eeuwóe 3£erkbocle Over Zendmgslectuur gesproken J- A. .r Vragen over de ioekomst van het Christelijk sociaal denken 23e JAARGANG No. 17 31 OKTOBER 1968 „Ik worstel en ontkom" OFFICIEEL ORGAAN TEN DIENSTE VAN DE GEREFORMEERDE KERK IN ZEELAND. Hoofd-RedacteurDr. A. DONDORP, Gapinge, Telefoon (0 1-189) 4 70. Redactie en medewerkers Ds. B. Wentsel, Brouwershaven J. A. v. Bennekom, Middelburg Dr. A. J. Boom, Vüssingen; Ds. M. V. J. de Craene, St. LaurensDrs. A. Elshout, Koudekerke Ds. W. H. Gispen, Terneuzen; Dr. P. C. Kraan, Vüssingen; Ds. G. S. Oegema, Arnemuiden; Dr. J. H. Becker, Nieuwerkerk; Drs. M. Beinema, Middelburg; Ds. C. W. de Bruijne, Goes. Adres voor opgave advertenties en predikbeurtenLittooij Olthoff, Spanjaardstraat 47, Middelburg. Abonnementsprijs 5.per halfjaar bij vooruitbetaling. Advertenties 20 cent per mm. Bij abonnement lager. Losse nummers 15 cent. Drukkers-Uitgevers Littooij Olthoff Spanjaardstraat 47 Middelburg, tel. 24 38 Giro no. 4 22 80 Ziedaar mijn moeder en mijn broeders. Mattheus 12 49. Maria en de broers van de Here Jezus maken zich bezorgd, dat Hij zich te druk maakt. Ze zijn ook bang voor conflicten met de Schriftgeleerden. Zij vinden, dat Hij zich veel te veel opwindt en willen maar liever dat Hij thuis komt. Ze voorzien anders moeilijkheden. Maarer zitten en staan in dat huis zo veel mensen stil te luisteren naar wat Hij allemaal zegt, dat de verwanten van Jezus onmogelijk bij Hem kunnen komen. Eindelijk is er dan iemand zo vriendelijk om de boodschap door te geven: „Zie uw moeder en broeders staan buiten en trachten U te spreken te krijgen". Maar de Here Jezus laat zich niet storenin Zijn werk. Zelfs niet door zijn moeder, ook al is zij nog zo bezorgd. Er komt een nieuwe verwantschap. Niet van het bloed, maar vati het Koninkrijk. De Here Jezus wijst naar zijn discipelen en maakt de kring wereldwijd door te zeggen: ledereen, die de wil van mijn Vader, die in de hemelen is, doet, is mijn broeder en zuster en moeder. Die mensen, die daar rondom Jezus zaten te luisteren, deden de wil van God door hun aandacht voor het V/oord. Tenminste... als die aandacht echte gehoor-zaamheid was. Want meer dan eens heeft Hij gezegd: „Zie dan toe, HOE gij hoort" Zalig is hij die het Woord hoort EN het doet. Want de daders van het Woord zijn familie van de Here Jezus, moeders en broers en zusters, bezield door dezelfde geest. In China zijn groepen van christenen, die samenleven in communes, zichzelf en elkaar gaan noemen „familie van Jezus". Zij staan aan zeer veel verdruk kingen bloot maar bewaren het Woord door naar dat Woord te leven. A.D. DE BRUG Daar is een brug als het leven langs afgronden gaat. Keer niet terug, daar is een brug God heeft hem geslagen. Hij kan ook U met al uw zorgen dragen; altijd; ook nu daar is een brug. Als het leven met zijn zorgen U neerslaat, de lasj van elke morgen U tegenstaat, er is geen weg terug, maar w e l een brug J. de Kok, Goes. Vanzelfsprekend lezen de echte zen dingsvrienden een of ander orgaan dat in- en voorlichting geeft op zendings- gebied. Ik schrijf hier zendingsvrienden, ofschoon aan dit woord een luchtje zit. Niet in de zin van kwalijk riekend, want dat ze er waren, was lofwaardig, doch dat ze er te uitsluitend waren: zij de zendingsvrienden bij uitstek als men sen met nu ja, een mooie voorkeur, een aardige hobby. Zo gelezen is 't een woord uit de oude doos om reden de zending de blijvende opdracht is der gehele kerk. De oude zendingsmensen slaakten menigmaal de verzuchting: och, of al Gods volk zendingsvrienden waren. Maar goed er verschijnt dan tegen woordig wel veel lezenswaardigs over de zending, zodat men van alle kanten aan de weet kan komen wat er al zo aan de hand is. ïk ga een en ander hier niet op noemen; u kunt dit zelf doen en u dan verbazen dat u er slechts weinig van leest. Vraag het uw dominéé eens listig hoeveel tijd hij aan de lezing van deze soort studiemateriaal besteedt. Van oudsher is de kerk bezig ge weest haar leden bij te werken op ge regelde en ongeregelde tijden, 't Begon bij de jeugd met een tweetal blaadjes. Voor de christelijk gereformeerde kin deren was dat „het mosterdzaad" en voor de doleantie-kindertjes „de kleine heidenbode". Toen kwam Middelburg 1896 met de acta daarvan en de principiële opzet van het werk, 't welk zich sindsdien in de loop van zeg drie-kwart eeuw onder des Heren zegen van het kleinste, der zaden tot een boom mocht ontwikkelen onder welks takken volken genezing vinden. 