BIJBEL-LEZEN
Het kan verkeren
Vragen over de toekomsi van
het Christelijk sociaal denken
I de gemeente I
„HONDEMASTATE"
Toen Prof. Oud gestorven was, is er
veel gezegd en geschreven om deze be
kende politicus te eren.
Hij was een echte magistraat en een
ervaren parlementariër. Hij was geen
man van onze partij, maar het was voor
ons niet moeilijk zijn vele werk dankbaar
te gedenken.
Over één ding heb ik niets gehoord
of gelezen. Maar ik dacht dat het toch
belangrijk was, nml. dat deze man ge
leefd heeft met de bijbel.
Het volgende berichtje vond ik in
Hervormd Nederland".
Prof. Oud was er niet uitbundig
mee. Maar in kleine kring kon hij
het vertellen: hij leefde met de
bijbel.
Het was op een kleine plechtigheid
van de Pensioenraad van de Her
vormde Kerk. Prof. Oud was daar
voorzitter van, de enige kerkelijke
functie die hij bekleedde. Hij ver
telde, zonder ophef, dat hij de bijbel
kende. Het was zijn dagelijkse lec
tuur, aan het ontbijt. „Wij hebben
hem zeker vier keer in z'n geheel
gelezen," zei hij.
Ik was blij, toen ik dit las. Maar ook
wat beschaamd. Wat oordelen we mak
kelijk over mensen die nu niet bepaald
tot onze kring behoren.
Er komt ook een vraag op ons alle
maal af: leven wij met de bijbel
A. D.
I
Op het eerste christelijk sociaal con
gres van 1891 sprak Abraham Kuyper
van „de onhoudbaarheid van de tegen
woordige toestand" die te verklaren
was „niet uit bijkomstige oorzaken,
maar uit een fout in de grondslag zelf
van ons maatschappelijk samenleven".
Vroomheid, vriendelijkheid en welda
digheid kunnen die grondslag niet af
doende verbeteren, „een andere inrich
ting van het maatschappelijk gebouw"
is hiervoor „gewenst en mogelijk".
Prof. Dr. H. J. van Zuthem citeert
deze woorden met instemming en waar
dering in zijn boek „Gezag en Zeggen
schap. Vragen over de toekomst van
het christelijk sociaal denken" (uitg.
Kok, Kampen). Ook hij stelt zich op
de uitgangspunten die de christelijk so
ciale beweging vanaf het Reveil gehad
heeft: de bijbelse motieven van ge
rechtigheid en solidariteit. Op het con
gres van 1871 werd van daaruit stelling
genomen tegen het (toenmalige) so
cialisme, dat met zijn klassenstrijd de
solidariteit van werkgevers en werk
nemers uitsloot én. tegen het (toen
malige) liberalisme, dat de wet van
vraag en aanbod stelde boven de eis
van gerechtigheid.
Van Zuthem legt er niet alleen de
nadruk op, dat het christelijk sociaal
denken, de klassenstrijd afwijzend,
„door werkgevers en werknemers, door
bezitlozen en eigenaars gehanteerd
wordt" (p. 13), maar hij acht het van
niet minder belang, dat de normen van
solidariteit en gerechtigheid weder
kerig zijn en dus niet alleen de werk
gever verantwoordelijk stellen voor de
werknemer, maar ook de werknemer
voor de werkgever.
Zo komt hij tot het stellen van enkele
kritische vragen. Het christelijk sociaal
denken wil zich niet laten beperken
door maatschappelijke posities. Maar
dat ideaal is nog geen werkelijkheid
geworden. „We kunnen immers niet
voorbijgaan aan het feit, dat bijvoor
beeld werkgevers en werknemers uit
christelijke kring duidelijke menings
verschillen hebben over zaken als
eigendom en medezeggenschap" (14).
„Wat blijft er over van de geloofwaar
digheid van de grondmotieven, wan
neer er in toenemende mate van werk
gevers gemeenschappelijke verklarin
gen en standpunten komen en idem dito
van de werknemers Wordt op deze
manier de hooggeroemde solidariteit
niet tot klasse-solidariteit (16). Er
is, ook in christelijke kring, een ideo
logische rechtvaardiging van eigen po
sitie en eigen belang opgebouwd, die
tot stand kon komen en stand kan hou
den door een eenzijdige benadering van
andere groepen.
