^eeutc^e 3£erkbocle
0nwankelbaar
ar
Ambtsdragers
Beginsel dei' eeuwige vreugde
Bij 1 Thessalonicenzen 4 vs. 1-12
U/ot maken u/ïj klaar,
oorlog of vrede
OFFICIEEL ORGAAN TEN DIENSTE VAN DE GEREFORMEERDE KERK IN ZEELAND.
Hoofd-RedacteurDr. A. DONDORP, Gapinge, Telefoon (0 1189) 4 70.
Redactie en medewerkers Ds. B. Wentsel, Brouwershaven J. A. v. Bennekom, Middelburg Dr. A. J. Boom, Vlissingen;
Ds. M. V. J. de Craene, St. LaurensDrs. A. Elshout, Koudekerke
Dr. P. C. Kraan, Vlissingen;
Ds. G. S. Oegema, Arnemuiden; Dr. J. H. Becker. Nieuwerkerk;
Drs. M. Beinema, Middelburg; Ds. C. W. de Bruijne, Goes.
Adres voor opgave advertenties en predikbeurten Littooij Olthoff, Spanjaardstraat 47, Middelburg.
23e JAARGANG No. 41
26 JUNI 1969
„Ik worstel
en ontkom"
Want Hij, die beloofd heeft
is trouw. Hebt. 10:23.
Aan wat we hebben beleden moeten we vast houden. Want we hebben
daarmee Christus beleden, die onze hoop is.
Reeds vroeg heeft in de geschiedenis der Kerk, die belijdenis een zekere
formulering gekregen.
Aan die kerkelijke belijdenis, die dogmatische fomulering, die leer, die
alhier geleerd wordt, moeten we vasthouden.
Maar u verstaat, hoe dat alleen waarde heeft, voor zover u daarin Jezus
Christus vasthoudt. Doch ik zeg u: die kerkelijke formulering, die wil van
niets anders weten, dan van Jezus Christus en die gekruisigd. Dat is niet
„een volkomen leer"maar let op de nadruk de volkomen leer der
zaligheid. Spreek nooit kwaad over de kerkelijke leer, doch bedenk, dat
ze niets anders is, dan de belijdenis der hoop, dan een samen uitspreken dat
Jezus Christus de Borg was, die op aarde onze schulden heeft gedragen, en
dat Hij de Priester is, die in de hemel voor ons pleit, en dat Hij de Heer is,
die komen zal, om teoordelen
Aan dat alles moet je vasthouden. Aan die volle Christus der Schriften,
zo zult u waarlijk een belijdend lid der kerk zijn.
Houvast.
De belijdenis der hoop heette in de oude vertaling „onwankelbaar"Doch
het is meer in overeenstemming met de oorspronkelijke zin, dit woord te ver
binden aan vasthouden.
We moeten de belijdenis der hóóp stevig vasthouden, haar nooit loslaten,
in welke omstandigheden dan ook. Ook niet als aanvechtingen en vervolgingen
haar tot een illusie schijnen te maken" (Van O ogen)
Deze vermaning was wel nodig
Want u weet, hoe reeds in de eerste eeuw allerlei spotters de toekomst
van Christus verwierpen. „Alles blijft immers bij het oude"zo riepen ze.
Vooral voor Christenen uit de joden, als deze Hebreen waren, was dat
niet makkelijk. Zij verwachtten immers zo sterk de heerlijkheid van de Messias
en de oprichting van Zijn koninkrijk
Laten ze toch de toekomst van Christus vasthouden. Laten we de belijdenis
der hoop onwankelbaar vasthouden.
Onwankelbaar.
Deze vermaning is ook tegenwoordig hard nodig. Zware schaduwen vallen
over ons christelijk leven. De openbare invloed der kerk wordt van schrede
tot schrede achteruit gedrongen. Zendingsvelden, waar het Evangelie als een
helder licht begon te schijnen, vielen weer in handen van het heidendom.
En wat staat ons nog te wachten
Brs. en Zrs. Er is maar een antwoordHoudt de belijdenis der hoop
onwankelbaar vastWant hoe het ook ga, alle dingen werken op een ver
borgen manier mede ten goede en ze bereiden de toekomst van Christus voor.
