Laat de beslissing niet aan de Slang Van de Orgelbank Remmingen II Harvey Cox's reactie op eenzijdige vergeestelijking van het Evangelie is een visie die zich, soms prikkelend ge formuleerd en opzettelijk uitdagend tot discussie, te vaak beperkt tot de mens en de aarde. Dan gaat de satan te veel schuil achter de slang en staat de Zoon van God te zeer in de schaduw van de revolutionaire zoon des mensen. Wanneer Cox stelt, dat de theologie zich alleen bezig moet houden met de politieke en maatschappelijke stroom versnellingen van deze tijd (pagina 39), moeten we, meen ik, dat alleen" ver vangen door ,,ook". Want inderdaad, Christus heeft ons vrijgemaakt en die vrijheid „doorkruist met een onmetelijke kracht alle bindingen, die het menszijn teisteren en relativeren" (Berkouwer). En dat zijn dan niet alleen zonde en schuld, maar ook alle nood en dood, iedere lichamelijke ellende en elke duistere bezetenheid (vgl. Berkouwer, De mens het beeld Gods, p. 370). Dat is dus een evangelisch perspectief, dat we eigenmachtig en gemakshalve ver korten, wanneer we Biafra en Vietnam daar buiten laten. Ongetwijfeld houdt het christelijk ge loof ook de plicht in de toekomst in te gaan (vgl. Hebr. 11 8). Maar na Abra ham, die dit deed „zonder te weten waar hij komen zou" heeft God ons meer ge openbaard. Hoe moeilijk de toepassing daarvan in concrete situaties is, weten we zo langzamerhand wel. Daarom kunnen we het Cox nauwelijks verwijten dat hij duidelijker is in zij uitspraken over het gaandan in wat hij zegt van de richtingMens-zijn betekent volgens hem „zorg dragen en liefde hebben voor je medemens-Eva, en met haar heer schappij voeren over de aarde, naam geven en zorg verlenen aan de schep selen die door God in de vrije mensen wereld worden gezet" (p. 19). Weini gen zullen vinden dat daarmee te veel is gezegd, maar zodra we het gaan aan vullen en toepassen, botsen de me ningen. Duidelijk laat Cox blijken, dat het initiatief tot dit gaan in de toekomst bij God ligt. Dat geldt voor de vernieuwing van de kerk: „die vernieuwing is per slot van rekening Gods werk, niet het werk van mensen. Wij maken ons vaak zorgen over de toestanden in de kerk en raken daardoor in een soort paniek, omdat wij vergeten dat wij zelf geen macht hebben om het leven in de kerken te vernieuwen. Want dat leven is een gave die God zelf ons schenkt" (p. 205). Die vernieuwing kan zich op verschil lende wijze uiten. Cox noemt als eerste kenmerk „de christelijke aanwezigheid", het daar de kerk vertegenwoordigen, „waar een sociaal conflict is ontstaan, waar rassenmoeilijkheden zijn, waar oorlog is of revolutie, of waar natuur rampen hebben plaatsgevonden" (p. 199). Dat geeft de kerk, die vaak alleen maar en alleen, in monoloog heeft gesproken, weer het recht om gehoord te worden en plaatst haar „in een positie die de mensen doet vragen waarom de christenen in feite zo en zo handelen" (p. 200) Daarbij moet de kerk en dat volgt uit al het voorafgaande haar politieke apostolaat weer op zich nemen. Dat is een taak die niet minder moeilijk dan nodig is. Wie zich ook maar enigermate betrokken weet bij de pogingen het po litieke denken en doen der christenen in ons land te radicaliseren, zal het vol gende citaat hartgrondig beamen: „Ons grootste probleem in de kerk zal zijn, hoe ons politiek te engageren zonder pretentieuze kruisvaarders te lijken. In het verleden heeft de kerk vaak ge weigerd aan politiek te doen omdat de mensen dan dadelijk het visioen van e.en kruistocht kregen. Maar niemand heeft ooit bewezen dat politieke binding. noodzakelijk dit soort arrogantie mgt zich mee moet brengen. Wat wij nodig hebben in onze politieke gehoorzaam