Officiële berichten
Horizontaiistwe
Vragen over de toekomst van
het Christelijk sociaal denken
„HONDEMASTATE"
ook al kunnen wij zijn doen niet be-
grijpen.
Jezus weende bij het graf van La
zarus. En dat geeft ook ons het recht
om te zeggen, dat we een groot verlies
geleden hebben en dat we echt bedroefd
zijn.
Maar tegelijk luisteren we naar Jezus'
woord: wie in Mij gelooft, zal leven, al
ware hij ook gestorven.
God trooste mevrouw van Wouwe,
Hij trooste de kinderen en familie en
Hij geve het ons het werk, dat zo plotse-
- ling werd afgebroken, in 's Heren kracht
voort te zetten.
Dit geldt in het bijzonder de kerk van
Serooskerke, die we ons hartelijk mee
leven betuigen en die w;e toewensen, dat
ook al zal straks naar we hopen een an
dere dienaar des Woords de plaats van
Ds. van Wouwe innemen, er nog veel
vrucht van de arbeid van Ds. van
Wouwe gezien zal worden.
En hijzelf zou niet anders willen: het
was alles genade, genade alleen. Ook
de kroon, die de Here zijn getrouwe die
naren geeft.
Die hoop moet al ons leed verzachten.
Laten wij dat zingen: Gez. 93 2.
li
In de hoofdstukken die Prof. Dr. H.
J. van Zuthem in zijn boek „Gezag en
Medezeggenschap" wijdt aan het begrip
gezag, wijst hij herhaaldelijk en met
nadruk op het verschil tussen macht en
gezag. „Macht is de mogelijkheid in
vloed uit te oefenen op het gedrag van
anderen overeenkomstig de bedoelingen
van de machthebber" (p. 35). Een be
waker in een concentratiekamp kan door
middel van geweld een gevangene tot
iets dwingen; een chef in een bedrijf
kan, door met ontslag te dreigen, zijn
zin doordrijven. In die gevallen is geen
sprake van een gezagsverhouding: „bij
gezag is op de een of andere manier
sprake van instemming van degenen die
aan de macht zijn onderworpen. Zij
rechtvaardigen als het ware het bestaan
van macht door de juistheid ervan te
beklemtonen" (36).
Zo gesteld kan een pure machts
verhouding tot onmenselijkheid leiden
en sluiten juiste gezagsverhoudingen die
onmenselijkheid uit. Het gezag is er niet
ter wille van zichzelf, maar moet, aldus
Van Zuthem, „dienstbaar zijn aan de
vermenselijking van onze maatschappij.
De kern is eigenlijk dat gezonde gezags
verhoudingen het resultaat zijn van
echte solidariteit, van dienst aan elkaar
en verantwoordelijkheid voor elkaar"
(37). Ik vraag me af, of hier niet meer
sprake is van een wisselwerking dan van
een eenzijdig oorzakelijk verband. Hoe
het zij, het verband dat Van Zuthem
legt tussen gezag en de evangelische
grondmotieven van gerechtigheid en so
lidariteit, lijkt mij ontwijfelbaar en hij
maakt het duidelijk dat het gezag ook
in zijii visie „niet staat buiten God eri
de dienst aan Hem" (48).
Daarmee is de opvatting dat gezag
een produkt is van menselijke verhou
dingen nog piet gerechtvaardigd. Is het
gezag, dat van door God gegeven
machtsmiddelen als bezit, kennis enz.
gebruik maakt, zelf ook niet door God
ingesteld
Met deze vraag komen we bij Rom.
13:1, een tekst die in het christelijk
denken over gezag steeds een belang
rijke rol heeft gespeeld. Van Zuthem
wijst allereerst op het verschil tussen
enerzijds de statenvertaling die hier het
woord macht gebruikt en anderzijds de
nieuwe vertaling die overheid en de St.-
Willibrordvertaling die gezag heeft. Hij
ziet dan in dit verschil in vertaling een
verschil in visie op de maatschappelijke
verhoudingen. Wel ten onrechte, want
de statenvertalers maakten niet zo zorg
vuldig onderscheid tussen de begrippen
gezag en macht als moderne sociologen
en konden met macht stellig hetzelfde
bedoelen als wij met gezag en overheid.
Trouwens, uit termen als „rechterlijke
macht" blijkt nog hoe die begrippen in
elkaar overgaan.
