De HELE WERELD Set op Z WEDER
Woordjes leren
HONDEMASTATE"
We willen immers meedoen en dat is
waarlijk niet goedkoop.
Hierdoor doen zich ook een aantal
problemen voor op het terrein van de
ethiek. Allerlei dingen, die vroeger niet
mochten, mogen nu wel.
In ieder geval is achter menig ,,dat
mag niet", ,,daar horen we niet", een
vraagteken gezet. Lees er het boek van
Prof. Schippers maar op na over ,,De
Gereformeerde Zede". Dan zult U ver-
staan, dat achter deze problemen ook
het vraagstuk schuilt van de gewijzigde
culturele en financiële positie der „klei
ne luyden".
Een groot gedeelte van onze gerefor
meerde kerkmensen zijn geen kleine
luyden meer. En die noodgedwongen
soberheid van.vroeger is voorbij. Men
heeft zijn radio en stofzuiger. Voor de
kerk staan de auto's geparkeerd en in
de kerk kun je de bontmantels (nage
maakte of echte, dat weet ik zo niet)
niet tellen. En de gemeenteleden die
's zomers een buitenlands reisje maken,
zijn legio.
Vroeger gold als vaststaande, dat een
dame die een bontjas droeg, iemand van
lichte zeden was.
We kunnen nu wel achter de feiten
aan komen of onze ogen in het zand
steken, het valt niet te ontkennen, dat
heel de situatie nu anders is.
In die veranderde situatie hebben we
als christenen onze houding te vinden.
Het gaat niet aan heel deze ontwikke
ling te veroordelen en te brengen onder
het hoofd wereldgelijkvormigheid.
Soberheid op zichzelf is zeker geen
deugd. In die soberheid schuilt net zo
goed een gevaar als in het tegenoverge
stelde uiterste. Men zegt wel eens, dat
het met name Dr Kuyper geweest is,
die het gereformeerde volk weer in rap
port heeft gesteld met het moderne le
ven. Hij heeft in elk geval met zijn vrije
universiteit en christelijke politiek een
greep gedaan naar een herkerstening
van het leven. In de hoop dat heel het
cultuuraspect, dat metterdaad verwe
reldlijkt was, opnieuw zou komen onder
het beslag van het Calvinisme.
Ik ga hier niet in op de vraag wat
hier van terecht gekomen is (hier zullen
zeker ook wel weer licht- en schaduw
zijden te noemen zijn) maar een feit is,
dat het leven, waar we vandaag in
staan, totaal anders is dan 100 jaar ge
leden.
De soberheid is verdwenen.
Met al de gevolgen daarvan. Grote
gevaren zijn hierdoor ontstaan, die
ouderen en jongeren bedreigen.
Maar het verdwijnen van die sober
heid is ook een zegen. De mooie dingen
zijn ook voor ons En we hebben ook
een taak voor dit leven. En een plaats
in de zon van Gods algemene genade.
God geeft Zijn kinderen ook tijd voor
spel en scherts. Vóór dat de kwade da
gen komen, mogen we genieten van wat
onze Schepper gemaakt heeft en nog
door Zijn voorzienigheid onderhoudt.
Soberheid is alleen een deugd als het
een vrijwillig offer is. Als ik me bepaal
de dingen en genoegens ontzeg, om tijd
en geld vrij te krijgen voor dingen die
van meer betekenis zijn dan mijn ge
noegen.
Ik wil dus niet de soberheid prijzen
om de soberheid, maar wel wil ik vra
gen om christelijke ascese.
Een onthouding om 's Heren wilen
om 's Heren dienst.
Het is ellendig als mensen tijd heb
ben om geregeld bridge-avonden bij te
wonen, of om actief deel te nemen aan
een schaak- of oratoriumvereniging,
maar geen tijd hebben om iets te doen
aan evangelisatiewerk.