Hij komt
En alle knie zal straks voor Hem zich buigen. Die hoop moet al ons leed
verzachten. Die hoop is de ster die schijnen blijft ook in de meest donkere nacht.
We hopen dwars tegen alles in.
We hopen, door de dood zelfs heen.
Want Jezus Christus is opgestaan uit de doden en heeft het leven en de
onverderfelijkheid aan het licht gebracht.
Houdt daaraan onwankelbaar vast.
A. D.
Abonnementsprijs
5.per halfjaar
bij vooruitbetaling.
Advertenties
20 cent per mm.
Bij abonnement lager.
Losse nummers 15 cent.
Drukkers-Uitgevers
Littooij Olthoff
Spanjaardstraat 47
Middelburg, tel. 24 38
Giro no. 4 22 80
j-
Christus naar wien wij heten
heeft met zijn groot geduld
de wet en de Profeten
ten einde toe vervuld.
Maar ons is aangezegd,
tot aan het eind der dingen
de uitgang te volbrengen,
de lange lijdensweg.
Geen licht is ons gebleven,
er is geen God te zien,
de dagen alle zeven
en de geboden tien,
dan deze ene naam:
die naam is alle nachten
ons heimelijk verwachten,
ons innerlijk geheim.
De duisternis te boven
al staat de nacht rondom,
zijn allen die geloven
dat Jezus is de zon.
Zij kiemen uit zijn graf,
zij bloeien uit zijn wonden,
zij worden uitgezonden
de nacht uit de dag.
Zij moeten met Hem lijden
en met Hem levend zijn
tot aan de laatste tijden
dan staan zij in zijn tuin
en heffen op hun hoofd
als bloemen en als doden
die uit de bodem komen
en 't licht zien ongedoofd.
Het licht van alle stralen
komt uit zijn aangezicht.
Zijn ster zal nooit meer dalen
en met Hem opgericht
verhogen zij de dag,
verhogen zij het leven
en roepen heil en zegen
over de aarde af.
W. BARNARD
Christenen zijn ambtsdragers.
Dat wordt u onmiddellijk duidelijk,
als u let op de oorspronkelijke beteke
nis van het woord Christen".
Het woord Christen is afgeleid van
een Grieks woord dat heel eenvoudig
betekent: behorende bij Christus.
Wie in de Here Jezus gelooft, die
behoort bij Hem, zó dat hij meedeelt
in de aanstelling, waarmee Christus
is aangesteld geworden, en in de krach
ten, waarmee Christus werd bekwaamd
tot Zijn taak.
De Here Jezus drukte Zich eens zo
uit: gelijk de Vader Mij gezonden
heeft, zo zend Ik ook ulieden".
Daarom werd op het Pinksterfeest
door de Here Jezus de Heilige Geest
uitgestort. Die Geest woont in Hem
als in ons Hoofd en in ons als in Zijn
lichaam.
Zo is er een waarachtige gemeen
schap. De Bijbel heeft daar tal van
prachtige woorden voor. Maar het
fijnste is toch het beeld, dat de Here
Jezus heeft uitgewerkt in Joh. 15 de
wijnstok met de ranken: „Hij in ons en
wij in Hem".
Het mensenambt.
In en met Adam hebben wij allen
ons ambt verlaten. Wij zijn wegens
ontrouw uit ons ambt gezet. Niet maar
geschorst, maar afgezet.
Want dit was de grote zonde, dat
cle mens Gods, die tot alle goed werk
niet alleen geroepen, maar ook zeer
bekwaam was toegerust, mens-voor-
zich-zelf is geworden.
De afgezette ambtsdrager moest toen
ook de ambtswoning uit: weg uit het
paradijs.
Doch naar Zijn grondeloze barm
hartigheid heeft God een nieuwe mens,
'n tweede Adam, aangesteld tot ambts
drager voor Zijn aangezicht: Jezus de
Christus.
En net zo min als Adam alleen stond,
maar'al zijn nakomelingen in hem be
grepen waren, zo staat ook de Here
Jezus als Christus niet alleen. Maar al
zijn gelovigen zijn in Hem begrepen en
hebben door dat geloof deel aan
Zijn zalving en ontvangen weer ta
lenten, om mee te arbeiden als knechten
des Heren. Christenen zijn dus mensen,
die God weer kennen, liefhebben en
dienen, en die door genade weer in de
oorspronkelijke relatie worden hersteld.
