Officiële berichten
De recreatie in W.-Z. Vlaanderen
Zondag voor het
U/ereld-Dlakonoot
QEHESIS
U/te op de wind \eX...
De gorgelende siervis
„HONDEMASTATE"
zout (vanwege het ontbreken van de
kruidenier). Het Evangelie nam men op
de koop toe. En zo werd voor het besef
van velen het Kerstfeest het feest van
het krijgen.
Zo iets is verschrikkelijk hardnekkig.
Nee, er wordt nu na de kerkdienst op
eerste Kerstdag geen zeep en zout meer
uitgedeeld, al vele jaren lang niet meer.
Maar het idee, die daarmee stilzwijgend
werd gepropageerd, is nog springlevend:
Het Kerstfeest is het feest van het
krijgen.
We kunnen zelfs nog niet eens
zeggen, dat het niet waar is. Inderdaad
krijgt de mens nogal wat: een nieuw
leven, een bevrijd leven, een eeuwig
leven. Ja, maar waarom? Toch zeker
hierom: om zichzelf als een vernieuwd
mens terug aan God te geven en voor
God te gaan leven!
Deze laatste dimensie was er nauwe
lijks bij. „Waarom is de Here Jezus
geboren?" „Waarom ben je verlost?"
Vraagtekens! Maar die vraagtekens
moeten uitroeptekens worden, het uit
roepteken van de overgave, van de toe
wijding, van het engagement. Het
engagement aan God en zijn dienst in
heel het leven.
En dit mag dan toch zeker bij het
Kerstfeest wel duidelijk aan de orde
komen. Opnieuw wordt er uitgedeeld;
nu evenwel niet op het Kerstfeest, maar
op de laatste zondag voor Kerstdag.
Uitgedeeld worden: kleine enveloppen,
aan alle christenen en catechisanten.
Op die envelopjes staat: „Kerstoffer"
en daaronder de tekst uit Mat. 2 11:
„...ze bogen zich en aanbaden hem;
ze openden hun schatten en offerden
hem goud, wierook en mirre". En die
envelopjes worden dan gevuld op
Kerstdag mee naar de dienst genomen
voor de „Dienst der offerande". Nü
naar het Kerstfeest niet alleen om te
krijgen, maar om te geven, te geven als
antwoord op de grote Gave van God
aan de mensen, uit dankbaarheid en met
vreugde. Dat is wèl een verschil met
vroeger. Het is om dankbaar voor te zijn.
Het is ook iets om van te leren...
w.g. Josien en Kees Overdulve
In de combinatie Domburg-West-
kapelle verzorgt voortaan te Domburg
A. Bosselaar Jr., Roosjesweg 8, Tel. 348
de voorziening in de dienst des Woords.
IV
De kerken begonnen met Evangelisa
tiecommissies, de R.K. Kerk met het
Toeristisch Zielscentrum. Maar men
zag in dat het met het oude patroon
ook niet meer te doen was. Er ontstond
landelijk een groots apparaat via de
Bijbel Kiosk Vereniging. Daar konden
jongeren zich opgeven uit allerlei kring
om enkele weken te gaan helpen op een
camping om vanuit de kerken te gaan
werken via spel, ontspanning, lectuur,
gesprek.
Bij ons in W. Zeeuws-Vlaanderen,
alsmede in het oosten (De Braakman)
ontstonden de Interkerkelijke Recreatie
commissies uit de Prot. Kerken. In W.
Zeeuws-Vlaanderen waren dat de Herv.
Kerk, de Vrije Evangelische Gemeente
en de Geref. Kerken.
Er werd op verschillende campings
een begin gemaakt.
Natuurlijk ontstond toen de vraag:
wat doen wij, alleen maar dienstbetoon?
Of ook verkondiging? En nu spring ik
meer over naar voorbeelden uit onze
omgeving gedurende 1968.
W. J. Musch.
(Wordt vervold)
Gevecht tegen de jaarlijkse honger
op Soemba.
Het leven in Nederland is de laatste
weken weer duurder geworden. Eén
ding hopen we vurig: dat onze jaar
lijkse inzameling voor het werelddiako-
naat daar niet onder te lijden zal hebben.