Ellendig is het dat er zo eindeloos
gecollecteerd moet worden en allerlei
financiële campagnes ontketend moeten
worden, om voor het georganiseerde
werk in het christelijk leven de gelden
te verzamelen, terwijl de rekeningen bij
banketbakker, dameskapper, sigaren
winkelier enz. een meervoud zijn van
de gevraagde bedragen.
Men hoeft niet sober te leven als men
het zich kan permitteren, maar toen
onze mensen armer waren, waren er
toch bij jubilea en dergelijke veel meer
extra giften in de collecte dan tegen
woordig. Om van de legaten maar te
zwijgen. Laat het geld maar rollen, dat
is goed voor de middenstand en voor
heel onze maatschappelijke situatie. En
dat er onder de arbeidende klassen
geen armoede heerst, ook niet bij ziekte
of in de ouderdom, het is een grote ze
gen. Als we maar niet vergeten dat we
rentmeesters zijn. Ons geld, ons lichaam,
onze vrije tijd, het is niet van ons zelf.
We mogen er van genieten.
Maar niet buiten de Here Jezus om
En niet zonder de naaste
Genieten en dienen zijn geen tegen
stelling.
Dienen moet genot wezen.
En wanneer soberheid ergens toe
dientdan pas is het een deugd.
Laten we hier ons zelf maar eens
goed onderzoeken.
In allerlei kring zijn de lonen geste
gen. Er wordt door zakenmensen aardig
verdiend. Als ik zie, wat men zich al
zo permitteert, moet ik zeggen dat er
weelde is. Ik vind het prachtig. Als men
dan zijn verhogingen maar doorcalcu-
leert op de kerkelijke bijdragen en de
verruiming niet alleen besteedt aan
meerdere luxe en meer genoegens.
Het leven zit hem niet in dure dingen.
Meer dan tot verzadiging kan men toch
niet lekker eten. Het ware geluk is niet
duur. Dat is zelfs niet te koop. Het is
wel fijn, dat onze mensen ook wat kun
nen meedoen.
Het is een zegen. Als we maar dicht
bij de Here Jezus blijven. En onze uit
gaven tegenover Hem verantwoorden.
Gevaren zijn hier vele. Voorspoed
maakt zo licht oppervlakkig en hoog
moedig. Maar het is ook niet waar dat
nood altijd leert bidden. Alleen door de
waarachtige en dagelijkse bekering zul
len we in voorspoed dankbaar zijn en
in tegenspoed geduldig.
A. D.
Wat hier volgt nam ik over van ds.
J. J. Kuiper, die in het gemeenteblad
van Zuidlaren „Kerkklanken" schreef
over de Wereldraad van Kerken, die
in Uppsala vergaderde
„Juli is voor velen de vakantiemaand
bij uitstek. Voor ruim duizend mensen,
die de komende maand bijeen zijn in
Zweden, geldt dat echter niet. Het is
natuurlijk wel leuk als Afrikaan, Aziaat,
Kongolees, Fransman, Nederlander een
kijkje te nemen in het rijke, welvarende
Zweden, maar daar komen die duizend
mensen niet in de eerste plaats voor.
Ze komen er als afgevaardigden van
hun kerk om de vierde Assemblée van
de Wereldraad van Kerken in Uppsala
bij te wonen. En ik neem aan dat het
voor al die afgevaardigden een inspan
nende maand gaat worden, want er zal
veel aan de orde komen.
Onze Geref. Kerken zijn, zoals u
weet, geen (nog geen lid van de We
reldraad. Iemand heeft het wel eens een
„bedrijfsongeval" genoemd. Misschien
zouden we wel vanaf het begin lid ge
weest zijn, wanneer er ongelukkigerwijs
niet verzuimd was ons uit te nodigen.