Hiermee is echter Van Zuthems keuze
voor de vertaling „machten" ijiet weer
legd. In dit vertalingsdilemma „gezag"
of „macht" kan alleen een nauwkeurige
exegese, die noch door ouderwetse theo
logische gezagsverheerlijking noch door
nieuwerwetse sociologische feitenaan
bidding gehinderd wordt, de beslissing
brengen. Misschien kan één van de
reeks theologen die hun medewerking
aan deze kerkbode hoofdzakelijk be-
CLASSIS THOLEN
Tot actuarius van de classis Tholen is
benoemd: Ds. P. Torenbeek, Langeweg
47, Anna Jacobapolder.
AGENDUM
van de voortgezette vergadering van de
Classis Zierikzee der Gereformeerde
Kerken in Nederland, op woensdag 2
oktober 1968, des avonds 7 uur in het
Gereformeerd Verenigingsgebouw, St.
Domusstraat, Zierikzee.
1Opening.
2. Appèl nominaal.
3. Preparatoir-examen van broeder D.
Jansma.
a. preekvoorstel:
Tekst: Genesis 35 vers 1-5.
b. exegese O.T.:
Psalm 107, Dr. J. H. Becker.
c. exegese N.T.:
Galaten 5 vers 1-12, Ds. J. H.
Nawijn.
d. dogmatiek: Ds. B. Wentsel.
4. Rondvraag.
5. Sluiting.
De samenroepende Kerk te
Brouwershaven,
Ds. B. Wentsel, Praeses.
I. C. J. Catsman, Scriba.
perken tot het laten vermelden van hun
naam in de kop van dit blad, eens van
zijn hoge rustplaats afdalen tot de te
vullen bladzijden en over Rom. 13-1
een, zo al niet beslissend, dan toch ver
helderend artikel schrijven.
Van Zuthems verwerping van de
goddelijke oorsprong van het gezag lijkt
mij vooralsnog te eenzijdig sociologisch
en te weinig bijbels geargumenteerd.
Overtuigender is wat hij schrijft over
de grenzen die Rom. 13:4 stelt aan de
macht of aan de overheid (het gezag):
„zij staat immers in dienst van God, u
ten goede".
De opvatting van o.a. W. F. de Gaay
Fortman, dat een overheid die niet meer
beseft dat het gezag wordt uitgeoefend
ten dienste van de staatsburgers, op
houdt overheid te zijn in bijbelse zin,
geldt volgens Van Zuthem ook voor de
machthebbers in het bedrijfsleven.
Het calvinisme heeft vanaf de oor
sprongen der 80-jarige oorlog deze be
perking bij herhaling gehanteerd en, ter
voorkoming van een absoluut gezag, ge
pleit voor inspraak van het volk. Het
merkwaardige feit doet zich echter voor
dat, ook voor het christelijk sociaal den
ken, de ondernemer veel onaantastbaar
der is dan de politieke overheid en dat
aan zijn ondergeschikten minder in
spraak wordt toegekend dan aan de
staatburgers.
In zijn kritiek op en verklaring van dit
verschil stelt Van Zuthem de betekenis
van de eigendom en de waarde van de
arbeid uitgebreid ter discussie. Daarover
de volgende keer.
M. Beinema.
VERSLAG
van de vergadering der classis Tholen,
gehouden 4 september j.l.
Deze vergadering, onder voorzitter
schap van Ds. A. G. van der Stoel,
stond wel in het teken van twee uiter
sten. Aan de ene kant was er de ver
slagenheid over de zeer ernstige ziekte
van Mr. J. J. Versluys, scriba en actuaris
der classis, aan de andere kant leefde
er dankbaarheid, dat het aantal predi
kanten in de classis in zo korte tijd was
verdubbeld door de komst van Ds. P.
van Dijk voor Bergen op Zoom en Oud-
Vossemeer en Ds. W. J. van de Kerk
voor Krabbendijke.
Met de meeste eer werd Mr. J. J. Ver
sluys op zijn verzoek ontslag verleend
van het scribaat en tot scriba voor een
jaar werd benoemd Ds. P. Torenbeek.