Ons hulpwerk kan dit jaar beslist met
geen gulden minder toe dan in 1968,
want de nood mindert niet. Vol ver
trouwen zien al onze diakenen daarom
uw bijdrage op zondag 2 februari, wan
neer overal in onze kerken wordt ge
collecteerd, tegemoet.
Waarvoor is uw bijdrage nodig
Slechts een project willen we noemen
in dit artikel. Het ligt op Soemba, waar
nu reeds enkele jaren voor ons wereld-
diakonaat de landbouwkundige Ir. A.
Schotveld leiding geeft aan de daar op
gerichte christelijke landbouwschool.
Nog een werelddiakonale medewerker
is daar actief: de bouwkundige W. van
Rij, die werkzaam is bij de bouw van
dit centrum. Wat is er aan de hand op
Soemba? Mevr. J. M. Abels-de Ronde,
die met haar man hier jarenlang voor
de zending werkte, schrijft er over:
Stel u eens voor - aldus haar brief -,
dat uw buurman helemaal geen kruimel
eten meer heeft, dat hij niet weet, wat
hij morgen eten moet, en niet alleen
morgen, maar ook overmorgen niet. En
bij uw buurman aan de overkant is het
net zo. Daar hebben ze juist samen ge
geten en allen nog iets gehad van het
allerlaatste dat er nog was.
U kunt zich zoiets misschien maar
moeilijk indenken, maar wij zagen het
ieder jaar we^r op Sumba. En dan niet
alleen bij onze buren, maar in grote
delen van Sumba is het dan huis aan
huis zo. Ieder jaar in de maanden
januari-februari is het „lapar biasa", dat
betekent „gewone honger". Dan moeten
de mensen de bossen intrekken om nog
wat eetbare varens en knollen te zoeken.
De oogst kan er zo gemakkelijk mis
lukken. Door te veel regen, door te
weinig regen. Of omdat ratten of insec
ten het gewas schade doen. De Sumba-
nees heeft dat al zo vaak ervaren. En
het is daarom wel te begrijpen dat de
mensen daar fatalistisch en berustend
worden.
Maar nu het Evangelie zo lange jaren
op Sumba gepredikt is, en velen christen
zijn geworden, is er in die kringen eigen
lijk geen plaats meer voor fatalisme en
berusting. De bijbel geeft ook een
nieuwe visie op het dagelijks werk, op
het leven van alle dag. Is het niet zo,
dat een landbouwer zijn grond en al zijn
Afrika en het communisme
„Wie steeds op de wind let, zal niet
zaaien en wie steeds naar de wolken
ziet, zal niet maaien". Vaak heb ik aan
dat woord van de Prediker moeten
denken, als de storm weer eens opstak
en het werk ergens op het wereldwijde
zendingsveld bedreigd werd. Velen, die
zulk een periode hebben doorgemaakt
bogen zich. dan dieper over hun taak
en het woord van de Prediker spoorde
hen daarbij aan.
Wie vandaag de gangen van het
evangelie door dat machtige werelddeel
Afrika volgt, zal meer dan eens her
innerd worden aan dat woord van de
Prediker. De veranderde wind in Afrika
is op meer dan op een plaats weer aan
gewakkerd tot stormkracht. De ge
schiedenis van de jonge volkeren van
Afrika is vol dreiging.
De zending is daarbij onmiddellijk
bezit als een goed rentmeester moet be
heren In dat kader is er voor de
christen tani geen reden tot fatalisme en
berusting, maar moet hij al het mogelijke
doen om een goede oogst van zijn land
te krijgen. Met deze geestelijke basis
is het landboüwvoorlichtingswerk van
de zending op Sumba begonnen. Door
het toepassen van betere landbouw
methoden is de kans op een betere oogst
groter. Door bevloeiing is op sommige
plaatsen een grotere oogstzekerheid te
krijgen in droge jaren. Betere grond
bewerking zou grotere resultaten kun
nen opleveren.
De zaak is echter niet zo eenvoudig
als hier in een paar regels staat. Want
vernieuwingen en verbeteringen moeten
ook door de bevolking geaccepteerd
worden. Moeten als het ware ingroeien.
Door deputaten voor diakonale arbeid
is in Lewa (middden Sumba) een
christelijk landbouwcentrum gesticht.