't Ziet er thans alles apders uit als voorheen. Men kan bij de boekenchef te Baarn terecht te kust en te keur om zich bij te werken. Nog eens gezegd ik ga hier niet catalogiseren. Wat ik echter wel doe en d.i. de aanleiding tot mijn stukje zendingsspijs op uw tafel, u wijzen op een dezer dagen verschenen prachtig handboek voor allen die in het algemeen geïnteresseerd zijn in de centrale vraag stelling wat het in deze nieuwe tijd be duidt en inhoudt als kerk in het Westen nog een zendingstaak te vervullen, en feitelijk zouden dat alle bewust mee levende leden van Christus' gemeente moeten zijn. „Onze blijvende opdracht" heet het handboek hetwelk bedoelt allen die de taak hebben de gemeente in al haar ge ledingen te onderwijzen en voor te lichten, in catechisaties en gesprekskrin- gen, in cursussen en conferenties, over haar roeping ten aanzien van wereld zending en wereld-diaconaat, ook zelf de weg te wijzen. Een derde groep die dit boek nodig heeft is die welke uit hoofde van studie zich in het apostolaat der kerk dient te verdiepen. Dr. Enklaar in samenwerking met prof. Verkuyl en medewerking van auteurs uit vele zendingsinsta;ities heb ben het handboek geschreven. Het telt ruim 250 bladzijden kloek formaat. Kok gaf het uit. In 't kort mag ik er eerlijk van zeggen dat u als u geïnformeerd wilt worden over enige zendingsaangelegenheid en u grijpt naar dit boek, u dan niet mis tast. De greep er naar is altijd wel lonend. B. WENTSEL, Brouwershaven. IV Wederkerige verantwoordelijkheid De artikeltjes die ik in september be gon te schrijven over het boek „Gezag en Zeggenschap" van prof. dr. H. J. van Zuthem (uitgave Kok, Kampen), moest ik onderbreken met enkele be schouwingen n. a. v. de forumavond die verontruste gereformeerden 3 okto ber j. 1. in de Middelburgse schouwburg organiseerden. Maar vandaag vraag ,ik weer Uw aandacht voor Van Zut hem's vooruitstrevende studie. Zijn hoofdmotief is, dat er niet alleen een verantwoordelijkheid dient te be staan van de werkgever voor de werk nemer, maar evepgoed van de werk nemer voor de werkgever. De eerstgenoemde verantwoordelijk heid heeft in het christelijk sociaal den ken steeds, en terecht, een grote plaats ingenomen, maar de tweede is steeds be-, perkt door de heersende opvattingen over gezag en eigendom. Zo werd in de conclusies van de chr. sociale con ferentie van 1952 gepleit voor een grotere verantwoordelijkheid van de werknemers. „De discussie tijdens deze conferentie toonde echter aan, dat deze verantwoordelijkheid door velen sterk wordt begrensd vanwege de hiërarchi sche opbouw van de onderneming en ook vanwege de rechten van de eigen dom. De geringe ontwikkeling van de zggenschap van de werknemers na deze conferentie toont wel aan hoe sterk de invloed van deze visie is" (161). Ook de opvattingen van het Verbond van Protestants-Christelijke Werkgevers, gepubliceerd in „De positie van de werknemer in de onderneming" (1964), leggen er wel de nadruk op dat de werkgever moet erkennen en hono reren dat de werknemer „als mens-mede y/erker en als belanghebbende" recht heeft op voorzieningen, waardoor hij zich tegen bepaalde economische risico's kan te weer stellen. Maar zodoende wordt de werkgever toch nog eenzijdig op zijn eigenbelang gewezen en komt de wederkerige verantwoordelijkheid niet tot zijn recht, die toch wel opgesloten zat in het uitgangspunt van deze publi catie, namelijk „dat de mens geroepen is door zijn leven en werk een antwoord te geven op de oproep van zijn Schepper, God lief te hebben boven alles en de naaste als als zichzelf. De liefde tot de naaste vraagt, dat de een de ander zo veel mogelijk helpt aan Gods roeping gehoor te geven. Dit geldt ook voor het omvangrijke deel van het menselijk leven dat door dagelijkse arbeid in be slag wordt genomen" (cursivering van mij, M. B. Arbeid meer dan insrtument In het kader van de, ook in christe lijke kring, gebruikelijke opvattingen ge zag eh eigendom past het, deze arbeid 'te zien als een middel om inkomen en be zigheid te verschaffen. Dit schijnt boven dien in overeenstemming te zijn met de grote belangstelling voör het loonzakje en de