En dat is de a m b t e 1 ij k e relatie.
Geen leken.
Naar Gereformeerd besef staan de
ouderlingen en de dominees niet als
geestelijken bóven de gemeente, als
boven leken, maar door de uitstorting
van de Heilige Geest en door de in
woning des Geestes in de gemeente,
zijn:
al de gelovigen profeten,
al de gelovigen priesters,
al de gelovigen koningen.
Zij, die niet in de kerkeraad zijn
gezeten moeten vooral niet denken, dat
zij geen roeping en geen taak in de
gemeente hebben.
Dat zij zich alleen maar moeten
laten bewerken en overigens niets
hebben te doen.
Dat zij geen talenten zouden hebben
gekregen, al was het er dan ook maar
één, om mee te arbeiden voor de Here,
die ons in Zijn dienst heeft willen stel
len.
Elk gelovige draagt het ambt. Dit
ambt: om te leven uit God en t o t G o d,
in gemeenschap met Jezus Christus,
door de Heilige Geest. ,,Hebt gij den
Geest ontvangen, toen gij gelooft hebt
vraagt Paulus. Want door het geloof
hebben wij deel aan de Geest van
Christus.
Dat is juist het geloof
Het hele leven.
Zo wordt het gewone leven ook
tot dienst van God. Dus niet alleen
de kerkgang en de speciale aanbidding.
Dat is de Godsdienst-oefening. Thuis
en in de kerk. Maar ook het hele le
ven. Heel dat gewone leven van ons.
Zo komt door het geloof in Jezus
Christus dat oorpronkelijke weer terug,
dat Adam had voor de val.
We gaan door dat geloof God ken
nen als onze God en Vader en we
gaan dien God loven en prijzen uit de
volheid van ons dankbare hart, en we:
gaan Hem dienen met al onze krachten..
We zijn dus niet in de eerste plaats
zakenman of vakman, huisvrouw of
schooljongen en meisje, maar in de
eerste plaats. Christen, d.i. knecht van
God, wat we ook te doen hebben.
De moeite waard.
Wanneer we onder dit licht ons
leven zien, wordt het zo heel anders.
Dan verdwijnt de grauwe eentonigheid.
Dan wordt het alles belangrijk en mooi
en de moeite waard, omdat de Here het
ons opdroeg. Dan vragen we niet naar
succes en erkenning en hebben de waar
dering van mensen niet persé nodig.
Want we leven voof God en hebben
slechts te woekeren met de gaven, die:
Hij ons schonk. Daarom is de ge--
meente niet alleen gemeente van.
Jezus, de Zaligmaker, maar ook ge
meente van Christus, de gezalfde.
We hebben een taak, wij allen. Een
taak van Gods wege. Doch daarvoor
mogen we ook rekenen op de leiding
en de steun van Hem, die ons roept.
Want voor Zijn risico en niet voor
het onze, zijn we Christen.
A. D.
Begin en beginsel.
Een beginsel is heel iets anders dan:
een begin. Een begin ligt met de voort
zetting in één zelfde lijn. Maar een.
beginsel is als een knop.
Het is duidelijk, dat een knop nog-
wat anders is dan een begin van een
blad of van een bloem. Maar de bloem
zit, ofschoon heel in 't klein, toch reeds
geheel in de knop.
Een begin is mechanisch en een be
ginsel is organisch. We spreken b.v.
over het begin van een huis. Een huis
wordt gemaakt. Het leeft niet en groeit
niet. Hier is wel toename doch mecha
nisch.
Doch we spreken over een vrucht-be
ginsel. Dat leeft en groeit. Daar zit
innerlijke drang tot ontplooiing in. Dat
is organisch.
Een begin is een gedeelte van het
geheel, het eerste stuk er van. Een
beginsel is de hele zaak, doch in 't
klein.
Zo spreekt de Catechismus van een
beginsel der eeuwige vreugde, dat reeds
op aarde genoten wordtdoor de ge
lovige.
Dat beginsel is dus als een knop, die
alles bevat, doch nog uitgroeien zal
tot een volkomen ontplooide zaligheid.