Daar worden jonge mannen, die al veel
animo voor het landbouwwerk getoond
hebben, gedurende enkele jaren opge
leid. Theoretisch en praktisch worden
zij daar vertrouwd gemaakt met ver
beteringen en vernieuwingen. Na hun
opleiding moeten zij terugkeren naar'
hun dorp om daar de landbouw te gaan
bedrijven zoals hun op het trainings
centrum geleerd is. U ziet wel, dat niet
meteen alle honger overwonnen is. Het
lijkt haast onbegonnen werk. Het is in
een paar regels gezegd, maar denk u
eens in, wat er aan vast zit. Het gaat
in wezen om een levensvernieuwing.
Dan pas kunnen verbeteringen en ver
nieuwingen ingang vinden. De jongens
zullen veel hulp nodig hebben. En dan
niet alleen materieel. Als zij terugkeren
in hun dorpen zullen zij de steun en de
raad van het trainingscentrum bijzonder
hard nodig blijven hebben. Want het
zal voor hen vaak heel moeilijk zijn, om
door het toepassen van wat zij geleerd
hebben, af te wijken van de eeuwenoude
vgang van zaken in de kampong. Dan
zal er tegenstand van de ouderen komen.
Het christelijk landbouwtrainingscen-
trum zal zo moeten worden georgani
seerd en uitgebouwd dat zij de jongens
vooral ook na hun terugkeer in de dor
pen kan blijven raden en steunen. Zij
moet hen als het ware begeleiden. Op
deze wijze kan dit haast onmogelijk
werk op het kleine afgelegen eiland
Sumba op den duur letterlijk „vruchten"
gaan dragen, zodat er misschien huis
aan huis elke dag voldoende eten zal
zijn voor de mensen.
J. M. Abels-de Ronde.
betrokken. De polittieke situatie, de eco
nomische factoren van die landen spelen
allemaal hun eigen rol. Ze kunnen het
werk belemmeren, vaak ook zien we dat
dwars door de vaak onoverzichtelijke si
tuatie heen, het evangelie van Jezus
Christus zijn eigen weg gaat.
Congo is in dit opzicht een sprekend
voorbeeld. Daar hebben zending en mis
sie de gevolgen van de storm, die over
dat land opstak, haast aan de lijve er
varen. Nauwelijks had zich de storm
echter weer gelegd of de werkers van
het evangelie keerden terug naar hun
posten en zetten het werk voort.
Kansen van het communisme.
Voor de toekomst van het zendings
werk in Afrika en daar natuurlijk niet
alleen, is van bijzondere betekenis de
vraag naar de invloed van het com
munisme en zijn macht onder de zwarte
volken van Afrika. Welke kansen heb
ben Moskou en Peking in het Afrika
van vandaag?
Wie de situatie overziet ,kan zich
eigenlijk alleen maar verwonderen daar
over, dat het communisme niet groter
vorderingen heeft gemaakt. Had niet het
communisme zich aangediend als de
bondgenoot in de strijd tegen het kolo
nialisme? Vormde niet het communisme
de vervulling van de gewekte ver
wachtingen van de ontwaakte volkeren?
Het merkwaardige feit doet zich voor,
dat vele jonge staten in Afrika het com
munisme op armlengte van zich houden.
De grote leiders van Afrika - het moet
wel opvallen hoevelen daarvan inder
daad van groot formaat zijn - hebben
zoveel beslag weten te leggen op hun,
volgelingen, hen zo weten te boeien door
hun idealen van vrijheid en zelfstandig
heid, dat geen van hen er aan denkt om
als satelliet zich zonder meer uit te leve
ren aan Moskou of Peking.
Mannen als Kenyatta - die de ere
titel - de Oude draagt, de dichter-poli-
ticus Senghor, de nuchtere fijnzinnige
Banda en hoe ze verder mogen heten,
zijn voor hun volken symbolen gewor
den, die alle idealen van het zwarte
Afrika in zich dragen. Geen van deze
mannen heeft een knieval voor Moskou
of Peking willen maken en als ze al
eens, in de worsteling om hun volkeren
vooruit te brengen, te nauw zich aan
sloten bij een communistisch land, om
dat ze meenden van de ervaring van dat
land te kunnen profiteren, dan zijn ze
daarvan ras teruggekomen.
