Trouw/ Jammerdal Leven en sterven Landelijk Comité Beroepingsw/erk Comité Zeeuwse Gereformeerde Ouderlingen Conferentie „HONDEMASTATE" Door het landelijk comité beroe- pingswerk wordt dezer dagen een en quête gehouden onder alle predikan ten en kerkeraden. Aan hen wordt een oordeel gevraagd over het beroepings- werk, de activiteiten van het lande lijk comité en mogelijke verbeteringen van de huidige situatie. Het resultaat van deze enquête zal worden gebruikt bij de formulering van een voorstel over het beroepingswerk, dat het comité wil indienen bij de generale synode Van Sneek. Binnen 5 dagen na verzending heb ben al 100 predikanten hun formulier teruggestuurd. Vanwege het belang van deze zaak wordt ieder verzocht de enquêteformulieren zo spoedig moge lijk te zenden aan de heer J. Versée, Oostsingel 162 Goes (tel. 01100 - 8466). Om gerezen misverstanden weg te nemen: De heer Versée is door het Landelijk Comité (waarvan de heer F. Kruithof te Kampen voorzitter is) belast met de verzorging van de en quête. N.B. Formulieren graag inzenden vóór 15 maart a.s. G. Douma. secretaris Houtzagerssteeg 3, Kampen. Hierbij wordt u uitgenodigd tót het bijwonen van onze voorjaarsdag-con ferentie, welke wij hopen te houden op zaterdag 29 maart a.s. om 10.15 uur in de Oostkerk aan de Bergweg te Goes. Het comité heeft Drs. A. Broek, ge reformeerd predikant te Amersfoort, bereid gevonden om voor ons te be handelen het onderwerp Kerk en jeugd" met als uitgangspunt het rapport deputaten ,,Kerk en jeugd", uitgebracht aan de generale synode van Amster dam 67/68. Gezien de belangrijkheid van dit on derwerp, meende het comité, dat dit uw aller belangstelling zou hebben. Voor diegenen welke voorstudie wil len maken, wijzen wij erop dat het rap port bij het A.K.B. te Utrecht te be stellen is door overmaking van 1.op postrekening nr. 51 31 53 t.n.v. het A.K.B. Onze broodmaaltijd wordt gehouden tijdens de zitting van de discussie groepen, welke weer zullen worden gevormd. Opgave voor eventuele deelname aan de broodmaaltijd moet uiterlijk dinsdag 25 maart binnen zijn. hetzij telefonisch of schriftelijk. Ten overvloede misschien, maar u weet toch dat ook de dames van harte welkom zijn. Namens het comité: D. J. Rouw, voorzitter. B. Hogendorf, sekretaris. Het is al weer heel wat jaren geleden, dat ik voor een groep catechisanten bezig was zondag 9 te verklaren. Daar in komt de passage voor: ,,al het kwaad, dat God in dit jammerdal mij toeschikt". Ineens valt er een meisje van een jaar of 16-17 mij in de rede en zegt rhet haar wipneus in de lucht: ,,ik vind lief hier helemaal geen jammerdal". Door deze interruptie kwam ik uit mijn theorie met een plof op de bodem der werkelijkheid terecht. Ik keek het kind eens aan en moest haar gelijk geven. Voor haar was het leven hier op aarde allesbehalve een jammerdal. Haar ouders waren zeer goed gesitu eerd. Alles wat haar hartje begeerde, kreeg ze. Het was sport en spel en een prettige, makkelijke school, muziek en clubs enz. Wat wist zij van wat de Catechis mus bedoelde met dat donkere woord .jammer?" Het was in de jaren vóór de oorlog. De verschrikking van de werkeloos heid ging aan haar familie met eén wijde boog voorbij. Er zijn zo van die termen, die de mensen gebruikten: vreemdelingschap, 's vijands onderdrukking, moeite en verdriet enz maar voor velen passen deze termen echt niet op hun situatie. De bijbelse achtergrond van de ver volgingen, toen een klein groepje christenen leefde te midden van een totalitair-heidense maatschappij, is ons vreemd. Ook de sfeer, die rondom de catechismus hangt, uit die tijd toen ieder wel een familielid had, dat door de inquisitie was gegrepen en gedood, is een heel andere, dan die waarin wij leven. Ons voorgeslacht, dat op moest tor nen tegen het liberalisme in de vorige eeuw, toen men de „fijnen" haatte, heeft er meer van begrepen. En even in de oorlog '40—'45. Overigens hebben de meesten het heel plezierig in ,,dit jammerdal". Ik hoorde het verhaal over een oude emerituspredikant, die, toen hij aan een diner een toast beantwoordde, ver- Ik moest eens iemand bezoeken, van wie ik gehoord had, dat hij ziek was. Niet ernstig - maar hij moest toch een paar weken zijn gemak houden. En om dat ik de man nog slechts zeer opper vlakkig kende, dacht ik dat dit een goede gelegenheid was wat nader met hem in contact te komen. In gezonde dagen was hij veel op reis en had het verschrikkelijk druk, zodat hij moeilijk te benaderen was. Doch toen ik mij meldde voor dit be zoek, schrok de familie. De dominee stond op de stoep Dan moest het toch wel heel ernstig zijn Wie had hem gewaarschuwd De domineedie is er toch voor, als je dood gaat Men schrok. Hetzelfde verschijnsel beschrijft Ed. Woods in zijn boek „Christus en ons dagelijks leven". Het is een mooi al weer verouderd boek van een Engelse predikant, die in de oorlog van 1914- 1918 als veldprediker had gediend. Hij schrijft: ,.in de eerste jaren - in de dagen van Mons en Yperen, toonden de mannen zich altijd min of meer ver baasd over de aanwezigheid van een geestelijke aan het front. De soldaten die in de loopgraven stonden, begrepen niet recht wat hij daar kwam uitvoeren, tenzij dan dat hij gekomen was om de doden te begraven. Pas na langere tijd begon het deze mannen duidelijk te worden, dat het werk van een dominee evenveel te maken heeft met het leven als met het sterven. Het spreekt boekdelen, dat de manschappen onwillekeurig neiging hadden de dominee voor 'n soort ver heven aanspreker te houden". In allerlei vormen treft u dit mis verstand telkens weer aan. De zaak van Gods-dienst wordt vrijwel uitsluitend betrokken op het sterven en geloof klaarde, wel bereid te wezen om te sterven, maar zeker niet „gepresseerd" te zijn. Door deze voorspoed komen allerlei woorden en begrippen in de lucht te hangen en moeten we dankbaar zijn als een kind ons aan de werkelijkheid her innert. Ik herinner me levendig haar open toet. Zij genoot van het schone leven en kwam daar openhartig voor uit. Ze was jong, gezond en rijk. En niet onsympathiek. Ik heb haar ten antwoord toen twee dingen gezegd. Allereerst: je bent niet alleen En ten tweede: jij bent er ook nog niet. Over het algemeen weten we te weinig van de ontzettende ellende, waarin anderen verkeren. En als we er van afweten, trekken we ons er veel te weinig van aan. Ons land is een eiland van grote welvaart in een we reld, waar massa's mensen ongevoed zijn en sociaal geheel onbeschermd. Er zijn millioenen medemensen, die verkommeren in ziekte en vuil, omdat ze leven moeten beneden het bestaans minimum. Maar als men een boek wil lezen, vraagt men aan de juffrouw van de bibliotheek om een gezellig boek. A.u.b. geen somber boek. Want het is hele maal niet leuk om over nare dingen te lezen. Maar de Here Jezus ging op de Sabbath naar een ziekenhuis, d.w.z. naar een poel van ellende. Bij volko men afwezigheid van ook maar enige verzorging of verpleging was het daar alleen al van de stank, niet om te harden. ,,Je bent niet alleen". „En jij bent er ook nog niet". hangt alleen maar samen met het hier namaals. Toen de Duitsers in de laatste oorlog mij verhoorden, deden ze dat op ver schillende manieren. Eén daarvan was het eindeloze gesprek. Hierin kwam uit, dat zij onmogelijk konden begrijpen hoe godsdienst iets te maken kan hebben met politiek en der gelijke aardse zaken. Ze vonden het goed, ja ze stelden het op prijs, dat de kerk aan zieken en ouden en stervenden de troost van de godsdienst bracht (wat dan natuurlijk in moest houden de ver zekering van een heerlijk hiernamaals), maar ze waren er furieus tegen dat de kerk iets zeggen zou over de dingen dezer wereld. Dat zouden zij wel doen. Deze ideeën hebben meer vat op ons, dan de meesten wel denken. Doch ze zijn in*de grond der zaak heidens