PLAKBOEK De Processie-vrijheid „HONDEMASTATE" mochten samenwerken heb ik collega Van Wilgenburg leren kennen als iemand, die zowel in theologische als kerkelijke vraagstukken over een diep en scherp inzicht beschhikt. Men zou soms wensen dat hij wat sneller met zijn gewaardeerde mening naar voren kwam. Anderzijds getuigt dit juist van wijs heid, dat hij eerst bedachtzaam de zaak van alle kanten bekijkt. Als hij dan zijn oordeel geeft is dat weloverwogen en de kern rakend. Naast voorzitter van het plaatselijk evangelisatiecomité, waaronder het zon dagsschool- en clubwerk ressorteert, hanteert hij ook de voorzittershamer in de gereformeerde stichting voor maat schappelijk werk en gezinsverzorging. Dat deze stichting langzamerhand is uitgegroeid tot een geweldig bedrijf, waar zij o.a. meer dan 20 gezinsver zorgsters of -helpsters in dienst heeft, is niet in het minst dank zij hem. De kerkelijke gemeente Middelburg, doch niet alleen zij, vele kerken in clas sis en provincie kennen hem als een be gaafd spreker ,,voor de vuist weg". Hij is geen man die zichzelf naar vo ren dringt of schuift, maar de zieken in het ziekenhuis en thuis kunnen op hem rekenen. Men weet het in zijn wijk, zoals ook wij als collega's het weten je doet op hem nooit tevergeefs een beroep. Dat bij dit alles zijn vrouw levens groot op de achtergrond staat is dui delijk. Het is eenvoudig onmogelijk als do minee wekelijks zo rustig je werk te doen, wanneer je niet met alle vragen en problemen van je ambtswerk kunt terugvallen op een echt thuis. Dit is een van de grote verdiensten van deze predikantsvrouw. Zij zowel als hij, en dit geldt even eens voor hun vijf kinderen, zijn geen mensen die het middelpunt zoeken. Vandaar dat ik het zo fijn vind dat ze 4 april een hele avond in het middel punt zullen staan. Het belooft een groots feest te wor den. Zij zelf zullen daarbij de eersten zijn die, terugblikkend op die 25 jaar, ge tuigen van genade alleen. Middelburg P. JOOSSE. Verschillende reformatorische ker ken, waaronder de Gereformeerde Ker ken in Nederland, hebben zich uitge sproken vóór de vrijheid van processie. We begrijpen best, wat in onze tijd, tot deze conclusie heeft geleid, maar we vragen ons toch af, of men hier wel degelijk begrepen heeft waar het om gaat. Het is immers duidelijk dat 'n pro cessie zo maar geen optocht is. In iedere processie wordt, aan het eind van de processie, de hostie ter aanbidding mee gedragen. Nu is het zó, dat iedere rooms-katholiek, al heeft hij dan mis schien niet meer hetzelfde idee dan vroeger over de aanwezigheid van Christus in de hostie, er toch nog voor knielt, wanneer deze hostie (ouwel) ter aanbidding wordt aangeboden. De vraag, die aan 'n protestant, door deze processie-vrijheid wordt gesteld, is wat zult u doen als u toevallig zo'n pro cessie ziet passeren Men kan natuur lijk zeggen dat men er zich niet aan hoeft te storen, maar het is eveneens duidelijk dat iemand, die b.v. tijdens het passeren van de hostie zijn hoed niet zou afnemen (en dan spreken we nog niet eens van het knielen) door 'n rooms-katholiek voor onfatsoenlijk zou gelden. Nu zegt men van rooms-katholieke zijde wel, dat, in geval er processie- vrijheid komt, deze moeilijkheid er geen is, omdat alle processies zouden ver bannen worden naar het rijk der folk lore. Er zijn echter ook in ons land, /naast tal van rooms-katholieken die er zo over denken, ook nog anderen die na de afkondiging van deze vrijheid het best eens zouden willen proberen. We hoeven in dit verband maar te denken aan de confrontatie-groep of aan het Michaël-legioen. Misschien zal men van rooms-katholieke zijde zeggen dat deze groep te verwaarlozen is. Toch moet er in dit verband op gewezen worden, dat het deze groep is die ook de nieuwe catechismus te Rome heeft aangeklaagd en die het gedaan gekregen heeft dat men in Rome deze nieuwe catechismus is gaan onderzoeken, met het gevolg, dat men er nog geen definitieve beslis sing heeft over genomen. Het is dus, al met al, wel duidelijk, dat de vrijheid van processie