Ze hebben ontdekt, dat de bedoelin
gen van Moskou of Peking, hoe ver
leidelijk voorgesteld, lijnrecht indruisten
tegen de belangen van hun pas zelfstan
dige landen. Zij lieten zich daarbij
leiden door het sterke nationalisme, dat
voor alles eigen identiteit zocht en geen
slaafse horigheid aan welke macht ter
wereld ook duldde.
In de 20ste eeuw herschiepen de ge
leerden hemel en aarde. En er lag olie
op de wateren en de geleerden zeiden:
Laat ons mensen maken, wetenschappe
lijk verantwoorde mensen. Toen hadden
ze eerst het moderne westen gemaakt
en ze zagen dat het fijn was.
De miljardste dag En de geleerden
zeiden: wees economisch en niet vrucht
baar, wordt eenzaam met elkaar, ge
bruik de pil, de ban, de bom. Toen was
het avond geweest en het begon donker
te worden. Toen hadden ze het gevogel
te gemaakt - straaljagers, bommenwer
pers en raketten - naar hun aard. Hpt
rijdend gedierte - kanonnen, tanks en
pantserwagens - naar hun aard en de
onderzeeërs, naar hun aard en ze zagen
dat het fout ging en zeiden dat er
mensen om de zon vallen en dat er
raketten op de maan landen.
Toen vonden de roodborstjes het
welletjes en floten het van God geleerde
lied.
Overgenomen uit „de Klepel",
door Ds. W. J. Musch.
In de Franse film van Jacques Tati,
„Mon oncle", waarin een pleidooi ge
houden wordt voor de vriendelijkheid
en de menselijkheid van het leven,
komen een fabrieksdirecteur en zijn
vrouw voor, die ene ultramoderne villa
bewonen. Opgetrokken uit beton en
glas, met stalen meubelen en kale muren.
Alles is er steriel en hygiënisch; mevr.
Arpel verricht haar werk in een cello
faan huishoudjas; alles gaat er me
chanisch. Fraaie hoge hekken, die van
huis uit electrisch worden bediend,
Deze week bidden we bijzonder voor
het werelddiakonaat, waarvoor in 't bij
zonder a.s. zondag meeleven in gebed en
offer wordt gevraagd. Bidden we om
wezenlijke bereidheid tot offeren; voor
een zegen op al het werk, dat in de
ontwikkelingslanden door het diakonaat
wordt gedaan, opdat velen weer pers-
pektief zullen krijgen in het leven.
Laten we ook bidden voor alle uitge
zonden medewerkers.
Zo is het afrikaanse nationalisme een
van de dammen tegen het opdrijigend
communisme. Het grote ideaal van alle
jonge volkeren in Afrika, net als in Azië
is immers de nation-building", het
bouwen van een eigen staat, een eigen
natie. Het is tenslotte de natie, die de
eeuwenoude kloven en tegenstellingen
tussen de stammen onderling kan over
bruggen. Hoe ver dit gaat, zien we
momenteel in Nigeria, dat 't koste wat
het kost, vast wil houden aan de gren
zen, eens in de koloniale tijd getrokken
om zo de integriteit van Nigeria te
handhaven. In vele van deze staten
zoekt men de oplossing van de proble
men in een soort socialisme. Maar het
is altijd, en ik denk weer even aan
Indonesia, ook een socialisme a la Indo
nesia, a la Tanzania enz. Ze willen tot
geen prijs gelijkschakeling met het com
munistische systeem. Ze bewaken trots
hun eigen zelfstandigheid.
J. van der Linden.
(Slot volgt.)
sluiten de hypermodern aangelegde tuin
van de buitenwereld af.
Als er gebeld wordt men kan van
huis uit de bezoekers niet zien drukt
mevrouw op twee knoppen. De eerste
druk op de knop opent de hekken en de
tweede laat een fraai opgestelde siervis
in de tuin water spuiten. Niet zodra
echter bemerkt de huisvrouw dat de
visite „slechts" de groenteboer is, of
de siervis wordt weer uitgeschakeld en
de fontein uit zijn bek stagneert.