Wie weetMaar het is zó gelopen,
dat de aansluiting al of niet bij de We
reldraad in onze kerken een discussie
punt, zo niet vaak een twistpunt is ge
worden. Er zijn hartstochtelijke voor
standers, er zijn felle tegenstanders,
waarbij het aantal van de laatstgenoem
de groep, naar het zich laat aanzien,
enigszins begint te slinken. We kunnen
ook wel zeggen dat onze synode haar
standpunt langzamerhand, na het aan
vankelijke „neen", is gaan wijzigen, zo
dat bij de komende Assemblée in Upp
sala ook enige prominente theologen uit
onze kring aanwezig zullen zijn. Men
zou over de wenselijkheid van aanslui
ting of niet-aansluiting lang kunnen
praten we doen dat hier verder nu
maar niet maar een feit is, dat wij
een zo groot orgaan als de Wereldraad
niet kunnen negeren. 223 kerken zijn
met elkaar in gesprek. 223 kerken pro
beren een weg te zoeken in allerlei
moeilijke vraagstukken. Het is, dacht ik,
de moeite waard voor ons om in ieder
geval met belangstelling de gang van
zaken in Uppsala de komende maand te
volgen. Er komen vraagstukken aan de
orde die voor ons en voor onze kerken
van vitaal belang zijn, omdat we er,
evenals zoveel andere kerken, mee wor
stelen. Mag ik de belangrijkste onder
werpen noemen 1De eenheid van de
kerk in een kleiner wordende wereld.
2. Kerk en zending. 3. De rol van de
kerken in de sociale en economische ont
wikkeling. 4. De rol van de kerk in de
internationale betrekkingen. 5. De ere
dienst in een geseculariseerde tijd. 6.
Naar een nieuwe levensstijl.
Het is allemaal zeer kort en daardoor
nog niet zoveel zeggend aangeduid,
maar elk van deze onderwerpen is actu
eel en snijdt vragen aan waarmee ook
wij in onze tijd en situatie zitten. Nü
was het mijn bedoeling om in ieder ge
val uw belangstelling te wekken voor
wat er in juli gebeurt in Zweden. Wie
iets meer over de Wereldraad en haar
geschiedenis en over de opzet van de
komende Assemblée weten wil, kan ik
het pocketboek aanraden uit de Caril
lonreeks „Alle dingen nieuw". In kort
bestek krijgt u veel gegevens."
De voorzienigheid.
Wat praten de mensen toch altijd
over „de voorzienigheid", alsof dat een
op zich zelf staande, onpersoonlijke
macht was. Zelfs Adolf Hitler had zijn
mond vol over de voorzienigheid.
De voorzienigheid bestaat niet.
Dat is een afgod
Maar de Vader van onze Here Jezus
Christus, die om hem ook onze Vader
is, heeft het ergens op voorzien en on
derhoudt alle dingen met het oog op
dat doel.
Want God is de levende en machtige
en trouwe God. Geen verborgen God,
maar de in Christus en in zijn Woord
voor het geloof openbare God, die zich
met alle dingen bemoeit en voor ons
zorgt, omdat wij Hem ter harte gaan.
Buiten Jezus Christus om is er geen
rechte kennis van God mogelijk en al
lerminst van zijn voorzienigheid.
Buiten de Heiland om zie ik geen
verschil tussen God en duivel.
De ervaring leert ons allesbehalve
een wijs bestuur des Heren. En de ge
schiedenis laat ons dat ook niet zien.
Hoe verwant is dat allemaal.
God, als alles goed gaat kan men
makkelijk praten en Gods vaderzorg
prijzen en al wie zijn wensen vervuld
kreeg is over het bestuur des Heren best
te spreken.
Maar dat is geen geloof in de voor
zienigheid Gods
Lees het boek Job maar eens aan
dachtig door
Ik meen, dat we in de vorige eeuwen
te makkelijk hebben gesproken van
Gods voorzienigheid, 'k Heb eens ge
lezen, hoe een theoloog de wijsheid van
Gods bestuur bewees op grond van de
meloen, die door zijn in parten inge
deelde schil, zo uitstekend bestemd was
voor het grote gezin.
