eeuwóe 3£erkbocle <ÏDuur gekoekt Christus' lijden en heerlijkheid Petrus Dathenus Is de gescheiden broeder... toch nog een ketter? 23e JAARGANG No. 37 3 APRIL 1969 „Ilc worstel en ontkom" OFFICIEEL ORGAAN TEN DIENSTE VAN DE GEREFORMEERDE KERK IN ZEELAND Hoofd-Redacteur Dr. A. DONDORP, Gapinge, Telefoon (0 1189)470. Redactie en medewerkers Ds. B. Wentsel, Brouwershaven J. A. v. Bennekom, Middelburg Dr. A. J. Boom, Vlissingen; Ds. M. V. J. de Craene, St. LaurensDrs. A. Elshout, Koudekerke Ds. W. H. Gispen, Terneuzen; Dr. P. C. Kraan, Vlissingen; Ds. G. S. Oegema, Arnemuiden; Dr. J. H. Becker. Nieuwerkerk; Drs. M. Beinema, Middelburg; Ds. C. W. de Bruijne, Goes. Adres voor opgave advertenties en predikbeurten: Littooij Olthoff, Spanjaardstraat 47, Middelburg. Abonnementsprijs 5.per halfjaar bij vooruitbetaling. Advertenties 20 cent per mm. Bij abonnement lager. Losse nummers 15 cent. Drukkers-Uitgevers Littooij Olthoff Spanjaardstraat 47 Middelburg, tel. 24 38 Giro no. 4 22 80 Op de Goede Vrijdagavond besluiten wij de zeven lijdensweken, waarin wij herdachten, hoe onze Here Jezus bespot is geworden en veracht, geslagen, gemarteld en gekruisigd. Waarom Omdat Hij genade had gepredikt voor zondaren in plaats van beloning voor de ij ver aars der wet. Hij was helemaal geen potentaat en toch beweerde Hij Koning te zijn, de lang beloofde en de Zoon van God. Daarom werd Hij uitgeworpen buiten de legerplaats en gekruisigd tussen twee moordenaars. Het Sanhedrin ging accoord met Kajafas motie, dat het beter was, dat deze ene stierf vóór het volk, dan dat het volk in moeilijkheden kwam. Judas kreeg zijn zilverstukken en men greep de Here Jezus in Gethsemané. Ze sleurden Hem van Kajafas voor Pilatus en van Pilatus naar Herodes en van Herodes weer naar Pilatus en daar klonk als uit één mond: .Kruisigt hem, kruisigt hem, weg met hem Men wilde wel een Messiasmaar niet zó een. Een held, geen priester. Een leeuw -, geen lam. Een koning -, geen heiland. Men was wel ellendig, maar kende niet de ellende der zonde. En daarom: weg met deze bleke Messias. Deze geschiedenis heeft zich een aantal jaren geleden afgespeeld in het Joodse land. Maar dit is méér dan geschiedenis Het is heilsgeschiedenis. Dat betekent, dat wij ajlemaal daar persoonlijk bij betrokken waren. Wij hebben meegedaan. Het ging daar en toen om ons En wanneer ieder jaar weer die zelfde bladzijden worden opgeslagen, is dat om te lezen, hoe de Here Jezus om onzentwil werd bespot en gegeseld; gestompt en bespuwd en gespijkerd aan een kruis. Om onzentwil is Hij van God verlaten geweest en heeft Hij helse benauwdheden geleden. Hij was geen martelaar, die geduldig alles droeg. Maar Hij stond in onze plaats in Gods gezicht. Aan Hém werden onze zonden gestraft. Behalve de haat van Kajafas en de hoon van de Romeinen was er nóg een dimensie: onze ongerechtigheden werden op Hem gelegd. Daarom past ons geen medelijden. Maar schuldbesef. We werden maar niet zó gered l Het kostte de Here Jezus die vreselijke dood aan het kruis Wanneer wij dit lijden en sterven eerbiedig overwegen, dan berekenen wij dus de prijs, waarmee wij werden gekocht. Wel zullen wij nooit de volle prijs becijferen, maar we tellen toch en tellen op en spreken van het kostbare bloed van onze Heer en Heiland Jezus Christus. D. Als opschrift staat in de nieuwe ver taling: mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten. Goed, dat is inderdaad de inzet van deze psalm. Maar mooier toch vind ik een ander opschrift: uit God verlatenheid gered. Daar zitten beide momenten in. Want laten we dat tweede gedeelte van Psalm 22 niet vergeten. Dat is een lafheid op blijde toon Maar, zeker, eerst over Christus' lijden. Wat de psalmdichter heeft door leefd, gaat boven zijn individueel-per- soonlijk beleven uit. 