Toen ik dat zag, moest ik onwillekeurig
aan ons, als Gereformeerden, denken.
Lijken wij soms niet erg veel op die
siervis?
Laten wij de fonteinen de heils niet
maar al teveel klateren binnen de
veilige omheining van het gereformeerde
leven, zó alleen voor onze eigen men
sen Is het niet dikwijls zó, dat wij wel
ons geloof durven belijden temidden van
„onze mensen", waar 't ons geen moeite
kost omdat we onder elkaar zijn, en
lijken we voor de buitenwereld niet
vaak op die niet meer werkende sier
vis Hij staat er nog wel, maar hij
functioneert niet meer.
Dat doet hij alleen op de „heilige
erve", achter het hek, voor die „bij
ons" horen.
Nu moet U niet direct boos worden
en zeggen dat dit niet vaak voorkomt.
Overduin - en hij mag het zeggen -
schrijft in zijn boek „Tact en Contact",
uitgave Kok, Kampen, prijs geb. 7.90:
„dat we het meeste te lijden hebben
onder de zonde van nalatigheid". Het
negativisme is een gruwel. Velen den
ken of doen, alsof de wet des Heren
alleen maar negatief allerlei onfatsoen-
lijke dingen verbiedt. Wij beseffen niet,
dat, wanneer wij al het kwade nalieten,
maar niets positiefs goeds deden, wij
op een nulpunt, op een dood punt of
in een zedelijk luchtledig waren beland.
(vervolg op pag. 4)
FEUILLETON
door
HERMAN DE MUINCK
54)
,;Och, als ik daar nu toevallig achter kwam.
Maar zoals ik al zei, het geval wordt er toch niet
anders van. Maar nu moet je eens horen, ik ben
nog niet uitgepraat. Tenslotte heeft het ook met de
zaak van doen, zij het zijdelings. Dat mens heeft
gruwelijk het land aan Schouwenburg, tenminste
in de wintermaanden. Zij wil niet op een eiland
zitten. Dat heeft „mijnheer" mij wel eens verteld."
„Dan zal zij haar zin wel krijgen, let maar eens
op". „Die heeft zij al. Ik had begrepen, dat „mijn
heer" ergens in Holland eens wilde uitkijken tegen
de volgende winter, maar de notaris vertelde mij,
dat hij al een gemeubileerde, riante villa in
Amersfoort heeft gehuurd. Over een paar weken
gaan zij er al heen."
„En „mijnheer" dan?"
„Ik weet er niets van. Hij heeft er niet over ge
sproken. Ik heb zo'n flauw idee, dat hij lange
weekenden er heen gaat. Hij is geen man, om nu
al stil te gaan leven. De zaak gaat hem veel en veel
ter harte."
,,'t Is bij de deur!" smaalde mevrouw Van
Stralen.
„Tja, ik weet niet, hoe het in elkaar zit. Als hij
dan toch zijn vrouw persé haar zin wil geven, had
hij, dunkt mij, toch wel in de buurt van Rotterdam
of Den Haag kunnen slagen. Enfin, we zullen
wel zien, hoe het loopt."
„Dus de huishouding op „Hondemastate" blijft?"
„Volgens de notaris wel." „En dat arme kind, die
Lucie?" „Die blijft in elk geval op „Hondemastate".
Dat weet de notaris pertinent."
„Dat meisje maakt ook wat mee, zeg. 't Is te
hopen, dat „mijnheer" nog lang leeft, anders voor
zie ik nog, dat dat mens alles inpalmt".
„Ik weet er niets van. Heel voorzichtig heb ik
vanmiddag een balletje opgeworpen, om eens të
weten te komen, hoe haar positie zakelijk gezien
dan, nu feitelijk is. Maar ja, ik werd niets wijzer.
Verwey is nu eenmaal notaris. Hij is stellig volledig
op de hoogte. Maar ambtsgeheim, niet?"
„Straks heeft dat misschien niets."
„Neen, dat kan niet. Als het niet geregeld is bij
de dood van haar moeder, dan komt de moederlijke
portie haar rechtens toe. Daar kan niemand aan
tornen. Maar of die groot of klein is, weet ik niet.