Juist het feit, dat zovelen, die 't Evan
gelie van de Here Jezus verwierpen,
even zo vrolijk spraken over de voor
zienigheid van de hemelse Vader, heeft
massa's anderen, die in nood en ellende
kwamen, er toe gebracht om met die
vaderlijke voorzienigheid te spotten.
Over de voorzienigheid van God kun
je alleen maar spreken als je Gods lief
de hebt leren kennen in het kruis van
Golgotha. Anders ken je God niet. An
ders is het een afgod, een dode god,
waar je je op beroept.
Gods liefde is allereerst de vergeving
van onze zonden.
En Gods bestuur heeft het voorzien
op een nieuwe hemel en een nieuwe
aarde.
Voor het geloof in Jezus Christus is
er die rots van het „nochtans". In weer
wil van alles weet ik zeker, dat alle din
gen hun plaats en doel hebben in een
zinvol verband. Want dezelfde God, die
om Jezus' wil mijn zonden vergeeft, die
bestuurt de wereld en bepaalt alle din
gen.
De natuur is onderworpen aan de ge
nade. Heel de wereld is ondergeschikt
aan het Koninkrijk Gods. De geschie
denis is dienstbaar aan de toekomst van
Christus.
Dat kan ik niet zien. En helemaal
FEUILLETON
door
HERMAN DE MUINCK
31)
„Ja, ja, ik weet wel, hoe je er voor staat. Allies moet
niet van jouw zakcentje. Je hebt de reis °°k.
„Nu goed dan, al vind ik het niet zo leuk."
,,'t Is strikte voorwaarde."
„Goed, goed. 'kHoop morgenmiddag om ongeveer twee
uur in het ziekenhuis te zijn. Dag, Lucie."
„Daaaaaag."
Opgewekt ging Lucie weer aan haar werk. 't Was
prettig geweest, de bekende stem weer eens te horen. En
dan morgenmiddag bij elkaar. Kunnen ze eens over Schou
wenburg praten, over mama, papaJan weet er alles
van. Met hem valt te praten.
Om twee uur, de volgende middag, was zij op haar
kamer druk in de weer het vertrek gezellig maken thee
zetten.
„Ik verdwijn, ben toch maar het vijfde rad aan de wa
gen," zei Adri Vermeulen lachend. Lucie had haar ver
teld, wie er eigenlijk kwam, toen Adri de vorige avond
opmerkte „Zo, komt de schaatsenrijder
„Neen. Een schoolvriend en een huisvriend. Hij stu
deert in Utrecht voor arts."
„O, vandaar je voorliefde voor het ziekenhuis."
„Adri, wat ben je toch een plaaggeest. Je zoekt overal
wat achter."
„Och ja, een aangeboren iets, hé Kun je niets aan
doen. Krijg er thuis ook altijd moppers voor," lachte Adri.
En weglopend dacht zij ,,'t Is dus niet de schaatsen
rijder, maar de aanstaande dokter. Dat zal de directrice
wel tegenvallen, 'k Heb de idee, dat zij denkt, dat de neef
met de buit gaat strijken. Enfin, we zullen zien."
Zij sloeg in haar gedachtengang de plank niet ver mis.
De directrice had die bewuste middag het knappe figuur
tje in trui en schaatsen in de hand gezien. En twee dagen
later wist zij, dat Lucie met Frans had gereden. „Die
twee zijn, geloof ik, goede maatjes," had zij tegen haar
zuster gezegd. „Wordt het wat met die twee
„Ik zou haar graag als schoondochter willen hebben,
maar ik weet het niet en bemoei me er ook niet mee.
Het komt vanzelf wel uit. Zo iets merk je gauw genoeg.
Moet je ook niet forceren."
Neen, zo iets moet je zeker niet forceren. Niet werd
vermoed, dat er hier in 't geheel niets te forceren viel.
Want Lucie dacht geen moment aan Frans.
Zij moest zich die morgen inspannen, om toch nog iets
van haar werk terecht té brengen. Want die middag
Prompt om twee uur werd op haar deur geklopt. Op
haar „binnen" kwam hij de kamer binnen.
