezus van zichzelf heeft gezegd, is zó geheel en al anders, dan wat mensen hebben verzonnen. Vroeger heeft men met veel geleerd heid wel beweerd, dat al die uitlatingen van Christus over zijn Godheid door de latere discipelen waren bedacht. Maar ten eerste hebben de mensen uit de eerste eeuwen de christelijke kerk totaal andere dingen bedacht (de gnostiek). Allerlei verhalen en theorieën deden de ronde over godde lijke verschijningen en over godmensen en allerlei tussen-figuren tussen God en mens. half-goden en dergelijke, maar dat het Woord vlees geworden is, dat God de menselijke natuur had aange nomen, dat is door geen sterveling verzonnen. Tussen-figuren genoeg, maar niet God zelf, die gekomen was. De eerste christelijke theologen hebben dan ook een ontzettende toer gehad om de Middelaar van het evangelie niet te verwarren met een tussen-figuur, zoals de heidenen die ook wel kenden (de Logos b.v.). Maar hoeveel heidenen ook wisten van de Logos (het Woord), nooit heeft men beweerd, dat het Woord vlees is geworden. Maar ten tweede, als de christenen uit de eerste eeuw bedacht zouden hebben, dat de Here Jezus de zoon van God was, waarom zou Hij dat dan zelf ook niet hebben kunnen bedenken Hij was toch zeker ook een kind van zijn tijd Dat is de tegenwoordige opvatting onder de links-vrijzinnigen, die de moed hebben om consequent te zijn. De Here Jezus heeft zich zelf uitge geven voor de Zoon van God, maar dat was natuurlijk niet waar Reeds vóór Schweitzer is dat beweerd geworden door J. Weisz, die in de evangeliën aanwees, hoe de Here Jezus voortdurend last had van hallucinaties. Maar het is toch vooral Albert Schweitzer geweest, die deze lijn heeft doorgetrokken en wiens stellingen de toon aangeven in de moderne weten schappelijke exegese. Jezus heeft ge dacht, dat Hij het rijk van God op aarde zou brengen, gaf zich uit voor Gods Zoon, die Israël door het lijden heen tot heerlijkheid zou brengen. Toen Israël Hem verwierp, dacht Hij dat zijn eigen lijden de weg zou zijn naar de heerlijk heid. Daartoe ging hij in de dood, maar het werd een groot fiasco. Zijn laatste woorden waren: Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij in de steek gelaten En er is geen heerlijkheid en geen Godsrijk op aarde verschenen. Jezus Christus is dus geen fantasie van latere christenen, maar hij was een fantast. Een vresejijker leer omtrent Christus kan al niet worden geleerd. En daarom kan ik het nooit goed hebben als de mensen Albert Schweitzer eren als zo ongeveer wel de beste christen van deze tijd. Het is prachtig, dat hij de negers van Lambarene is gaan helpen en dat hij de weldaden van onze moderne medische wetenschap naar donker Afrika heeft gebracht, maar dat neemt niet weg, dat hij ontzettende dingen over onze Heiland heeft gezegd. Zijn medische dissertatie over de gezond heid van de Here Jezus is door psychiaters genoemd een der beste pathografieën, d.w.z. een der beste beschrijvingen van een psychisch ziekte beeld. En inderdaad: wie zich uitgeeft voor Gods Zoon, die is óf een godslasteraar, zoals Kajafas zei, of hij is wat men tegenwoordig liever noemt een patho logisch geval, een geesteszieke. Of daar is die andere mogelijkheid: dat het inderdaad waar is. Welnu, de christelijke kerk heeft dit geloof tot uitgangspunt. Wij geloven dat het waar was, wat Jezus sprak toen Hij zich noemde „Ik Ben Het" en toen Hij zich met God op één lijn stelde. En de apostelen hebben alle woorden, die in het Oude Testament op God, de Here, slaan op Hem van toepassing gebracht. B. v.: Ik ben de alfa en de omega, het begin en het einde. En: voor Hem zal alle knie zich buigen der genen die op de aarde en die in de hemel zijn. Wij weten, dat we met dit geloof delen in de ergernis, die men aan Jezus zelf heeft genomen. De mensen zijn heus nog wel religieus en ze hebben geen bezwaar tegen allerlei godsdienstigheid, maar te belijden, dat met Jezus Christus God zelf gekomen is, dat wil men niet. Men had vroeger graag allerlei goede woorden over voor die brave Jezus, die zo veel mooie dingen heeft gedaan en gezegd, maar sinds de boeken van Schweitzer kan men dat niet meer, zonder zich wetenschappelijk belachelijk te maken. Want dat is allemaal vieux jeu, oude koek. Jezus is óf een fantast ge weest, die aan zijn eigen hoogdravende beweringen en fantasieën is tenonder gegaan, óf Hij is waarlijk, waar Hij zich voor uitgaf, n.l.: God-Incognito. Ieder, die niet gelooft, dat het Wk>ord vlees geworden is, blijft tegenover een onbekende God. Nu kan men die