't Zit in elk geval niet in de zaak, dat staat vast."
,,'t Is me alles en alles bij elkaar het zaakje wel.
Als je in een boek las, zou je zeggen: zulke dingen
bestaan niet."
„Er gebeurt meer op de wereld dan wij wel
weten, 't Is maar gelukkig, dat wij er geen kennis
van hebben. Maar dit weet ik wel: die mevrouw
Van Adrigem vertrouw ik voor geen cent."
Ruim een week later gaf mevrouw Van Stralen
haar man een brief uit Driebergen, van zijn broer
Frits.
„Je hebt volkomen gelijk gehad. Kees".
Hij las, tóch geïnteresseerd. De korte inhoud
was, dat er nog Haagmans in Driebergen woonden.
Het was een groot gezin geweest, dat met grote
moeite, althans toen de kinderen nog jong waren,
het hoofd boven water had kunnen houden. Een
zeer ordentelijk gezin. Niets op aan te merken.
Maar er was één dochter geweest, die een buiten
beentje was, die het hart hoog had zitten. Brand
schoon was zij ook niet, naar hij had vernomen.
Niet bepaald van onbesproken levenswandel. Hoe
het precies in elkaar zat kon zijn broer hem niet
meedelen, maar het feit was, dat die dochter op een
gegeven moment verdwenen was. Zij was naar
Parijs gegaan. Later moest zij daar getrouwd zijn,
want er waren stukken opgevraagd. Toestemming
van vader en moeder, die beiden al overleden zijn,
had zij niet. Maar misschien was die in Frankrijk
niet nodig. In elk geval was zij daar getrouwd.
Sinds haar vertrek uit Nederland heeft zij zich aan
haar familie niets meer gelegen laten liggen.
Niemand schijnt van haar bestaan af te weten.
Haar voornaam is Agnes. Maar die kan zij wel
hebben laten veranderen. Misschien is zij wel de
zelfde als over wie Mies schreef.
„Hm. 't Is wel vrij zeker, dat het over dezelfde
persoon gaat. Haar voornaam weet ik niet. Maar
dat zegt ook niet alles. Zoals Frits schrijft: die
kan zij hebben laten wijzigen".
HOOFDSTUK XXIII
Wat. van Stralen had verteld aan zijn vrouw
over een riante villa in Amersfoort, die Van
Adrigem had gehuurd, was juist. Alleen het
geval ging niet door.
Een kleine week vóór zij zouden vertrekken
kwam er een aangetekende brief uit Amersfoort,
waarin de eigenaar berichtte, dat hij zich terug
trok.
„Wat een ploert", siste de hevig teleurgestelde
mevrouw Van Adrigem. „Maar we storen er ons
niet aan. We gaan er heen. Het huis is gehuurd".
„Praat niet zo dwaas, Agnes. Er is geen huur
contract. Dat zou getekend worden, als wij er
waren. De man heeft het volste recht, zo te
handelen, al zou ik het niet gedaan hebben".
„Je zult wel weer gelijk hebben, maar ik zit er
mee. Kunnen we niet ergens anders slagen?"
,,'k Weet niet, hoor... Op zo korte termijn. Ik
zal Jochem eens schrijven. In Den Haag of naaste
omgeving lukt het misschien, 'k Zou dat per saldo
nog liever hebben dan Amersfoort. Heel wat
dichterbij".
„Ja, probeer dat eens. En als dat niet lukt, gaan
we een week of vier naar Parijs, zó, dat pasen er
in valt".
„Zij beslist maar", dacht Lucie, die met Emil
het gesprek bijwoonde.
„Vier weken maar liefst", merkte haar vader
op. „Dat gaat niet, hoor".
„Nu, drie weken dan. Je moet je weer niet over
werken".
,,'k Zal nog wel eens zien", antwoordde hij, wat
voor haar feitelijk betekende, dat ze gewonnen
had. En die overtuiging werd nog sterker, toen
hij verder ging: „Voor Lucie zou het ook fijn zijn.
'k Heb haar uit Frankrijk, ik lcencle je toen nog niet,
wel eens geschreven, dat Parijs de moeite waard is
en wij er samen eens heen zouden gaan".
(wordt vervolgd)