„O, 't is toch goed," glimlachte Jan. „Ik wist het num
mer van de kamer niet precies meer. Dag, Lucie. Hoe
maak je het
Met uitgestrekte hand liep hij op haar toe en drukte
de hare zo stevig, dat zij met moeite het woordje „au"
niet uitriep.
„Wat ben ik blij, je weer eens te zien en te spreken,
't Was wat dit betreft, maar saai met de kerst. Hoe be
valt het je hier 'k Wist niet, wat ik hoorde leerling
verpleegster. Had ik, eerlijk gezegd, nooit achter je ge
zocht."
„Wat dan wel vroeg Lucie zijn hand nog steeds vast
houdend.
„Ik weet het eerlijk niet. 'k Heb er, geloof ik, nog nooit
over nagedacht. Je was thuis je was bij je moeder
Hij zag haar zonnig gelaat betrekken en hakkelde „Ik
doe je toch geen verdriet Het was wel wat ondoor
dacht."
„Neen, Jan, neen, het geeft niet. Ik ben zo blij, een ver
trouwd gezicht te zien en een vertrouwde stem te horen."
„Je mama is en wordt op Schouwenburg niet vergeten,
hoor. Laat je dat tot troost zijn, al is het niet alles, 'k Heb
nog veel over haar horen spreken. Maar voor jouw blijft
het verlies. Je schreef er niet over, maar van vader heb
ik wel begrepen, dat liet hier bij je familie niet zo prettig
is."
„Och nee. Maar veel heb ik, nu ik hier ben, niet met
hen te maken."
„Je hebt hier een leuke, gezellige kamer." Hij sprong
van de hak op de tak. „En dat voor een leerling-ver
pleegster."
„Ik verdenk de directrice er van, dat ze mij wat ver
went. Ik heb je toch geschreven
„Ja, ja, dat weet ik. Een zuster van die mevrouw, waar
je geregeld komt."
„Ja, 'k heb daar een heel gezellig tehuis. Wat ben ik je
moeder dankbaar, dat ze mij het adres gegeven heeft
„En je vader Hoe gaat het met hem
,,'k Heb net gister een brief ontvangen. Ze zijn in Men
ton op het ogenblik. Maar papa denkt ook nog over
Noord-Afrika. Hij schrijft, dat zijn gezondheidstoestand
goed vooruit gaat."
„Dat is fijn. Maar nog naar Noord-Afrika Dan komt
hij voorlopig niet terug."
„Dat denk ik ook niet. Daarom ben ik zo blij, dat ik
hier ben. Mijn tijd in ledigheid doorbrengen wilde ik be
slist niet."
„Kun je het werk volhouden Je hebt een zwaar be
roep gekozen."
„Tot nu toe heb ik er geen last van. Ik ben sterker,
dan je misschien denkt," glimlachte zij.
„Dat lijkt zo. Het is fijn voor je, dat je zulke goede
kennissen hebt. Wat zijn dat voor mensen
Lucie vertelde het een en ander. Zo kwam hij ook te
weten, dat er een zoon Frans was, die in Amsterdam in
de rechten studeerde, die iets ouder was dan hij. Onbe
vangen deelde zij mede, enkele malen met hem geschaatst
te hebben. Meer niet. Jan ging er niet op in, sprak weer
over Schouwenburg en Lucie's moeder.
Enige tijd nadat zij thee gedronken hadden vroeg Lu
cie „Wat wilde je van Den Haag zien?"
„Alles. Maar dat kan niet in één middag."
„Dan kom je eens terug."
„Mag dat?"
„Ja, waarom niet? Ik vind het fijn, een oude kennis
te ontmoeten."
Hij keek naar buiten.
„Als ik het goed zie, gaat het regenen. Zullen we dan
een museum nemen Het Mesdagmuscum. Ben ik nog
nooit geweest
„Ik ook niet. 'k Zal eens even zien."
(Wordt vervolgd)