Want hier hebben we niet de vreze des Heren, maar de vrees voor „het" goddelijke, de heimelijke angst voor die geheimzinnige en griezelige macht, waarmee het sterven je pas recht in aanraking brengt. Het is daarom raadzaam om „de goden" of god, of wat er mogelijk wel bestaat, te vriend te houden. En de kerk bezit daarvoor de technische mid delen. Je kunt immers nooit weten Doch dit heidendom zit in ons aller hart meer of min. Het is die neiging om onze gods-dienst los te maken van ons leven en vooral te betrekken op wat daar achter ligt. Maar leven en sterven kunnen niet van elkaar losgemaakt wordenWij zijn immers van onze geboorte af aan stervelingen Bovendien is het regel, dat een mens niet anders sterft, dan zoals hij geleefd heeft. En waar we bij ons sterven niets aan hebben zullen, daaraan hebben we ook in ons leven niet genoeg. Het Evangelie van Gods genade be tekent wel dat Jezus Christus in de Tijdens de oorlog ontmoette ik dit meisje van de catechisatie opnieuw. Ik was haar uit het oog verloren, omdat haar ouders verhuisd waren. Zij herinnerde zich mijn woorden en vertelde van haar levensgang. Haar vader zat als gijzelaar in een concentratiekamp. Hun huis in Den Haag was afgebroken, omdat de hele buurt daar tegen de vlakte moest. De jonge man, met wie ze nog niet zo lang geleden was getrouwd, had moeten onderduiken en zwierf onder een andere naam van oord tot oord, bezig met het weghelpen van vliege niers agenten naar Engeland en het verzorgen van droppings. „Weet u nog, dat ik toen protesteerde tegen dat jammerdal? Nu begin ik het te begrij pen". Wij zijn er ook nog niet. De toe komst van West-Europa ligt waarlijk niet voor ons uit in het licht van louter welvaart en vooruitgang. Dat doet ons te meer genieten van wat God ons in het heden geeft. Maar dat doet ons ook te beter de bijbelse situatie verstaan. Het „laatste der dagen" zal voor de gelovigen geen gemakkelijk leven brengen. Wij moeten daar niet van schrikken, alsof ons iets vreemds overkomt. De Here heeft het ons allemaal voorzegd. Wij verwonderen ons dagelijks, dat er nog zoveel goeds en moois in ons leven is. Dat is eigenlijk het vreemde! Want deze wereld is een jammerdal. Doch „over u die de Naam des Heren vreest, zal de zon der gerechtigheid opgaan en er zal genezing zijn onder Zijn vleugelen". A. D. wereld gekomen is om zondaren zalig te maken, maar dat woordje „zalig" betekent niet: naar de hemel gaan. Zaligheid betekent de redding van ons leven. „Zalig hij, die in dit leven Jacobs God ter hulpe heeft". Leest u ook de zaligsprekingen maar in de Bergrede. „Welzalig is de man, die de Here vreest". En het eeuwige leven is dit, dat we God kennen en de Here Jezus. Ons leven nu en wat er na het sterven komt, vormt één geheel. En de „grote scheiding" tussen zaligen en ramp zaligen begint reeds op de aarde in dit leven. Het hiernamaals ligt in het verlengde van ons tegenwoordige leven. Er zit één richting in. Of van God af - of naar God toe. Maar het begint nu en hier. De zaligheid begint dit dit leven, doordat ons geloof het helebestaan gaat doordringen. Ons geloof, dat wil zeggen: Christus. Hij is ons allerheiligst geloof. En naarmate Christus ons door Zijn Geest beheerst, naar die mate komt er leven in ons bestaan. En naarmate Christus ons door Zijn Geest beheerst, naar die mate komt er leven in ons bestaan. Nieuw leven, echt leven, en toch ook gewoon leven, maar levend leven. En dat levende leven, onder de leiding van Jezus Christus, dat is zalig heid. Daar zal de dood niets aan kapot maken. Bij het sterven verandert er niet zo veel. Alleen maar komt er dan ineens een ontzaggelijke ontplooiing van wat er in beginsel al was, hetzij zaligheid, hetzij rampzaligheid. Uit deze levens- en stervenbeschou- wing wordt een praktisch Christendom geboren, dat niet alleen op het sterfbed Gods genade inroept over een ver beuzeld leven, maar dat in alle