heid, is beide zijn: duidelijk én nederig" (p. 201). Ook hierbij erkent Cox, dat God als eerste werkt: „Hij zal zorgen dat de vernieuwing in het leven van zijn volk voortgang vindt" (p. 206). Terwijl Cox dus t.a.v. groepen als kerk en maatschappij niet voorbij gaat aan de zonde en de vrijmaking daarvan door Christus (vergelijk ook: Gods re volutie, p. 65, 66), blijven de persoon lijke zonde en bekering van hen die aan dat vernieuwingsproces hun krachten moeten geven, buiten beschouwing. Als reactie op onbijbelse vergeestelijking en onchristelijk individualisme is dit tekort verklaarbaar, maar het blijft een tekort. Overigens, wanneer de persoonlijke bekering in het geding komt bij vraag stukken van politieke en maatschappe lijke aard, komen er meer vragen los dan er beantwoord worden. Bij het overden ken van het solidair zijn en handelen met niet-christenen zal zelfs een ge moderniseerde en uitgebreide Gemene Gratie-constructie wellicht niet meer af doende blijken te zijn. M. Beinema. Woensdagavond 7 aug. waren we als kringbestuur bijeen in een van de vergaderzalen van de Geref Kerk te Arnemuiden om ons werkprogramma voor het komende seizoen te bespreken. Allereerst onze eerste Kringvergade ring hopen we D.V. te houden in Wis- sekerke, Geref. Kerk, waar we het ge restaureerde ,,Muller"-orgel kunnen zien en horen en bespelen. Collego Karman hoopt dan te be spelen het contrapunt. De dispositie van het orgel en verdere gegevens volgen per convocatie, collega's. Voorts in de Chr. Geref. Kerk té Zierikzee, waar een Keunig en Vulpen orgel staat: Nov. 1968. Jan. 1969: Chr. Geref. Kerk te Goes, waar ook een nieuw orgel is. Maart '69: Geref. Kerk te Wolfaarts- dijk; ook voorzien van een nieuw orgel: Leeflang. Juni '69: Grote Kerk te Tholen. Mei '69: „Getuigeniskerk" te Middel burg (nieuw Leeflang orgel). Dit is in grote lijnen ons werkpro gramma, eventuele wijzigingen voorbe houden. Het is de bedoeling dat collega Bas Wijnands ons voorlichting geeft met dia's en dergelijke over orgelbouw. Zeer leerzaam. Voorts enkele sprekers over actuele vraagstukken betreffende ons werk als organisten. We hopen alle collega's zoveel mogelijk op onze Kring vergaderingen te mogen zien. Na een tijd van vakantie alle hens weer op de orgelbank, alle vingers en voeten weer in actie op ons „Koninklijk Instrument" Alle speellieden tot ziens in Wissen- kerke. Verdere mededelingen volgen nog per convocatie, collega's. Kringcorrespondent: P. Th. v. B. Het staat theoretisch voor ieder van ons zo langzamerhand wel vast, dat de Kerk, d.w.z. de kerkmensen door God geroepen zijn om het Evangelie te ver kondigen, niet alleen aan elkaar, maar ook aan hen, die „buiten" zijn. De grote vraag is echter: hoe voeren we deze opdracht nu praktisch uit? De taak tot zendingswerk en tot evangelisatie is duidelijk. Maar minder duidelijk is de methode. Vandaar dat er professoren zijn, die in de zendings wetenschap en in de evangelistiek do ceren aan de universiteit en de theolo gische hogeschool. Dat het zendingswerk zijn problemen kent, willen we graag geloven. Maar we hebben er zo dagelijks zelf niet zo veel mee te maken. Maar wat de evangelisatie betreft, zitten wij allen dagelijks met allerlei praktische moeilijkheden. Er is vrijwel geen enkele Kerk, die niet tobt met de problemen van de huisbezoek-commis sie: hoe krijgen we contacten en hoe benutten we de contacten, die we heb ben? Deze problemen worden hoe langer hoe zwaarder. Vroeger waren er over het algemeen nog wel enige christelijke noties onder de mensen. Maar tegenwoordig leven we in een wereld, die wel eens de na- christelijke genoemd wordt. De mensen zijn niet meer verloren