Met deze eenzijdigheid komen we
terug bij de wederkerigheid die het
christelijk sociaal denken zou moeten
kenmerken. Dat Kuyper in 1871 niet
met de arbeiders sprak over hun ver
antwoordelijkheid voor de onderne
mers, maar wel tot de ondernemers
over hun verantwoordelijkheid voor de
arbeiders, was niet juist, maar binnen
het kader van de theorie en de praktijk
van die tijd wel begrijpelijk. Want de
praktijk was dat een groot deel van de
arbeiders in geestelijk en materiële el
lende leefde en de (christelijke) theorie,
geformuleerd door o.a. Sikkel, zag de
bedrijven als lichamen, waarvan de on
dernemers de „denkende hoofden" en
de arbeiders de „werkende handen"
waren.
Maar nu leven de arbeiders in betere
sociale omstandigheden en zijn velen
van hen, mede door een betere oplei
ding, niet minder denkend hoofd dan
werkende hand. Is in deze gewijzigde
situatie een eenzijdige verantwoorde
lijkheid van de ondernemers voor de
werknemers nog te verontschuldigen
We kunnen de wederkerige verant
woordelijkheid toch niet langer afwij
zen met het argument dat de arbeiders'
dom zijn en weinig verantwoordelijk
heidsbesef hebben. Dat dit ook in chris
telijke kringen toch gebeurt, wordt, al
dus Van Zuthem, ten diepste veroor
zaakt door een eenzijdige uitwerking
van de grondmotieven van gerechtig
heid en solidariteit op de terreinen van
gezag, medezeggenschap, eigendom en
arbeid (zie p. 28).
Zijn eigen opvattingen over deze on
derwerpen zijn even belangrijk als
boeiend. Helaas wordt de formulering
daarvan vaak geschaad door overbo
dige herhalingen en andere slordig
heden.
M. Beinema.
BRIEF VAN DS. C. OVERDULVE
UIT KIBUYE, RWANDA
Beste mensen,
Uw brief van 28 mei kwam als een
warme verrassing. Ik moet eerlijk zeg
gen, dat die bibliotheek nog niet erg vlot
gekomen was. De 100,— van vorig
jaar (gezonden door de jeugdclubs uit
Zierikzee) was uiteraard een mooi be
gin, waar we erg blij mee waren. Maar
u hebt goed aangevoeld, dat een aan
vulling ervan nog zeer welkom zou zijn.
We zijn bijzonder blij met de aktivitei-
ten van de jongelui uit de verschillende
plaatsen van Schouwen en Duiveland.
In de eerste plaats wel omdat ze zich zo
hebben ingespannen voor een konkreet
doel. Ik neem aan, dat daarmee ook een
stukje zendings- en kerkewerk hier in
Rwanda iets dichterbij gekomen is. Dat
vind ik op zichzelf al een positief ding.
En ik hoop dat het voor ieder van u iets
blijvends zal betekenen.
Daar komt dan natuurlijk bij dat fan
tastische bedrag van 613,80. Dat stelt
ons inderdaad in staat om nu een se
rieuze start te nemen. We hadden van
het vorige bedrag een 70-tal pockets ge
kocht, maar toen de rekening kwam,
bleek die veel hoger te liggen dan we
geld hadden. Tot nu toe ligt die reke
ning er nog. Die kunnen we nu dus
binnenkort gaan betalen. Bovendien zul
len we de boekenvoorraad kunnen uit
breiden.
Nu waren de moeilijkheden van de
start evenwel niet alleen van financiële
aard. We hadden gehoopt in Kibuye te
kunnen gaan wonen tegen eind vorig
jaar. Waar we nu wonen (in Ru-
bengera) is 20 km van Kibuye vandaan
en dat was niet zo gemakkelijk voor het
werk. Het zal nog wel even duren voor
we in Kibuye, in het centrum van de
kerkelijke gemeente wonen. Maar men
is er nu toch begonnen met de bouw
van een pastorie. Maar sinds enkele we
ken woont er nu bij de Kerk in Kibuye
een van de evangelisten en het is de be
doeling, dat die het bibliotheekwerk zal
gaan starten. We hebben al gemerkt dat
er grote belangstelling voor is.
Het is trouwens hiermee net als met
een sneeuwbal. Ook in andere kerkelijke
centra wil men bibliotheken gaan op
zetten. Het is nl. steeds meer duidelijk
geworden dat vooral jongelui, die de een
of andere middelbare school hebben ge
volgd, dikwijls als ze van school af zijn,
helemaal zonder lektuur zijn. Een biblio
theek zou daarom in een grote behoefte
voorzien. Het hebben van een biblio
theek is zelfs opgenomen in de algemene
evangelisatie-planning. Zo zie je, wat
een klein begin soms kan betekenen.