't Is ten diepste niet meer de dichter, maar Christus die hier spreekt: het is ten volle in Hem vervuld. <~fïlor genótoncl In deze grote morgenstond gedenkt de Heer aan zijn verbond. De schepping gaat opnieuw beginnen, want Hij staat op en gaat terstond de wereld winnen. Halleluja, in deze morgenstond. In deze grote morgenstond geneest de wereld van haar wond, en durft weer op de dag te hopen waarin de dood niet binnenkomt: het graf is open, Halleluja, in deze morgenstond. In deze grote morgenstond verliezen wij de vaste grond van kwaad en dood onder de voeten als zijn gemeente samenkomt om Hem te groeten: Halleluja, in deze morgenstond. In deze grote morgenstond klonk het bericht uit englenmond: Wat zoekt gij levenden bij doden De Heer is opgestaan - Hij komt; wij zijn de boden. Halleluja, in deze morgenstond. In deze grote morgenstond zingt voor het eerst de mensenmond met hoge moed en nieuw verlangen van Hem die van de doden komt de lofgezangen: Halleluja; in deze morgenstond. IN DE PSALMEN (III) Psalm 22. Gij antwoordt nietvs. 3. Gij hebt mij geantwoord vs. 22. We gaan de overdenking van Christus' lijden beëindigen. De Goede Vrijdag nadert. En - Pasen is nabij Dat gaat dus echt over Christus' lijden en heerlijkheid.. Hoor maar: allen die mij zien, be spotten mij (ze zeggen): „wentel het op den Here, laat die hem verlossen". Is dat niet de spot: „waar is God, op wien Gij bouwdet" (Ps. 42)? En die, zo letterlijk, ook klonk op Golgotha Een eerste voorbeeld. Luister nog naar een tweede: „mijn tong kleeft aan mijn gehemelte". Dat is ook weer taal van de Here Jezus aan het kruis: Mij dorst. En hoor nog naar een derde: „zij verdelen mijn klederen onder elkander". Dat is een Golgotha-tafereel. Bij je leven al voor dood verklaard En de boel verdeeld Ja, Christus bespot, gekweld, voor dood verklaard. Opdat wij nimmer te schande zouden worden Hij heeft ge leden, rechtvaardig, om onrechtvaar- digen. En dan dit alles samengevat in het: „door God verlaten". Gij antwoordt niet En dan komt de wending bij dat vs. 22: Gij hebt mij geantwoord. Ik zal uw naam verkondigen U lof zingen Ja, onder het lijden waren er al ge weest, uitspraken van gebed en ver trouwen (vs. 4, vs. 12). Maar nu is er in dat tweede deel de overwinning De opstanding. En de zege voor Chris tus, en de zegen voor wie op Hem ver trouwen: het nakroost zal Hem dienen. Ja, door lijden tot heerlijkheid. Ook al voorzegd in de psalmen. Van Chris tus en van zijn volk. Vier dan gelovig uw Goede Vrijdag en uw Pasen Nieuwerkerk. Dr. J. H. Becker. (slot) Eind september 1578 kwam Datheen in Gent. In Antwerpen ontmoette hij Prins Willem van Oranje. Voorvoelde de Vader des Vaderlands de moge- lijke moeilijkheden, die deze onstui mige predikant in Gent zou veroor zaken? In de gesprekken die daar ge houden werden, werd Datheen duide lijk gemaakt, dat er in Gent twee volkleiders waren: Jonkheer Jan van Hembijze en Francois van de Kethulle, heer van Rijhove, die het vorige jaar daar een democratischen regeringsvorm hadden weten in te voeren, die de Prins onaangenaam was. En nu vreesde de Prins dat onder de invloed, die veelal van Datheens optreden uitging, de hartstochtelijke actie's tegen de room sen opnieuw zouden plaats vinden. Maar Datheen bleef