De beide nieuwe predikanten werden
welkom geheten. Geweldig belangrijke
zaken kwamen er op deze vergadering
in feite niet aan de orde, of het moest
zijn de wijziging van de huishoudelijke
regeling met als voornaamste verande
ring, dat het samenroepen van een ver
gadering voortaan geschiedt door de
kerk, die hiertoe door de classis is aan
gewezen. Kortom, de kwestie van de
roepende kerk, kerkrechtelijk voorge
schreven, maar in onze classis niet het
gebruik. Hoewel men deze zaak op de
vorige vergadering zijn fiat had ge
geven, bleek er toch nog oppositie té
zijn. Maar alle tegenargumenten van
„het liep zo goed, waarom verandering"
tot „beter ten halve gekeerd, dan ten
hele gedwaald" liepen stuk op het be
toog van Ds. P. Torenbeek, die van
geen dwaling wilde weten, maar be
klemtoonde, dat wij ons aan de kerke
lijke regels moeten houden, er daarbij op
wijzend, dat bij eventuele moeilijkheden
de classis op kerkrechtelijke gronden
moet staan. De wijziging werd aange
nomen.
De afgevaardigden van Tholen en
Poortvliet kwamen met de instructie een
consulent te vragen voor hun kerken.
Het moderamen kreeg toestemming
i.v.m. de nieuwe situatie in de classis
zich hierover onderling te beramen.
Na nog enkele kleine zaken behan
deld te hebben, sloot de praeses deze
korte classis-vergadering.
De volgende vergadering werd vast
gesteld op 13 november D.V.
W. J. v. d. K.
Wanneer men kritiek wil oefenen op
een christendom dat alleen maar „mede
menselijkheid" predikt en als enig ge
bod de liefde tot de naaste kent, noemt
men dit streven „horizontalisme".
Terecht hebben wij in het verleden
het zgn. social gospel verworpen om
dat dit het christelijk geloof geheel liet
opgaan in de strijd tegen armoe, ziekten,
honger, onrecht enz.
Wij hebben altijd sterke nadruk ge
legd op de verticale lijn, op de liefde
tot God en op de vraag: hoe vindt de
mens vergeving van zonden en vrede
met God.
Maar ik zie het als een grote fout,
wanneer men deze twee lijnen tegen
elkaar uitspeelt en hier een of-of stelt.
Het is niet één van beiden, maar en
en. Het is immers een dubbelgebod; God
liefhebben boven alles en de naaste als
u zelf.
Wanneer de kerk zich met de politiek
bemoeit, als de prediking zich uitspreekt
over concrete stukken ongerechtigheid
in de samenleving, mag dit zeker niet
op de noemer: horizontalisme gebracht
worden.
Men heeft de vergadering der Kerken
in Uppsala ook beschuldigd van hori
zontalisme, omdat ze zich met de bran
dende problemen van de tegenwoordige
wereld bemoeide. Ten onrechte.
Deze beschuldiging deed mij denken
aan wat ik als politiek gevangene steeds
van mijn Duitse rechters te horen kreeg:
bemoeit u zich nu maar met de hemel en
laat de aarde aan ons over. We zullen
uw diensten graag inroepen bij sterven
den en bij begrafenissen. Maar de poli
tiek moet u overlaten aan onze Führer.
De Kerk zal van ons niet de minste last
krijgen, als ze zich maar tot haar eigen
terrein beperkt.
Deze vragen kwamen ook naar voren
op de vergadering van de G.O.S. deze
zomer en rondom de kanselboodschap
FEUILLETON
door
HERMAN DE MUINCK
38)
„U leent mijn fiets, zoveel u wilt, juffrouw. U
moet er ook veel uitgaan. Genieten van uw vakan
tie. Niet u opsluiten hier", zei vrouw Jonker moe
derlijk.
„Dat ben ik ook niet van plan. 'k Moet ook naar
de pastorie. En naar de stad. De week zal gauw
om zijn."
,,'k Wist niet, wat ik hoorde, dat u verpleegster
geworden bent."
„Je bedoeld leerling-verpleegster. Ik kan er nog
niets van. Maar hoe weet je dat?"
„Nou, 'k weet het niet zeker meer, maar ik geloof,
dat dominee het aan ouwe Lena verteld heeft. Dat
is toch niet erg, wel?"
„O neen, helemaal niet. Ik wilde iets te doen
hebben. Maar men moet niet zeggen, dat ik ver
pleegster ben, want dat lijkt er niet op. Zo gauw
papa terug is, kom ik toch weer naar huis."
„U weet nog niet, wanneer mijnheer terugkopt?
Ik hoor, dat het goed gaat met hem."
„Ja, ik weet ook niet beter. Maar het duurt nog
wel even, eer hij terug is."