Wij wensen u bij al uw aktiviteiten in
jeugdverband veel vreugde toe en grote
voldoening. Met hartelijke groet.
w.g. C. M. Overdulve
We bidden voor Dr. A. Wind, predi
kant te Bussum, die naar Beirut vertrekt.
Deze maand hopen Dr. en mevrouw
Wind met hun gezin naar Beirut te ver
trekken, waar Dr. Wind gaat doceren
aan de Theol. School voor het Nabije
Oosten. Deze school, waar Dr. H. Mul
der gedurende 2 jaar heeft gewerkt, is
de enige protestantse theol. school in
het Nabije Oosten, waar een zorgvul
dige opleiding wordt gegeven. Laten we
bidden om grote zegen op het werk van
Dr. Wind en ook voor deze school, die
van groot belang kan zijn voor de Evan
gelie-verkondiging in dat deel van de
wereld.
In een dienst, even stijl-vol als in-
houd-vol, heeft Ds. Kornet afscheid ge
nomen van de kerk van Vlissingen.
Och, elk afscheid is per saldo een
classicale aangelegenheid: er komt een
vacante gemeente in het ressort. Het is
dan ook een prachtige gewoonte, dat
de kerken bij elk afscheid en bij elke
intree de hele classis uitnodigen. We
vieren alles en masse, in weemoed en
in vreugde willen we bij elkaar zijn. Dat
de Middelburgse pastores nog wel eens
verstek laten gaan op onze plechtige
dagen zal toch niet als reden hebben,
dat stad en omme-landen elkaar op een
afstand willen houden. We zijn toch
immers: Classis Middelburg. Er is geen
enkele suggestie, dat we „Classis Wal
cheren" willen heten. We blijven bij
moeder en we hebben genoten van dé
tekenende woorden, die Ds. van Wil
genburg van Middelburg over Ds. Kor
net heeft uitgegoten. Ja, daar waren alle
sprekers het over eens: Ds. Kornet is
een harde werker. Dit had ook nog ge
noemd kunnen worden, dat je in de om
gang met Ds. Kornet nooit de indruk
kreeg: wat heeft die man veel te doen
Steeds tijd voor je en interesse voor
alles. Zo'n charisma moet je maar heb
ben, dat je boven je werk blijft. Ik ge
loof, dan kun je des te meer doen.
Intussen, onze classis heeft en weer
een vacature bij. Het kan verkeren.
Toen Ds. Hartholt indertijd in Wierum
kwam, maakte hij de Classis Dokkum
vol. Na enkele maanden was er een
regen van vacatures over die classis. In
augustus 1967 mocht Ds. Hartholt weer
de hek-sluiter zijn in onze classis. En
kijk nu eens. Den Helder krijgt zelfs
twee van onze dominees. Zeker, in Mid
delburg was er een intree. Maar daar
is het ook niet lang een vol kwartet. We
zullen maar denken: het kerkelijk be-
loop. Dan ook Ds. van Wouwe te moe
ten verliezen We meenden hem voor
onze classis nodig te hebben. Gods tijd
FEUILLETON
door
HERMAN DE MUINCK
36)
Dat gebeurde die avond. Zij kleedde haar vraag
zo voorzichtig mogelijk in.
„Een smerige dokter is dat", zei Adri met de grootst
mogelijke minachting in haar stem. „Snap je niet, wat
er gebeurd is
„Ik moet eerlijk bekennen van friet."
Vermeulen liep naar haar kastje, haalde er een ge
neeskundig boek uit, bladerde er in en gaf het Lucie.
„Dit hoofdstuk handelt over abortus. Lees het maar.
Ik kom straks terug."
Onder het lezen werd haar afschuw steeds groter.
Zo moest het met Helena gebeurd zijn. Niet alleen
met haar medeweten, maar ook met haar goedkeuring.
Dat had zij alleen zo bedisseld, althans oom, tante
en Hermien hadden er niets van geweten, dat was
uit het verhaal van Hermien wel duidelijk.
„Begrepen vroeg Adri, terugkerend.
„Ja, zo zal het wel gegaan zijn. Maar Adri, dat is
toch vreselijk
„En óf. Ik noem het gewoonweg moord."
„Maar dat mag toch niet
„Natuurlijk niet. 't Is ook bij de wet verboden. Maar
je hebt soms wel eens een gewetenloze arts, die, azend
op een flinke hoop geld, de behandeling toepast."
„En komt dat dan niet uit
„Zowel de dokter als de vrouw zwijgen natuurlijk
als het graf. Het kan alleen zijn ik geloof, dat het
bij artsen niet vaak voorkomt of helemaal niet, ik weet
het niet, maar er is ook een bepaald soort vrouwen,
die abortus toepassen dat de patiente, om haar zo
maar te noemen, doodbloedt. En ja, dan lekt het uit.