bij zijn voorne men om naar Gent te gaan, waarbij hij zich beriep op de opdracht van de synode. En in dit halstarrig weigeren het bevel van de Prins op te volgen, heeft men later eerst aanleiding gezien van de volgende onenigheden. In Gent gekomen begon hij in de St. Bavo te preken. De eerste moeilijk heen begonnen. Van Hembijze, ver wachtende dat hij erzelf beter van zou worden, steunde Datheen in alles. Datheen en die volksleider verzetten zich tegen de plannen van de Prins om godsdienstvrede te schenken, waar in bepaald werd dat de Roomse ere dienst ongemoeid gelaten zou worden. Maar onvermurwbaar klonk Datheens: „neen". Toen kwam in opdracht van de Al gemene Staten, Marnix van St. Alde- gonde naar Gent en in Datheens antwoord weerspiegelde zijn houding in deze kwestie, toen hij deze afgezant toebeet, sarcastisch vragend: „of hij ooit in de Schrift of in de kerkge schiedenis gelezen had, dat enig christe lijk vorst, de uitgeroeide afgoderij we derom ingevoerd had, of dat men met een goed geweten dit toegelaten had?" Datheen ging zelfs zover, dat hij de voorgestelde pacificatie bestempelde als „goddeloos werk", de Prins schilderde als „een gewetenloos vorst, waarbij alleen het staatsbelang gold en die met beginselen speelde". Het eenvoudige volksdeel, die dit vernam, vond deze taal prachtig en vanzelfsprekend joeg hen dit op tot hartstocht. De roomsen werden de stad uitgejaagd en zwierven daarna berooid en opgejaagd, in de omringende steden en dorpen. Op den duur geen andere uitweg- vindend, besloot de Prins zelf te gaan.. December 1578 kwam hij in Gent aan,, maar Datheen was gevlucht. Waardoor verbetering der verhouding niet te bereiken was. Nauwelijks was de Prins weer vertrokken, of de vurige papen hater kwam terug. En met hem weer nieuwe ergere beroeringen. Vooral ook omdat Rijnhove openlijk de zijde van de Prins had gekozen en probeerde de vriend medewerker van Datheen, Hem bijze gevangen te nemen. Maar het op gezweepte volk verijdelde dit en be vrijdde Datheens vriend. Weer kwam de Prins naar Gent. Maar de door de volksgunst overmoedig geworden Hembijze trachtte hem de toegang tot de stad te ontzeggen, wat echter mislukte en opnieuw moest Datheen, door Hembijze gevolgd, de stad ijlings verlaten. De gevierde prediker vluchtte nu over enkele steden in Holland naar Duitsland. Daar vandaan schreef hij naar Prins Willem een brief, waarin hij zich voor zijn vlucht verontschul digde, opgrond van een uitlating van de Prins: „dat zowel Datheen als Hem bijze de dood verdiend hadden. „En weer een paar dagen later verzond Datheen opnieuw een brief, waarin hij Prins Willem voorstelde, dat hij zich aan een onpartijdig verhoor zou willen onderwerpen. Maar schijnbaar was de Prins zo vertoornd en overtuigd van het zinloze van zo'n gesprek, dat hij daar nooit op geantwoord heeft, behalve een afwij zing in een brief van 29 september 1979. Zes weken aanwezigheid van de Prins waren genoeg om de orde in Gent weer te herstellen, maar de span ning tussen hem en Datheen werd niet opgelost. Ook niet toen de synode van Middel burg van 1581 het probeerde. Evenmin als de pogingen om Marnix van St. Aldegonde telaten bemiddelen. De breuk was te groot en nimmer kwam er verzoening. Wonderlijk is.het, dat Datheen daar na beroepen werd te Utrecht, waar hij ■echter voor bedankte. Maar wel ging hij weer naar Gent. Doch zijn vroegere vriend en bescher mer Hembijze bleek een verrader te zijn. Toen Parma het beleg voor de stad geslagen had, liet hij op laaghar tige wijze