zonen en dochters, die uit het Vader huis de wereld zijn ingegaan, maar het zijn kinderen en kleinkinderen van de verloren zoon, die in het vreemde land geboren zijn en iedere herinnering aan het Vaderhuis missen. Ze weten niet, wat u bedoelt, wanneer u. daarover met hen wilt spreken. Er is alle reden met aandrang te blij ven bidden om de vrede. De besprekin gen rondom Vietnam, Nigeria (Biafra), Midden-Oosten slepen zich voort of komen niet op gang. Het immense lijden door militair ge weld en honger gaat voort. Telkens zijn er uitbarstingen van geweld, waarin de spanningen zich ontladen. Laat ons bidden om wijsheid, volhar ding en kracht voor hen, die hier de eerste en grote verantwoordelijkheden dragen. Laten zij zich bij het bewaren en zoeken naar vrede gesteund mogen weten door hun volken. We bidden voor het Zendingsseminarie in Baarn Volgende maand beginnen de ver schillende cursussen weer. Prof. Honig en Ds. van Berge zullen officieel hun taak als rector en conrector beginnen. Laten we danken dat Ds. van Berge weer zover hersteld is, dat hij per 1 september zijn werk mag hervatten. Laten we ook danken voor wat God ons in Ds. Rullmann heeft gegeven, die jarenlang de stimulerende kracht is ge weest voor de opleiding van zovelen en nu op zijn 70e jaar geëmeriteerd is, maar van wien'we onder Gods zegen nog veel verwachten voor kerk en zending. Maar ook in de zending wordt het steeds moeilijker. Vroeger stonden de christenen op het zendingsveld als ontwikkelde mensen tegenover onontwikkelden. Wij waren de meerderen, die behalve 't evangelie wat te bieden hadden: onderwijs, be schaving, medische hulp enz. We kon den helpen. En die hulpvaardigheid gaf allerlei gelegenheid tot contact. Zo "<vas het in het begin ten dele ook in het Evangelisatiewerk: we richtten ons bij voorkeur op de. volksbuurten, waar vroeger de sociale hulp de deuren voor ons opende. De tractatie was een machtig middel om mensen te trekken naar onze zaaltjes in de achterbuurten. Maar waar het Evangelisatiewerk ge beuren moest op gelijk niveau en niet van boven naar beneden bedreven werd, daar was alles ineens veel moeilijker. Zover zijn we in de zending nu ook gekomen. Heidenen en Mohammedanen voelen zich niet meer de minderen van ons. Ze kijken op onze beschaving neer. Er is nog wel een technische en eco nomische achterstand, maar ze zijn hard bezig, met of zonder hulp, die in te halen en kijken niet meer op tegen onze westerse cultuur. Ze vinden Euro peanen en Amerikanen dat is voor hen zo ongeveer hetzelfde als christenen onbeschaafd, omdat dezen altijd aan geld en winst denken, altijd haast heb- FEUILLETON „HONDEMASTATE" door HERMAN DE MUINCK 33) :fj Hij protesteerde, opmerkend, dat het te koud was, maar Lucie stoorde er zich niet aan. ,,'t Is gezond weer", zeide zij. „Ik ga mij niet op mijn kamer op sluiten." Intussen, Jan had geen ongelijk gehad. Al was de vorst dan verdwenen, er was nog geen sprake van lente-'— de „maartse buien" moesten ook nog komen -het was behoorlijk koud en stevig stapte het tweetal naar het station in de Rijnstraat. „Het is nog een heel eind terug voor jou", zei Jan. „Ik pak de tram. Met een overstapje ben ik er zo." ,,'t Was een fijne middag, Lucie. Of vind je van niet?" „Natuurlijk was het een fijne middag. We hadden elkaar al zo lang niet gezien." „Hoelang kennen we elkaar al niet?" „Laat ik daaraan nu in het restaurant ook gedacht hebben! 't Is bijna twaalf jaar, Jan." „Zo'n tijd al? Och ja, natuurlijk." „Ik was blij, toen je brief kwam en je later belde, dat je vanmiddag zou komen." „Als je het goed vindt, bel ik je wel eens op, wan neer je vrij bent. Maar ik werk hard, Lucie. 