levens- We bidden voor het Instituto Cristao in Brazilië. Deze school is een belangrijk chris telijk onderwijsinstituut, van waaruit ook veel gedaan wordt aan de ver breiding van het Evangelie. Vele leer lingen zijn intern. Aan deze school werken namens onze kerken de heren Geuze en Scheffer en mej. Versteeg. Laten we bidden voor hen en allen met wie zij samenwerken. Moge deze school op velen een blijvend stempel drukken in het belang van Gods Koninkrijk en de braziliaanse samen leving. verhoudingen Christus als Koning be lijden wil. Deze Koning te dienen betekent een fijn leven Door deze Koning niet te dienen wordt het leven verknoeid in- plaats van tot ^ontwikkeling gebracht. Ongelovigen zijn geen volwassenen, volgroeide, echt levende mensen. Dat zijn de gelovigen, die met Pasen zeggen: ,,'t zij dat wij leven, 't zij dat we ster ven, we zijn van Christus, de Heer". En die dat niet alleen zeggen, maar ook menen en in praktijk brengen. Het was een goede vondst, toen in de oorlog '40-'45 aan een illegaal blaadje de naam Trouw gegeven werd. Na de oorlog is dat blaadje een blad geworden, een van de grote christelijke dagbladen. Tijdens de oorlog had deze naam nog meer zin dan tegenwoordig want onze Koningin was ver weg en een vreemde regering onderdrukte ons volk. Toen kwam het aan op trouw aan onze eigen regering en aan onze Koningin. Zonder trouw is geen enkele ge meenschap mogelijk. Wij maken immers altijd deel uit van allerlei levensverban den. Daar is vriendschap en gezin. Daar zijn verenigingen en afspraken. In die verbanden moet men op U kun nen rekenen. Op uw trouw. Tot de meeste van die verbanden bent LI vrijwillig toegetreden en daar hoort U nu ook. Daar hebt U niet alleen rechten, maar ook plichten. Daar moet U zich geven en uw schouders zetten onder de gemeenschap pelijke taak. Het is ontrouw, wanneer U de vraag voorop stelt: „wat heb ik er aan; wat kom ik er verder mee Die vraag leidt tot chaos en ontneemt aan het leven alle stijl. Want tot de goede levensstijl behoort in de allereerste plaats trouw. In een cel op de Amstelveenseweg te Amsterdam zat ik met een aantal mede gevangenen vol spanning te wachten op wat er met ons stond te gebeuren. Het grootste deel van mijn celgenoten was opgepakt, omdat zij hadden gepro beerd te profiteren van de joden-ellende. Ze hadden ingebroken in de huizen, waaruit zojuist de Joodse bewoners waren weggevoerd, om te zien, of daar wat te halen viel. De kansen werden overwogen, die men op vrijlating had, maar ook de plannen voor daarna. Hierbij ging de discussie uitsluitend om deze vraag: „wat geeft het meeste (vervolg op pagina 4) FEUILLETON door HERMAN DE MUINCK 60) ..Voorlopig kan ik niets meer voor u doen juffrouw Lucie. Mocht u mij nodig hebben, ik ben onmiddelijk hier". „Dank u mijnheer van Stralen. Ik..." Schreiend verliet zij ijlings het vertrek. Meewarig keek hij haar na en tufte toen van „Hondemastate" weg. Opeens bedacht hij: ik kan wel eens naar notaris Verwey gaan. „U is er al vroeg", zei deze. „Het kantoor is nauwelijks open. Zwarigheden?" „Weet u het nog niet? Och neen, dat kan ook niet. Van Adrigem is vanmorgen dood aan zijn schrijftafel gevonden. Hartverlamming". „Wat?" Notaris Verwey schreeuwde dat éne woord et uit. Van Stralen knikte. „Ik kom er net vandaan. Heb enige voorlopige schikkingen getroffen. Natuurlijk moeten wij wach ten op zijn vrouw. Die komt vanavond met de boot". „Arme, arme Lucie! Haar vader zag er de laatste tijd weer miserabel uit. Is u dat niet opgevallen?" „Ja. Moe. 