meer in houdt dan 'n welwillende geste tegen over de rooms-katholieke kerk. Het stelt immers ook vragen aan het pro testantse volksdeel, en dan vragen die, niet alleen theoretisch, maar ook prak- tich zijn. Men had, wat dit betreft, als de processies toch geen zin meer hebben voor de rooms-katholieken, veel beter kunnen adviseren, dit punt in 'n komen de grondwet helemaal weg te laten. Zo men dit niet doet, zal het, en dat is du - delijk geloof ik, voor iedereen die er mee geconfronteerd wordt, zijn vragen op werpen. M. V. J. DE CRAENE. Bevriend Staatshoofd. Het was in 1943 Ik was nog maar pas thuis gekomen uit mijn eerste gevangenschap, door een bevriende vijand uit de benauwde en overbevolkte cellen van de Amstelveen- seweg (Amsterdam) verlost, toen ik opgebeld werd door een Duitser, die mij te spreken vroeg. Ik was er niet aan gewend, dat deze lieden vroegen". Ze commandeerden. Maar deze vroeg of hij bij mij komen mocht. Hij was een broer van de zwager van de dochter van een dominee, die ik wel kende. Inderdaad kende ik de genoemde Duitse predikant, die wel eens een preek van me in het Duits had vertaald. Op grond van deze relatie vroeg deze officier van gezondheid in het vijande lijke leger, toegang tot onze huiselijke kring. Hij wilde graag zijn vrije avon den ergens anders doorbrengen dan in de gelegenheden van „das Militar". Hij kwam. Toevallig deed ik hem zelf open, toen hij op het Kerkplein stond en belde. Ik nam hem echter eerst mee naar de studeerkamer, want vóór ik hem in de huiskamer bracht, wilde ik weten met welk soort ik te maken had. Ondertus sen hingen tot schrik van onze kinderen die onwijs-grote officierspet en de kop pelriem aan onze kapstok. Dat gesprek in de studeerkamer ver geet ik niet licht. Ik vroeg hem wat zijn opvattingen waren over het Nationaal-Socialisme. Hij keek mij bedroefd aan en na een pijnlijke stilte zei hij „Toen uw Konin gin aan Hitier een bloemstuk zond met gelukwensen, omdat hij aan een aanslag was ontkomen, zaten mijn vader en oud ste broer in het concentratiekamp we gens hulpverlening aan Joden". Ik herinnerde het me. Het was enige jaren vóór de oorlog. Onze regering was neutraal. In Duits land was het Nationaal Socialisme aan de macht en Hitler was dus een be vriend staatshoofd. Onze Koningin Wilhelmina zal er wel niet veel aardig heid in hebben gehad, maar ze moest wel Ik schaamde me diep. Want neutra liteit ontslaat je niet van de verantwoor delijkheid. Toen we later elkaar meer leerden kennen, vertelde hij meer over de toe standen in Duitsland. Ik wist er iets van, omdat ik de „Mohrsoldaten" van Langbod gelezen en -gevluchte joden had gesproken, maar kreeg van lieverlee meer te horen. Hij werd een huisvriend en ook de kinderen, die ontzettend bang waren voor Duitsers, wenden aan zijn spraak en wat nog veel moeilijker was, aan zijn uniform. Eens zat een kereltje van drie paard je te rijden op zijn knie. En spontaan, als kinderen kunnen zijn, streelde hij zijn wangen en zei „U bent wel een lieve rotmof". Onverwachts werd hij overgeplaatst en later vernamen we, dat hij in Rus land was omgekomen. Wanneer wij in de tijd, die we nu beleven, de discussies volgen over wat je al of niet moogt zeggen van een be vriend staatshoofd en diens politiek, denk ik dikwijls aan Koningin Wilhel mina, die op een gegeven ogenblik een bloemstuk sturen moest, maar die dit zeker niet van harte heeft gedaan. Maar wat een ellendige indruk had die beleefde politiek gemaakt op het kleine getal Duitsers, wier ogen nog open waren. Een bloemstuk van Wil helmina aan Adolfm.h.g Maar in haar hart heeft ze wel wat anders gezegd van het bevriende staats hoofd. A. D. 1870 1943 - 1948 P. C. BOUTENS Middelburg. Mijn hart wou nergens tieren en nergens vond het vree dan tusschen uw rivieren nabij uw grote zee. Deze strofe uit een gedicht van Bou- tens kende ik sinds mijn schooljaren, maar nu pas versta ik het, nu ik op de zelfde plaatsen ga en sta, als waar de dichter in zijn jeugd heeft gelopen. Want dat is Walcheren. Hier in Middelburg is