'k Wil opschieten. Veel tijd heb ik niet." „Je belt maar, Jan. We zullen wel zien. Maar over werk je niet." Een stevige handdruk en hij was in het stations gebouw verdwenen. 't Was een fijne middag, had Jan gezegd. Dat was ook zo. En tóch had Lucie een onbevredigend gevoel. Wat zij dan gewild had? Dat wist zijzelf niet. Jan was toch geweest, zoals altijd, als ze bij elkaar waren. En tóch zij had verwacht, dat hij haar zou voor stellen, geregeld te corresponderen: dat zou zij leuk gevonden hebben. Maar hij repte er niet van. En zij had er toch niet over kunnen beginnen? En in de voortdenderende trein naar Utrecht zat Jan Fottema in gepeins. Ja, een fijne middag. Hij had er naar verlangd. Maar twijfel ging hem besluipen. O, hij hield van Lucie. Zij van hem? Vermoedelijk wel. Maar hij had de steun van haar moeder niet meer. Hoe zou haar vader er eigenlijk over denken? Een schatrijk man, die nota bene maanden weg ging naar Zuid-Frankrijk en Noord- Afrika. „Ik heb hier op een bank een saldo, ik weet niet eens, wat ik met qgt.geld moet doen". En hij hij was geheel afhankelijk als wie en wat dan ook. Vond het niet eens leuk, van een schoonvader af te hangen. En bij die kennissen waar Lucie, kind aan huis was, zoals ze gezegd had, was een zoon, student, even ouder dan hijZo tolden zijn gedachten door elkaar. En hij kwam geen steek verder. Aan het diner was het Heieen, die haar mondje roerde. „Die Lucie knijpt de kat toch maar in het donker. Ik kwam haar vanmiddag in de stad tegen. Met een vriend, niet dezelfde van toen. Een ander. Een stiekemerd, hoor." „Geen kwaad van Lucie zeggen", barstte Loes los. „Ze is een schat. Jij kunt er niet aan tippen." „Loes!" dus de stem van haar moeder scherp. Loes heeft gelijk, mamma. Lucie loopt niet in zeven sloten tegelijk. Je weet niet eens, wie het was. Je zegt maar wat." Dat was Hermien. „Stil nou toch, meisjes. Wie beweert nu, dat Lucie in zeven sloten tegelijk loopt. Dat doet Heieen ook niet." „Heieen! Die loopt in tweemaal zeven sloten te gelijk", smaalde Hermien. „Wil je nou eens „Geeft niet, mama. Zusterlijke jalousie, anders niet," zei Heieen met een verwaand lachje. „Ik trek me er niets van aan." „Jalousie! Jalousie! Op die „En nu is het afgelopen!" riep Jochem van Adri- gem, met de vuist op tafel slaand, zodat de borden rinkelden. 't Was afgelopen. Maar de stemming voor die avond was door en door bedorven. HOOFDSTUK VX Uitbundig was de lente opgebloeid. Lucie had naar Janus Jonker geschreven haar fiets te zenden, want nu was het moment aangebroken, dat zij, in haar weinig vrije tijd, een tochtje in de omgeving kon maken. Zij was in Scheveningen geweest, 't was ongeveer acht uur 's avonds, toen zij besloot, bij oom en tante een kopje koffie of thee te gaan drinken. Zij meende aanvankelijk, dat er niemand in huis was tot zij in de huiskamer tante trof, aan de tafel gezeten, het hoofd in de ellebogen, die op de tafel rustten. Op het geluid, dat het openen van de deur maakte, keek zij op. Lucie bespeurde onmiddellijk, dat tante Suze gehuild had, misschien nog wel huilde, want zij veegde de ogen met een zakdoek af. „Tante, wat is er?" vroeg Lucie verschrikt. „O, Lucie ben jij het? Er is niets, niets, 'k Heb alleen zware hoofdpijn." Lucie geloofde er niets van. Je kunt wel zware hoofdpijn hebben, natuurlijk, maar daar huil je niet over. Neen, er was iets anders. Maar wijselijk vroeg zij niet verder. „Ach, wat jammer. Kan ik u soms met iets helpen? U hebt toch zeker al asperine ingenomen?" „Ja, maar die helpt niet." Zij stond op. „Ik zal eens thee gaan zetten." „Laat mij dat maar doen, tante." (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1968 | | pagina 2