onbekende God wel opsieren met allerlei vriendelijke trekken, maar onbekend is niet alleen onbemind, maar onbekend is ook altijd angstig. Als ik over God moet nadenken, zonder te zien op Jezus Christus, dan verdwalen mijn gedachten in een donker labyrint, heeft Calvijn eens gezegd. In dat donker zie ik, als het er op aankomt eigenlijk maar weinig verschil tussen God en duivel. Het godsbestuur is nu eenmaal ook niet zo duidelijk en helder. Nu in deze tijd veel romantiek is opgeruimd en men consequent durft zijn en zich niet paaien wil met lieve smoesjes, komt veel meer dan vroeger naar voren de angst voor het onbekende en de angst voor God. Geen wonder Alleen in Jezus Christus heeft God zich geopenbaard als de God van genade, die gekomen is om te zoeken en zalig te maken wat verloren is. En als enige God met een vriendelijk aangezicht. Met milde handen en vriendelijke ogen. Alle andere goden hebben harde ogen en handen om bang van te zijn. Onze God is de Here Jezus. Hij heeft doorboorde handen. Wie een goeroe zoekt, een gids, laat hij dan goed kijken naar diens handen, was de raad van een oosters christen. „Kijk goed naar zijn handen". Beroepen te Dussen-Meeuwen: kand. J. G. J. van Echten te Eestrum; te Delft (studenten predikant): J. van Drie te Leiderdorp; te Drachten: P. J. Westerneng te Barneveld; te Baarland-'s-Gravenpolder en te Zaan dijk: J. G. J. van Echten te Eestrum. te Vrijhoeve-Kapelle: A. Vreugden- hil te Zwartewaal. Aangenomen naar Ruinerwold (vac. M. Vreugdenhil P. W. Martijn te Oude- en Nieuwe Bildtdijk. Dr. Dekker vertelt in „De oude Barth", dat paus Paulus tegen Barth -bij diens bezoek aan de paus- zo maar ineens zei: „Wat is het toch zwaar om de sleutels van Petrus te dragen." Weet u wat Barth antwoordde „Kan ik me voorstellen". Een pater uit Italië vertelde mij, dat paus Johannes, toen hij het Vaticaan betrok twee nachten lang wakker lag vanwege zijn gepieker over de taak, die hem was toevertrouwd. De derde nacht was het weer mis. Om drie uur 's nachts zei paus Johannes tegen zichzelf: „Man, stel je niet zo aan" en toen was het over. Paus Johannes bekommerde zich niet zo bijzonder om zijn pauselijk gezag en hij had gezag. Paus Paulus leeft in een voortdurende bekommernis om zijn pau selijk gezag en hij heeft steeds minder gezag. Zeker bij de Nederlandse katho lieken, van welke dezelfde pater ver telde, dat bij hen tegenwoordig alles verandert behalve brood en wijn. Paus Paulus ging naar Genève. Ik ben geschrokken van al de veiligheidsmaat regelen, die ze in Genève namen. Twee maal zoveel politie als gewoonlijk... de limousine waarin de paus gereden werd, permanent gesloten... en zo maar voort. Op het griezelige af, als je er aan denkt, dat de paus de pretentie heeft de plaatsvervanger van Christus op aarde te zijn, maar zo gaat het met zulke kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders. De wereldlijke autoriteiten bekomme ren zich meer om de veiligheid van de paus dan om zijn heiligheid. Men kan zeggen: dat is niet de schuld van paus Paulus Ik ben daar niet zo zeker van. Ik kan moeilijk geloven, dat ze al die veiligheidsmaatregelen ook voor paus Johannes genomen zouden hebben. Die was er de man niet naar. Nu ja, ze hebben het wel altijd gepro beerd, maar hij werkte niet mee. Paus Johannes wandelde graag in de tuinen van het Vaticaan en hij deed dat het liefste, als de mensen van Rome er ook wandelden. Dan kon hij gewoon eens een praatje met hen maken. De Curie stak er een stokje voor. Ze stelde uren vast voor de inwoners van Rome en uren voor de paus. Voortaan liep de paus moederziel alleen in zijn Vaticaan se lusthof. Het beviel hem maar matig en, als hij even kans zag, sloop hij de tuin in op uren, die voor hem verboden uren waren. De Curie gaf toen aan „de (vervolg op pag. 3) door Jan Lourense 3) Om vier uur begon het werk in de bakkerij. Vader was er altijd het eerst, maar al spoedig kwamen Jannes Sinke, de meesterknecht, en de twee andere knechts. Jan van Beveren en Tinus Louws. Toen hij van school kwam, behoefde Johan er pas om zes uur te zijn, later vijf en het laatste jaar was het ook vier. Want er was veel werk. Israël had de grootste bakkerij van Middel burg. Aanvankelijk had Johan wat moeite gehad, om in het gareel te lopen, 't Was een hele overgang geweest van de school naar de bakkerij. Hij had wel eens iets gedaan in de werkplaats en had ook v/el eens het een en ander moeten bezorgen, maar vader had hem toch veel vrijheid gegeven. Maar toen was het met het spelen in de