geringe interesse voor het geheel van de onderneming, die vele arbeiders, gezien verschillende onderzoekingen, blijken te hebben. Van Zuthem heeft ernstige bezwaren tegen deze instrumentale visie op de arbeid, die buiten beschouwing laat, dat een van de functies van de arbeid machtsvorming in het economische leven is. „Arbeid verdeelt en concentreert macht. Een instrumentele arbeidsop- vatting laat tenminste de vraag in het midden, in hoeverre werknemers in en door hun werk betrokken moeten wor den bij die macht en het toezicht op die macht. Immers, men laat de definitie van de arbeid over aan de actuele be hoeften en mogelijkheden. Het gevolg kan dan ook zijn, dat het werken in het bedrijf niet inhoudt, dat je als werk nemer mede-verantwoordelijk bent voor de doelstellingen in het bedrijfsleven. Eveneens blijft buiten beschouwing het christelijk motief van het zoeken van eikaars bestemming. Misbruik van macht door de werkgever valt dan buiten de verantwooredlijkheid van de werknemer en dus buiten zijn arbeid" (159). De rede, die N.K.V.-voorzitter Mertens zaterdag j.l. in Sneek hield, is er gelukkig een voorteken van, dat de vakbonden dit machtsprobleem met terdaad actueel gaan vinden. En wat de zogenaamde harde feiten betreft - ook van de opvattingen der arbeiders zelf -, hiertegenover blijkt Van Zuthem in dit gedeelte van zijn studie kritischer te staan dan in zijn be-, schouwingen over het gezag: „De wereld van de sociale feiten1, waarvoor de sociologie terecht zoveel belangstel ling heeft, zou er anders hebben uit gezien, wanneer waarden als gerechtig heid en solidariteit minder eenzijdig en meer konsekwent zouden zijn toegepast. Mogen we niet aannemen dat werk nemers in hun arbeidsgedrag andere kenmerken zouden hebben vertoond, wanneer met name ook ons onderwijs en de opvoeding meer waren gericht op de verantwoordelijkheid voor elkaar?" (160). Democratisering geen utopie. Deze laatste veronderstelling is min der utopisch en meer realistisch dan sommigen wellicht denken. Van Zuthem had hierbij kunnen verwijzen naar de publicaties van de Amerikaan R. Likert, die zich al sinds 1932 bezig houdt met de problemen van leiding geven in en organiseren van het bedrijf. Likert nu ziet in de toenemende scholing en ver beterde opleiding van de Amerikaanse werknemers een belangrijke oorzaak van een zich onvermijdelijk uitbreidende democratisering in het bedrijf. De daar mee gepaard gaande grotere verant woordelijkheid van de werknemers wordt in het begin soms slecht of hele maal niet geaccepteerd, maar leidt, bij geleidelijke en konsekwente doorvoering tot een hogere produktiviteit dan in de meer autoritair geleide bedrijven, zoals Likert laatstelijk nog in zijn „New patterns of management" concludeerde. Dat is dan geen schone wensdroom, maar een conclusie die gebaseerd werd op onderzoekingen naar de werkelijk heid in en de resultaten van veel uiteen lopende bedrijven. De mens geen dienaar van de machine. Met nadruk waarschuwt Van Zuthem voor het gevaar, dat de christelijke ar- beids-ethos, waarin het accent ligt op dienst en roeping, in de verdrukking komt door de technische ontwikkelingen in het bedrijfsleven. De onder meer met die ontwikkelingen samenhangende ten dens naar grotere bedrijven lean leiden tot het gevaar van berusting. „De or ganisatie kan zo groot en ingewikkeld zijn, de specialisten zo knap en de leiding zo autocratisch, dat er voor de gewone man geen beginnen aan is. Hij berust in de bestaande toestand en oriënteert zich op zijn eigen wereldje direct om hem héén" (166). Een ander gevaar is het materialisme, het alles en iedereen meten met maatstaven van geld en succes". Duidelijk komt dit steeds weer naar voren in het beklemtonen van de materiële belangen in de verhouding tussen werkgever en werknemer" 167) Natuurlijk betekent dit niet, dat we de technische ontwikkelingen af moeten remmen, maar we moeten de techniek beschouwen als dienaar en niet als heer. Dat houdt dan bij voorbeeld in, dat we niet zonder meer aanvaarden dat het technisch noodzakelijk is óp zondag te werken of dat het technisch onmogelijk is de mens meer zelfstandigheid bij het werk te geven. „We leven", zo schrijft Van Zuthem, „in een tijd, waarin een nieuw evenwicht

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1968 | | pagina 1