Dendermonde bezetten. Maar van dit succes heeft deze man niet lang 'kunnen genieten, want korte tijd later •eindigde hij zijn leven op het schavot. Mede door dit verraad van Hembijze -zuchtte spoedig heel Zuid Nederland weer onder de dwang van de Koning van Spanje. Datheen vluchtte naar Holland, doch werd gevangen genomen. Als gevan gene was hij in Gouda, Vianen, Utrecht en Amsterdam. Nadat hij weer vrij gelaten was, ging hij zwaar gebukt onder de schande van zijn gevangenschap. Ook door de ver wijten, dat hij de verwekker was van de onlusten te Gent, maar vooral ook -door het verwijt, dat hij de vijand was geweest van de pas vermoorde Prins. Hij hield het in de Nederlanden niet meer uit en over Hamburg ging hij naar iSleeswijk-Holstein. Om zijn verleden te vergeten nam hij <een nieuwe naam aan: „Montanus", naar de streek waar hij geboren was. Schijnbaar schaamde deze grote geest zich zo, dat hij zijn eigen naam niet meer durfde te gebruiken. Of was het -de angst voor zijn vroegere bestrijders Misschien weet U het al, maar zo niet, dan enige.woorden over het feit dat studentenpastores besloten hadden om in Utrecht oecumenische diensten te houden. Het ging er, naar blijkt uit alle berichten hierover, er daar wonder lijk toe. De priester deed namelijk de mis, en liet door 'n reformatorisch pre dikant de consecratie-woorden: dit is mijn lichaam... dit is mijn bloed, uit spreken. Nu is dit rooms-katholiek ge zien de grootste onzin... want willen deze woorden effect sorteren, dan moe ten ze uitgesproken worden door 'n priester. De ambtserkenning van de andere is in deze niet voldoende, zelfs 'n diaken binnen de r.k. kerk spreekt deze woorden uit zonder het minste gevolg. Met andere woorden gezegd: brood blijft brood... en wijn blijft wijn en wordt niet het lichaam en bloed van Christus. Niettegenstaande dit alles ging men toch in Utrecht verder, en deed men daar alsof zijn neus bloedde. Kardinaal Alfrink vond dit niet goed en na ver schillende keren deze priesters te hebben gewaarschuwd werden ze gesuspen deerd a divinis, m.a.w. ze werden,, voorlopig althans, verplicht hun prie sterlijke functies niet meer uit te oefe nen. De grond echter waarop de kardi naal dit verbood is 'n wonderlijke zaak. "Wanneer je met 'n rooms-katholiek theoloog praat, dan zegt hij telkens dat de oude codex (=r.k. kerkelijk recht) niet meer gebruikt wordt, dat men be- :zig is 'n nieuw kerkelijk wetboek te maken enz. Nu zou je normaal ver wachten dat 'n Nederlandse vooruit strevende kardinaal zich daar niet meer op beroept, toch zijn juist de studenten pastores met dit boek in de hand ver oordeeld. In de canones wetsbe palingen) 2315 en 2316 staat dat wie verdacht is van ketterij, en de oorzaak waarom hij verdacht is niet wegneemt, niet zal toegelaten worden tot wette lijke (kerkelijke) daden. Is hij priester, dan zal hij bovendien geschorst worden in de uitoefening van zijn ambt. Indien hij binnen zes maanden deze verdacht making niet te niet doet, zal hij als Tetter behandeld worden en ook de istraffen dragen waaraan ketters onder worpen zijn. Nu zou je denken dat zo'n tekst uit de middeleeuwen afkomstig is, laat ik u ter gerustelling zeggen dat deze codex terug gaat tot aan het be gin van onze eeuw (1914). Je zou dan ook verwachten dat men zich hier niet meer op beroept, maar ja, zo is het nu eenmaal niet. in zijn oorlog tegen de Lutheranen Toen vestigde hij zich in Hiisum. Hij werd daar geneasheer, wat hij zijn kon, omdat hij vroeger medicijnen ge studeerd had. Daar werd