Eeuwig.
Meestal heeft men van eeuwig een
heel eenvoudige voorstelling, alsof het
een tijd-zonder-eind zou zijn. Men
spreekt dan over een nimmer eindigende
eeuwigheid. Of zoals in een bekend
versje: eeuwig duurt zo lang".
Doch dit is toch onjuist.
Eeuwig is niet hetzelfde als lang van
duur, met alleen dit verschil, dat er
aan de eeuwigheid geen einde komt.
Eeuwig is heel anders, dan alles,
waar wij in de tijd aan gewend zijn.
Dat is wel heel moeilijk, maar dat
eeuwig anders is dan lange tijd, anders
ook dan eindeloze tijd, is toch ge
makkelijk duidelijk te maken. Want als
onze Heiland aan het Kruis hangt,
ondergaat Hij de eeuwige toorn van
God tegen de zonde. Doch dit lijden
duurt slechts weinige uren.
Eeuwig duidt op de intensiteit.
Enig besef krijgen wij, wanneer al
onze aandacht zo is geconcentreerd, dat
we alles vergeten, om dat éne, waar we
zó in opgaan, dat een vol uur maar
een oogenblik lijkt.
Eeuwig is ontheven zijn aan alles,
wat voorlopig en half en gedeeld is en
een bevrijd zijn van de voortjagende
stroom der momenten. Het is een we
zenlijke rust, waarom de Schrift ook
menigmaal spreekt van een eeuwige
sabbath.
Heden.
De eeuwige vreugde is dus totaal
anders, dan elke vreugde van de aarde.
Er zijn gelukkig ook nu wel dingen,
die ons vreugde bereiden, maar zodra
we menen iets vast te hebben, ont
glipt het ons weer. Wij vliegen nog
daarheen. Zonder rust. We vliegen nog
van het een naar het ander. De tijd heelt
vele wonden, ja maar de tijd maakt op
'den duur ook alle vreugden weer stuk.
Alles vliegt hier als een schaduw heen.
Er is geen wezenlijk heden. In alles
zit de vergankelijkheid.
Maar in de eeuwigheid, bestaat geen
„voorbij" gaan meer. Daar is een blij
vend nü, een gestadig, heerlijk heden
in God verblijd zijn.
Eeuwige vreugde nü.
Van dat geconcentreerd genieten, zo
intens, dat er van geen tijd meer sprake
kan zijn, smaakt de gelovige op aarde
een beginsel. Dat wil dus zeggen: een
stukje ervan, maar datzelfde helemaal,
doch in 't klein, nml. de blijdschap in
'God, waarvan wij ondanks alles, veilig
weten, dat dat nooit weggaat. Want de
'liefde vergaat nimmermeer. Het begin-
;sel der eeuwige vreugde, is dus de
verborgen omgang, die het geloof met
God heeft.
Het is vrede in God en in Gods
wil te hebben en te zeggen: ,,0 Heere,
Gij zijt groot". ,,Wat zijt Gij groot en
wat zijt Gij goed
„Gij hebt van mij de schuld en zonden
weggedaan. Ik ben verlost. God heeft
mij welgedaan. Op Uw woord, geloof
Ik, Heere Op dat Woord, waarop Gij
mij verwachting hebt gegeven".
Alle verstand te boven.
Het blijft een beginsel. Het blijft in
•dit leven nog klein en zwak, maar er
zit drang in naar verdere uitgroei en
naar volkomen bloei, naar een heerlijk
heid, zo groot, dat we er geen woorden
meer voor hebben. Het is een vrede,
die nu reeds alle verstand te boven
gaat. In geen menselijke taal, hoe diep
zinnig en kunstvol ook, is volkomen te
beschrijven, de zaligheid van die eeuwi
gen aandacht voor God en Zijn werk
en Zijn Woord.
Die aanschouwing is het ganse loon.
(Augustinus).
Geen oog heeft het gezien en geen
oor heeft het gehoord en in geen men
sen-hart is het opgeklommen, wat God
bereid heeft, dien die Hem liefhebben.
A. D.
Dr. van Swighem in het
Amsterdamse Kerkblad.