Hoewel zij meende, geen eetlust te hebben, smaak
te het vertrouwde zeeuwse brood haar heerlijk. En
even later stapte zij op de fiets, die vrouw Jonker
had meegebracht, en reed naar ouwe Lena.
„Mijn kind, mijn kind, wat ben ik blij, dat ik je
weer zie. In zo'n grote stad als Den Haag is het
niets. Niets voor ons soort mensen."
Lucie lachte hartelijk. „Dat valt wel wat mee,
ouwetje."
„Ik ben blij, dat je weer lachen kunt. Dat is goed,
meisje, 'k Weet wel, dat je je moeder niet vergeet.
Maar als jong meisje mag je niet bij je verlies stil
blijven staan."
Intussen Lucie bleef slechts een half uurtje,
want zij voelde zich vermoeid luisterde zij weer
met graagte naar de verhalen van Lena over haar
moeder.
De volgende dag ging zij naar de pastorie, waar
zij de volgende zondag de gehele dag te gast was.
Het was op die zondag, dat Frans, alleen met
zijn moeder, vroeg: „Komt Lucie vandaag niet?"
„Lucie is een week met vacantie. Ze is in Zeeland."
„O, dat wist ik niet."
Er klonk teleurstelling in zijn stem. Onderzoe
kend keek zijn moeder hem aan, wat hij zeer goed
opmerkte.
„Mama?" vroeg hij plotseling. „Hoe vind u
Lucie?"
„Een lieve meid," antwoordde zij op warme toon.
„Je tante mag haar ook heel graag. Ik vind het
bewonderenswaardig, zoals zij zich door haar leven
heenslaat. Altijd, zonder doel, bij die familie had
zij niet vol kunnen houden. Ze zou, volgens je tante,
een uitstekende verpleegster kunnen worden, maar
ja, over enkele maanden zal zij wel verdwijnen."
„Zij zou ook een goede huisvrouw zijn," zeide hij.
„Als zij trouwde, ja."
„Laten we nu geen komedie spelen, mama. Ik
ben er zeker van dat u al lang iets gemerkt hebt."
„Dat heb ik zeker, jongen. Je tante ook. Maar
ik geloof, dat je weg nog niet op rozen gaat. Jullie
beiden staan, en dat is al enkele maanden, niet
meer zo onbevangen tegenover elkaar. Je wilt haar
tot vrouw hebben, ik heb het gevoeld. Als schoon
dochter zou ze mij zeer welkom zijn. Maar wat
is er aan de hand? Dat mag ik toch wel vragen,
nu je er zelf over begonnen bent?"
k Heb Lucie gevraagd, of zij mijn vrouw wilde
worden."
„O", merkte mevrouw Langeveld verbaasd op.
„Dan moet ze je afgewezen hebben!"
„Neen, ze heeft niet „ja" en niet „neen" gezegd.
Dat is het nu juist. Ik weet niet, waar ik aan toe
ben."
Hij vertelde openhartig het korte gesprek, dat
hij met Lucie had gehad op die avond na het
schaatsen op de IJsclub en ook, dat hij later haar
nog eens had gepolst met hetzelfde resultaat, be
sluitend: „En nu weet ik het niet meer. Ik heb zo
de idee, dat er een ander tussen zit. Maar dan denk
ik weer: Lucie is toch niet een meisje om twee
ijzers in het vuur te hebben. Als het met de een
niet lukt, gaat het wel met de ander. Ik kan dat
van Lucie niet geloven."
„Zo is zij vast niet, Frans. Zet die nare gedachte
uit je hoofd. Hoe het dan wel precies in elkaar zit,
weet ik ook niet."
Zij wist alleen maar dat deelde zij haar zoon
niet mede wat haar zuster haar had meegedeeld.
Lucie had bezoek van een jongeman gehad, die in
Utrecht voor arts studeerde (zij had onmiddellijk
begrepen, dat hij de zoon van dominee Fottema
was) en zij waren samen de stad ingegaan. Voor
zover zij wist, was dit slechts één keer gebeurd.
Moet hieruit nu een conclusie worden getrokken?
Of betrof het slechts vriendschap tussen twee
plaatsgenoten, die bovendien samen dezelfde school
hadden bezocht? Vreemd was het wel. Maar neen,
twee ijzers in het vuur zou Lucie niet houden, dat
was uitgesloten.
„Zou u", aarzelde Frans, „niet eens een balletje
kunnen uitwerpen? Die onzekerheid is zo marte
lend".
(Wordt vervolgd)