hij ernstig ziek, waarna hij toch weer genas. Hij verhuisde naar Staden, het leek of hij nergens rust kon vinden. Ook in het kerkelijk leven bekleedde hij geen ambt. "Hij was een gebroken man, een schaduw van vroeger. Tot overmaat van ramp werd hem daar verweten, dat hij tijdens zijn zware ziekte in zijn vorige woonplaats, aanhanger was geworden van David Joris, een secte, die de Drie eenheid loochende en zich in gevaarlijk mysticisme verdiepte. Uit de Nederlanden werden drie predikanten op onderzoek uitgezonden. Men meende hem hierover te moeten vermanen en ook om zijn naamsveran dering. Op hun vraag, waarom hij een andere naam had aangenomen, vernamen zij, dat dit uit angst was geweest. „En waarom geen predikant meer", was hun volgende informatie. De oude, door het leven zo zwaar getroffen man antwoordde: „alleen door lichaams zwakte". Toen kwam het belangrijkste, zijn contact met de David Joris secte. In verbitterde stemming antwoordde Datheen, „dat hij wel eens met hen ge discussieerd had, misschien ook wel eens gedwaald, maar door de genade des Heiligen Geestes, tot de oude paden weer teruggekeerd was, en dat het nu gedurig zijn bede was in de voorzeide leer bewaard te worden en deze vast te mogen houden". Op 17 maart 1588 overleed hij in Elbing, de man, die zo ontzettend veel goeds voor de kerk had kunnen doen, maar in zoveel dingen faalde. En wanneer wij zijn leven overzien, vol tegenstrijdigheden, dan is het een prachtfiguur voor een schrijver, die voor een roman een mens nodig heeft in verschillende situaties, met mooie en slechte karaktereigenschappen, een man die soms was een: herder, leraar, zanger, vertrooster, opbouwer, ijveraar, vriend, held, onderdaan, liefde brenger, goed proberend, Gods kind, verstrooier, onwillige leerling, vloeker, twijfel zaaier, verwoester, vernietiger, vijand, lafaard, opstandeling, haat veroor zakend, verkeerd uitvoerend, satans werktuig. Maar gelukkig heeft Datheen ook geweten, wat Jesaja het oude Bonds volk voorgehouden heeft, toen hij in zijn eerste hoofdstuk neerschreef: „al waren uw zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw; al waren zij rood als karmozijn, zij zullen worden als witte wol". Jan van Westhove. Maar nu de clou van de zaak. In extra brandpunt van maandagavond 24 maart werd Kardinaal Alfrink over deze kwestie ondervraagd. Hij vond het spijtig dat de studentenpastores deze wetsbepalingen hadden genoemd (deze stonden aangegeven in de brief waarin de studentenpastores werden gesus pendeerd van het uitoefenen van hun ambt), maar voor de vraag gesteld of hij de protestanten als ketters zag, zweeg hij in alle talen...! Canon 2316 verwijst immers naar canon 1258 en daarin staat dat men als r.k. alleen passief mag deelnemen aan 'n niet katholieke dienst. De vraag is nu: zijn deze studenten pastores geschorst omdat zij deelnamen aan 'n niet katholieke dienst of zijn ze geschorst omdat zij de tegenwoordig heid van Christus (lichaamlijk) in de eucharistie niet meer geloven of ten slotte omdat zij mensen de consecratie woorden lieten uitspreken terwijl ze geen priester waren. De kardinaal bleef het antwoord schuldig. Een zaak staat echter wel vast: op de vraag of de protestanten ketters waren had hij geen antwoord...; Gescheiden broeder ...jawel... maar toch 'n ketter! Het is niet te hopen dat alle r.k. dit zeggen en denken, anders kunnen we de poort van de eocumene wel definitief dicht trekken. M. V. J. de Craene

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1969 | | pagina 1