'k Had al tegen mijn vrouw gezegd: moet die nu elke week naar Den Haag reizen?" „Tja: 't was idioot. Maar ja, je moet zo'n vrouw getrouwd hebben!" „Zij moet beslissen, wanneer de begrafenis zal plaats vinden. Ik dacht van dinsdag. Op die dag sluit ik dan de zaak. Het personeel wil de begrafe nis vast bijwonen". „Dinsdag?" „Ja, maandag lijkt me te vlug. De zondag valt er tussen. En de wat verdere familie dient toch tijdig op de hoogte te zijn. Zijn broer in Den Haag heb ik een telegram gezonden. Van haar was al een telegram terug". „Dinsdag?" De notaris raadpleegde zijn agenda. „Nu ja, ik hoor er wel nader van". „U ontvangt natuurlijk een kaart". Notaris Verwey hoorde het niet eens, maar mompelde vrij luid: „Nu krijgt dat serpent nog haar zin ook". „Wat zegt u?" verbaasde Van Stralen zich. „O, eh, neem niet kwalijk", verontschuldigde de notaris zich. „Ik geloof, dat ik hardop zat te denken". Maar Van Stralen, rijdend naar de zaak, had de woorden toch wel verstaan. Wat bedoelde Verwey daar nu mede? Voorzag hij moeilijk heden? Een kwartier na Van Stralens vertrek van „Hon demastate" kwam er een tweede telegram: „Onze diepe deelneming. Tante en ik komen zondag per tram oom Jochem". Na tijdig ingelicht te zijn over de aankomst was Van Stralen bij de boot. Janus was er met het rijtuig. „Ik heb juffrouw Lucie voorgesteld, ook te gaan. Dan kunnen juffrouw Gabrielle en Emil met mij mee. Zij vond het goed". „Best, Jonker". Statig stapte mevrouw Van Adrigem van de boot. „Bah, wat een reis! En wat een weer! Dag, mijnheer Van Stralen. Is u er met de auto? En Janus, is er ook?" „Mevrouw, ik betuig u mijn deelneming in..." „Dank u", zeide zij kort. Zij liet hem niet eens uitspreken. Hij was verontwaardigd. Maar hield zich uiterlijk goed en vertelde, waarom Janus er ook was. „O, is dat de bedoeling, 't Was onnodig ge weest. Maar goed". En tot de inmiddels verschenen Gabrielle en Emil: „Jullie rijden met Janus". De automobiel tufte weg. ,,'t Is wel een trieste thuiskomst, mevrouw". „Ja. Maar 't is zijn eigen schuld, 'k Heb hem maanden geleden al gezegd, dat hij uit de zaak moest gaan. Dan waren wij in Den Haag gaan wonen en had hij rust gehad". Van Stralen kookte: wat een mens! wat een mens! „Ik heb voorlopige schikkingen getroffen. Het wachten is natuurlijk op uw beslissingen. Zal ik vanavond nog terugkomen of is u in staat direct na aankomst de concepten even in te zien? Dan kan ik mijn gang gaan. Zoveel mogelijk zal ik voor u en juffrouw Lucie doen". „Duurt het lang?" „Neen, mevrouw. Ik heb een concept voor een advertentie en voor een rouwkaart. Ik had de begrafenis dinsdag gedacht, als u dat goed vindt. De familie moet toch tijdig..." „Alsjeblieft geen uitnodigingen aan verre familie. Een kaart is voldoende. Mijn zwager en zijn vrouw komen, dat weet ik al. Het is ook logisch. U wordt uitgenodigd, met uw vrouw; notaris Ver wey. En nu ja, anders niemand". „En dinsdagmiddag?" „Neen, dinsdagmorgen", antwoordde zij be slist. Hij kende natuurlijk haar overwegingen niet. Zij besliste des morgens; dan kon de notaris na de lunch het testament voorlezen. Hoe eerder, hoe liever. Zij wist de inhoud, maar geheel zeker van haar zaak was zij niet. Haar verhoudingen met Albert was de laatste tijden nul komma nul ge weest. Stel je voor dat hij het testament, zonder haar weten, veranderd had! De begroeting met de in-bleke. als in trance kerende Lucie was koel, trouwens van weerszijden. Sinds Lucie alles van haar tweede moeder af wist, nee... „Jammer voor je, Lucie. Je had je vader al lang moeten bewegen, rust te nemen". Lucie antwoordde niet. Haar keel was dichtgesnoerd van verdriet. Trouwens wat moest zij zeggen op zoveel onver schilligheid en cynisme? Van Stralen was ontzet. Als iemand nu vertelde dat er zo'n vrouw was of je las het in een boek, dan zou je het niet geloven, net zo min als iets der gelijks van een man werd beweerd, maar de werke lijkheid overtrof vaak de fantasie. Want hier was nu zulk een vrouw in levende lijve. En die sprak dan ook nog tot haar stiefdochter in tegenwoordig heid van een vreemde, wat hij toch feitelijk was. Dat meisje had nog veel beroerder leven gehad, dan hij en zijn vrouw ooit hadden kunnen ver moeden. (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1969 | | pagina 2