Boutens ge boren als kind van een christelijk gezin. Hier ging hij naar een school met de bijbel, bezocht er het gymnasium, maar ook de catechisatie. In Middelburg ging hij met zijn ouders naar de kerk, eerst naar de Her vormde, maar later naar de (dolerende) Gereformeerde Kerk. Want vader Bou tens ging, zoals dat heette, „met de do leantie mee". Hier heeft hij dus zijn eerste indruk ken gekregen van het Evangelie en van het christelijk leven. Hier heeft hij lopen piekeren en twijfelen en als jongen zijn eerste conflicten verwerkt. In het gedichtje, dat hierboven staat hoort U het heimwee naar het land van herkomst, maar als U goed luistert, hoort U er ook de onrust van de zoeker in, die zich de geborgenheid herinnerd van het verloren kindergeloof. De gedichten van Boutens leerde ik kennen op het gymnasium. Niet in de officiële lessen, maar door een paar leraren en vrienden. Spelenderwijs leer den wij tal van mooie regels en spreu ken te citeren. En ik, die zo ontzettend moeilijk uit het hoofd kon leren, heb de hele Beatrijs uit mijn hoofd kunnen voordragen. Het was tijdens en na de eerste we reldoorlog. Natuurlijk liepen we achter, want er woei alweer een andere wind door de Nederlandse letteren. De tijd van het classicisme was eigen lijk al voorbij. Maar U weetde gym nasiale jeugd is nogal snob en wij ge noten van het gemaniereerde mooi-zeg- gen en vroegen elkaar „Hoe laat is 't aan de tijd en kregen prompt ten antwoord „De zon genaakt haar mid dagstee". Één keer heb ik Boutens persoonlijk ontmoet. Dat moment is mij mijn hele leven bijgebleven. Ik kwam eens op het bureau van de Haagse Volksuniversiteit, waar ik de directeur in gesprek vond met een heer, in wie ik onmiddellijk Boutens herkende van de portretten. Toen hij weg ging groette ik en kreeg een knipje terug. En nu ontmoet ik hem weer op de tentoonstelling in de Vleeshal te Mid delburg. Daar liggen zijn boeken en de dingen, waar deze eenzame mens zich mee had omringd. Zijn handschrift en veel portretten en oude Zeeuwse pren ten uit de tijd van zijn jeugd. Boutens heeft Zeeland verlaten, maar U vindt Zeeland terug in zijn verzen „De laatste wagen wankelt naar de schuur". Boutens heeft de bijbel verlaten, maar U vindt de bijbel terug in zijn gedichten. Zijn classicisme sloot aan bij de oude taal der Statenvertaling. En ook zijn neologismen hadden een klank van vroeger. Wie de bijbel kent, verstaat Boutens het beste, ook waar hij soms wat duis ter is. Zo b.v. in de Beatrijs „Zij veegde de vloer en keerde de kerk (gelijkenis van de verloren penning de zoekende vrouw keerde haar huis met bezemen). FEUILLETON door HERMAN DE MUINCK 16) De hofmeester vc.n de boot, waarop zij had gedineerd, had beloofd, haar behulpzaam te zijn voor het verkrijgen van een goede, betrouwbare kr.uier. De boot legde aan vlakbij het Maasstation, maar zij moest naar het Beurs station, dat slechts een minuut of tien van „Maas" ver wijderd was. Die afstand kon zij best lopen, als een sjouwerman haar koffers droeg. Bovendien wilde zij graag lopen, want zij had ruim zeven uur in de bovendekse ka juit gezeten en gelezen, want door het gure november weer kon men niet buiten de hutten vertoeven. Zo nu en dan was er zelfs een windkracht geweest, die naar storm zweemde. Gelukkig bofte zij op het Beursstation. Er werd haar meegedeeld, dat de trein uit Dordrecht op komst was, zodat zij weldra plaats kon nemen in een niet-volle coupé en een dik half uur later aan het „Hollansch Spoor" in Den Haag uitstapte. Op het perron zag zij al heel spoedig haar oom, die haar niet zo gauw in de gaten had. „Dag, oom Jochem." „Hé, Lucie. Ik zag je niet eens. Geef maar gauw je koffers. Moet jij daar nu mee sjouwen „Och, 't is de moeite niet, dat eindje. U hebt lang op mij moeten wachten, hé „Nogal. Een onfortuinlijke bootreis gehad Hij wist van vroeger nog wel, hoe het ging met die boot. „Er kwam geen eind aan," verzuchtte Lucie. „Enfin, ik ben er." Van Adrigem wenkte een witkiel. „We nemen een rijtuig," zei hij tot de met één vinger aan zijn pet tikkende man. En lopende naar de uitgang „Is je vader al vertrokken, Lucie „Morgen, oom. 