Abdij en op de houtvlotten in de houthaven gedaan. Werken was de boodschap. Geleidelijk was hij er aan gewend geraakt. Maar 't was wel: vroeg naar bed en vroeg, heel vroeg, op. „Ik ga nog even mee naar vader", zei hij. Even later stonden hij en zijn moeder bij de bedstede. Vader keek naar hem. „Ben jij dat, Johan Moeder duwde hem wat naar voren, want de patiënt was haast niet te verstaan. „Ja, vader, dat is Johan. Hij gaat naar bed". „Johan". Hij verstond zijn vader nu, zij het met moeite. „Ja, vader". „Zorg goed voor moeder, als ik er niet meer ben. En vertrouw op God". „Ja, vader". Dat was alles. De patiënt hijgde. Een brok schoot Johan in de keel. Moeder wenkte hem. Bij de deur fluisterde zij: „Als het vannacht erger wordt, zal ik jullie roepen". Johan knikte. Hij was te vol om te spreken. Hij ging ook niet meer terug naar de keuken, maar verdween naar de zolder, waar hij met Pieter sliep. Hij dacht niet te kunnen slapen, doch zijn jeugd en vermoeidheid deden hem al heel spoedig in Morpheus' armen zakken. Ook de andere kinderen gingen naar bed. Zon der te spreken mochten zij nog even naar vader kijken. ,,'t Zal vannacht weer aardig bakken", zei Bettekee. „Br wat een winter Moet ik de kachel verzorgen, moeder Bij het naar bed gaan werden, nu het zó'n strenge winter was, turven in de sleekachel gelegd, die overdekt werden met vochtig gemaakte steen kolen. Zo bleef de kachel branden en behoefde die 's morgens niet aangemaakt te worden. „Nee, Bettekee, ik zal er wel voor zorgen, net als gister". „Maar, moeder, u kunt vannacht toch weer niet waken", merkte Bettekee bezorgd op. „Zal ik ook een paar uurtjes „Nee, kind, vannacht doe ik het nog. Misschien is het dan niet eens meer nodig". „Moeder, hoe moet het dan „Daar zal de Here God voor zorgen, kind. Ga nu naar bed". „Welterusten, moeder". Wat anders geen ge woonte was: Bettekee gaf haar moeder een zoen. En toen kwam er een voelbare stilte in de woning. Van buiten werd ook geen geluid ver nomen. Het vroor, dat het kraakte, dat kon je zo maar voelen. Nu al weken was dat het geval. In de huiskamer achter de winkel, waar een kleine kachel brandde, zat vrouw Israël bij de bedstede, half wakker, half dommelend. Maar elk geluid uit de bedstede drong tot haar door. „Johannes veertien", fluisterde de zieke. Zij stond op, greep de bijbel uit de latafel, sloeg het Evangelie van Johannes op en las duidelijk en langzaam: „Uw hart worde niet ontroerd; gij gelooft in God, gelooft ook in Mij. In het huis mijns Vaders zijn vele woningen - anders zou ik het u gezegd hebben - Ik ga heen om u plaats te bereiden Zij zweeg. Want haar man lichtte de arm iet wat op. „Om u plaats te bereiden", fluisterde hij, in een slaap of in halve bewusteloosheid wegzinkend. Die toestand duurde zo de hele nacht. Zo nu en dan keek de bakkerin: ja, haar man leefde nog. Dan ging zij even naar de keuken, verzorgde de kachel, zette koffie en sneed een sneetje brood voor haar zelf. Tegen half 'vier maakte zij het eerste ontbijt voor Johan klaar. Die kwam om vier uur even bij het bed en ging dan naar de bakkerij. Het werk moest doorgaan, 't Was ontzettend druk, nu vader er sinds twee dagen niet was. Dokter Jasperse was er al vroeg. Hij had al direct zijn conclusie gereed. „Hij haalt de avond niet meer, zou ik denken. Maar zeker weten doe ik het niet, want uw man heeft een sterk lichaam". De ganse dag, Israël kwam bij tussenpozen even bij kennis, duurde de strijd tussen leven en dood. Des middags om vijf uur was de patiënt totaal zonder bewustzijn van zijn omgeving. En om acht uur, het hele gezin stond bij het bed, blies Lieven Rochus Israël de laatste adem uit. HOOFDSTUK II. Het leven gaat door; ook het werken, zolang deze aarde blijft bestaan en zoals alles reilt en zeilt. Sterfgevallen brengen daarin geen verandering. Zolang Lieven Rochus Israël nog „boven aarde stond" is er in de bakkerij gewoon doorgewerkt, langer zelfs, want de baas was er immers niet meer. Alleen op de dag van de begrafenis heeft de arbeid stilgelegen. Jannes Sinke heeft gedaan gekregen, dat een collega-bakker, die dag voor hem bakken zou en zo goed mogelijk de klanten verzorgen, wat - al werkte de cliëntèle ook mee, want er is veel medeleven geweest - een hele op gaaf was. Want je moet het niet uitvlakken. Als het brood gebakken is en de kadetjes en de bolussen, een speciale lekkernij, dan wordt een deel naar de winkel gebracht, waar de verkoop om half acht al begint. (wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1969 | | pagina 2