Bijzonder teleurstellend is het rapport,
dat de deputaten voor de bestudering
van het oorlogsvraagstuk ons hebben
aangeboden. Ze zijn in 1966 door de
Synode benoemd, en steeds is gespan
nen uitgezien naar de resultaten van
hun studie. Ze moeten nu echter mee
delen, dat ze er niet uit zijn gekomen.
Het is geen eindrapport, maar een ver
slag van werkzaamheden en een over
zicht van de stand van zaken: liefst vier
verschillende standpunten zijn er onder
deputaten met betrekking tot het ge
bruik van geweld in internationale ver
houdingen.
,,In de eerste plaats is er de opvatting
van hen die elk gebruik van geweld af
wijzen en tegelijkertijd onder gebruik
van geweld verstaan: het hebben van
een veiligheidsstructuur die de mogelijk
heid van uitbarsting van geweld ver
onderstelt en berust op bereidheid ge
weld te gebruiken.
Gegeven het bestaan van vele con
flicten in de wereld, en in geval één
der partijen zou trachten conflicten met
geweld in zijn voordeel te beslechten,
ziet men in organisatie van een geweld
loze weerbaarheid nog het enig ant
woord.
Een tweede groep sluit zich hierbij
aan, maar meent dat conventionele be
wapening nodig blijft, enerzijds om een
afschrikkingsfunctie uit te oefenen,
anderzijds om in geval van een onver
hoopt conflict tegenweer te kunnen
bieden. Wat dit laatste betreft meent
men overigens, dat een beperkte con
ventionele bewapening slechts aan
vaardbaar is onder strikt voorbehoud
dat de verdedigingsvoorbereiding vol
ledig wordt losgemaakt van een poli
tieke strategie waarin nucleaire c.q.
biologische en chemische bewapening,
ook als afschrikmiddel, een rol speelt.
In dit verband acht men de huidige
op afschrikking met massavernietigings
wapens berustende westerse politieke
strategie (zoals die functioneert in de
machtsrelaties Verenigde Staten—
Europa—Sowjet linie) onaanvaardbaar
en bepleit men als eerste stap ter door
breking van het bestaande stelsel een
denuclearisatie van Europa.
In de derde gedachtengang wordt
er van uitgegaan dat veiligheidsstelsels
voorshands noodzakelijk zijn en dat,
gegeven het bestaan van atoommacht,
de nucleaire bewapening daarin een rol
heeft. Voor de veiligheid van Europa
acht men zulke veiligheidsstelsels aan
vaardbaar zolang zij uitsluitend de
politiek-strategische bedoeling hebben
een uitbarsting van geweld conven
tioneel zowel als nucleair te voor
komen. In deze zienswijze ligt de na
druk op de politiek van geweldsbe-
dwinging en machtsbeheersing. De ge-
weldsbedwinging berust op de aan
wezigheid der wapenstelsels, en de
machtsbeheersing op maatregelen ter
beveiliging van het zogenaamde machts
evenwicht. In deze opzet gaat het voor
al om „crisis-management". Het stelsel
moet nu beoordeeld worden op zijn
politiek-strategische doelstelling, niet op
de fase na zijn falen.
Tenslotte is er de mening dat con
creet militair gebruik van nucleaire be
wapening toch niet geheel zou zijn uit
te sluiten onder omstandigheden dat
satanische machten zich ongebreideld
op aarde zouden dreigen te manifes
teren. Uitdrukkelijk wordt hierbij aan
getekend dat de wereldsituatie on
danks het bestaan van anti-christelijke
machten in oost en west thans geen
gebruik van nucleair geweld recht
vaardigt".
De deputaten stellen voor, de studie
opdracht te continueren, eventueel,
daarbij ten dele andere mensen in te
schakelen.
Met dit rapport komen we op één
uitzondering na dus niet veel verder
in onze meningsvorming over de vraag,
wat de kerk over atoombewapening enz.
moet zeggen. Aan de deputaten zal dat
niet liggen.
Het zijn stuk voor stuk hoogst be
kwame mensen, die zich met diepe
ernst over deze vragen hebben beraden.
Dit zijn ze:
Prof. Dr. A. Troost, voorzitter.
L. v. d. Put, secretaris-rapporteur.