En de rechter weet wel te straffen."
Ontzet had Lucie zitten luisteren. Dus zover was
het met Heieen gekomen. Vrij zeker, dacht Hermien,
had die jonkheer de dokter betaald. En dat had Heieen
goed gevonden Hermien was nog wel veel verder
gegaan met haar beweringen. Zij was er zeker van
dat de vader van de jonkheer, die immers bulkte van
het geld, Heieen een flink bedrag had doen uitbetalen,
om van het „gezeur" af te zijn. Want .Heieen had, bij
wijze van spreken, plotseling geld in overvloed.
Hoe kan dat nu vroeg Lucie zich af, hoe kon
Heieen zich zo verlagen. En dat op een manier
Wat had Hermien ook gezegd O ja, zij zal het wel
in haar wanhoop hebben gedaan. Ja, zo zou je het
moeten zien. Als je geen houvast hebt, kom je tot
verschrikkelijke dingen. 'tWas Lucie, alsof zij in een
afgrond staarde
HOOFDSTUK XVI
Ontspannen, met welgevallen om zich heen ziend
en ook naar het water, zat Lucie op het promenade
dek van de boot naar Zeestad, zich koesterend in de
meizon.
Zij zou begin juli een week vakantie gehad hebben,
maar de directrice was genoodzaakt geweest, het
rooster te veranderen en was haar vakantie eind mei
geworden. Zij had een ijlbrief naar Janus Jonker ge
schreven met de opdracht, op „Hondemastate" een
paar kamers voor haar in orde te maken.
Nu voer de krachtige boot haar naar Zeeland.
Heel in de verte zag zij de dikke toren van Zeestad
al opdoemen. Na een half uur zou de boot aan de
haven meren. Dan was zij in de haar zo vertrouwde
omgeving
Aan de ene kant was zij dankbaar voor haar ver
vroegde vakantie. Het werk in het ziekenhuis was
toch heus geen sinecure. Zij voelde zich 's avonds
ook moe. Maar gelukkig kon zij goed slapen en was
zij 's morgens heerlijk uitgerust, Aan de andere
kant betreurde zij het, dat de vakantieregeling ver
anderd was. Als die, zoals aanvankelijk bepaald, in
juli zou zijn geweest dan had zij Jan regelmatig
ontmoet, die dan met vakantie thuis zou zijn ge
weest. Dat kwam nu falikant uit. Daarbij kwam
nog, dat hij een paar dagen geleden had opgebeld
met de vraag, of zij een middag zouden uitgaan,
't Was voor het eerst sinds die middag in februari.
Ze had hem moeten teleurstellen door mee te delen,
dat zij een week naar Schouwenburg ging. Zij had
hem gezegd: „Ik verlang zo ontzettend naar Schou
wenburg, en ik ben blij, dat, zonder mijn toedoen,
mijn vakantie vervroegd is. Maar je kunt toch wel
komen, als ik hier weer terug ben?" Maar dat kon
niet, had hij verteld, want hij ging met een clubje
studenten, met een hoogleraar als geleider, naar de
Universiteit van Heidelberg, minstens drie weken,
om een speciale college te volgen. Hij behoorde tot
èèn van de uitverkorenen, die er heen mochten.
Dus zouden zij elkaar voorlopig niet zien en
teleurstellen, de tweede maal, dat hij een poging
waagde. Gelukkig zag zij hem nu niet vaak meer.
Hij had nu een kamer in Amsterdam en kwam niet
eens elk weekend thuis. Maar Jan, Jan, ja, Jan...
Zij had het boek, waarin zij had zitten lezen,
dichtgeslagen en staarde over het wijde water van
de Zeeuwse zeearm, waarin nauwelijks enige gol
ving te bespeuren viel. Dat had zij wel eens anders
meegemaakt. Torenhoge golven beukten dan de
zeedijken en bij vloed stond de kade van Zeestad
blank, soms enkele meters. Maar nu het was een
genot, om te varen. De boot gleed door het water;
je hoorde alleen heel vaag het monotone geluid
uit de machine kamer.
Zij was verheugd, eens uit de dagelijkse sleur te
zijn, al verheelde zij zich niet, dat de herinneringen
van „Hondemastate" haar ver van gelukkig zouden
stemmen.
Aan de kade het gewone beeld: veel mensen (al
was het aantal niet zo groot als in de zomer) om de
aankomst van de boot bij te wonen. En daar
reed Janus met het rijtuig juist de havenkant op.
(Wordt vervolgd)