't Was wel de bedoeling, dat wij samen zouden gaan en hij in Rotterdam zou overnachten, maar er moest nog iets in de zaak gebeuren. Nu gaat hij morgen over Roosendaal naar Parijs en dan verder naar het zui den." ,,'k Hoop, dat het "reisje hem goed zal. doen. Uit zijn brief kreeg ik de indruk, dat hij het hard nodig heeft." „Papa is inderdaad zeer vermoeid. Maar gelukkig niet ziek. Tenminste, dat zegt hij." „Heb je het Biermans niet gevraagd „Die is helemaal niet geraadpleegd. Vader heeft direct een specialist in Utrecht geconsulteerd." „Tja, dan zullen we er het beste van hopen." In het rijtuig nam hij, aarzelend, weer het woord. Lucie voelde onmiddellijk aan, dat hij het verhaal niet prettig vond. „Je kunt het natuurlijk niet helpen en tante en de meis jes ook niet, maar 't was vervelend, dat je vandaag kwam. Tijd, om te vragen, een dag eerder of later te. komen, was er niet meer, dus, hoe onaangenaam ook, je moet de ont vangst maar voor lief nemen. Met onze verontschuldi ging." „Is er wat bij u thuis, oom vroeg Lucie, zich niet behagelijk voelend ze was toch al zo eenzaam en zou er nu nog iets bij komen „Neen, niet ergs. Maar tante en de meisjes moesten na het diner weg, we hebben er zelfs vroeg om gegeten, een afspraak, die al lang geleden gemaakt was. En ik heb om half negen een vergadering kan moeilijk thuis blijven, want ik ben secretaris van die vereniging. Er is dus nie mand in huis. Maar Lucie zal wel spoedig komen." „O, ik kan best even alleen blijven, oom." Lucie wist niet, of zij de mededeling prettig moest vin den of niet. Zij zag wel wat tegen de ontmoeting op. Heel flauw kon zij zich tante en de nichtjes herinneren, toen die in Schouwenburg waren, 't Waren niet bepaald aangename herinneringen. En zij wist nog heel goed, dat haar vader, toen de familie vertrokken was, had gezegd „Gelukkig, die zijn verdwenen," wat hem een terecht wijzing van moeder bezorgde. „Nu, maar ik vind het onaangenaam voor je. [i Is on zerzijds niet beleefd ook. Maar er was niets aan te ver anderen. Lucie zal zich haasten, naar huis te komen." „Maak u geen zorgen, oom. Ik red mij zo lang wel," antwoordde Lucie, opgewekt, al of niet werkelijke op gewektheid. In elk geval was Jochem van Adrichem er door op gelucht, want hij sprak nu vlotter en méér en wees haar in het-voorbijgaan op verschillende bezienswaardigheden van Den Haag, voorzover die in het duister van de avond te zien waren. Het rijtuigje minderde vaart en stond stil voor een vrij hoog huis in een stille straat, waar de huizen alle wel gelijk leken te zijn. „We zijn er, Lucie." Hij rekende af met de koetsier en zei in de kale hal „Nu zal ik zien, wat eten voor je op te scharrelen. Tante zou in de keuken het een en ander gereed zetten." „O, oom, doet u beslist geen moeite, 'k Heb op de boot heel laat gedineerd en moet vanavond niet meer eten." „Weet je het zeker „Absoluut, oom." „Dan kan ik je beter naar je kamer brengen. Daar komt Lucie je straks wel opzoeken." Hij ging haar voor naar de tweede etage en opende een deur. „Je tante had gedacht, dat je deze kamer zou betrek ken," zeide hij, min of meer hulpeloos, in alle geval ver legen. Hij dacht aan de fraaie vertrekken op „Honde- mastate", waarbij dit vertrek in het niet viel. Hij had er Suze ook voorzichtig op attent gemaakt, maar die had, als steeds gedecideerd, gezegd, dat Lucie deze maar voor lief moest nemen. Tenslotte zou zij toch het meest be neden zijn. „Het is best, oom." „Ik ga even je koffers halen. Dan kun je uitpakken, als je dat wilt. Maar misschien kun je beter op Lucie wachten, die je beter kan inlichten dan ik. Op de gang is, geloof ik, nog een lege kast." „Voorlopig ga ik in de stoel zitten en wat lezen ik ben moe," zei Lucie. „Want u gaat zeker direct weg Tenminste, als ik op mijn horloge kijk." „Ja, 't wordt zeker mijn tijd. Het spijt mij geweldig, kind, dat alles vandaag zo tegenloopt." (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1968 | | pagina 2