Do eerste plenaire vergadering Jong zijn n(i van hel R.K. Pastoraal Concilie Onze „PIEP-SN" fe Breskens „HONDEMASTATE" De eerste plenaire vergadering van het rooms katholieke pastoraal concilie is geëindigd. Het is, het geheel over ziende, wel duidelijk, dat alles wat los gemaakt is binnen de rooms-katholieke kerk (en dat is niet weinig) niet meer te stuiten is. Van de andere kant wordt het nu ook wel meer en meer duidelijk, dat de bisschoppen bij monde van kardinaal Alfrink, 'n beetje bang zijn geworden van hun eigen concilie. Het is niet voor niets, dat de kardinaal tijdens zijn ope ningsrede meer dan eens zei ,,dat dit concilie niet tegen Rome gericht was" en dat het daarom ook ,,geen bindende uitspraken kon doen". Het wil ons voorkomen dat tijdens de laatste reis van de kardinaal naar Rome, de paus er hem meer dan eens op gewezen heeft, dat Rome uiteindelijk zou beslissen over de besluiten die dit concilie nam, en dat hij (de kardinaal) daarom dit ook moest naar voren brengen op dit concilie. Dat er op deze plenaire vergadering toch nog gesproken is, b.v. over de nood waarin vele priesters verkeren, omdat ze het niet eens meer zijn met de leer of met het celibaat dat hun wordt op gelegd in naam van hun ambt, was te danken aan de vasthoudendheid waar mede afgevaardigden van Groningen vasthielden aan het verzoek om nu eens de pastorale beleidslijnen voor de ambtsvervulling van de priester in Ne derland, opgesteld door het episcopaat op 24 januari 1967, daadwerkelijk in praktijk te gaan brengen. Het lijkt mij ook ongelukkig in deze tijd voor de rooms-katholieke kerk zelf, dat, terwijl sommige gewezen predikan ten zo maar priester worden gewijd, terwijl ze getrouwd mogen blijven, men sen die priester zijn zonder meer, om wille van een of ander besluit uit de middeleeuwen, niet mogen huwen of aan de kant worden gezet. Als het priesterschap het ongehuwd zijn in houdt, dan moet men dit ook konse- kwent doorvoeren, en niet hier en daar 'n steek laten vallen. Trouwens, heel de geschiedenis van de celibaatswet toont voldoende aan, dat het ongehuwd zijn van de priester niets met het priesterschap als zodanig te maken heeft. Het celibatair leven van de priester is tenslotte voortgeko men uit het kloosterleven. Het is over duidelijk, dat de celibaatswet trouwens tijdens haar eerste bestaan niet eens in Het feit dat de A.O.W.-er em. pred. van Wassenaar een boekje uitgeeft onder bovenstaande titel en dat doet als Ds. Gabe van Duinen zou op iets krampachtigs kunnen wijzen. In deze zin namelijk, dat deze alom als Gabe benoemde mens zich met alle geweld toelegt op een zijnderzijds jong zijn nü. Vandaar de herinnering aan thuis, zijn vriendjes op straat en op school en zijn studententijd door het alsnog gebruike lijke Gabe, de roepnaam van zijn jong acht werd genomen. Later is het alge meen geworden in de westerse rooms- katholieke kerk, waarschijnlijk mede onder de invloed van 'n verkeerde asce se, die het niet gehuwd zijn waar Pau- lus over spreekt zo wist op te voeren, dat dit nu het eigenlijke ideaal van de christen zijn moest. Het was echter al vlug duidelijk, dat men op dit gebied de plank mis sloeg, maar voor de pries ter bleef het ideaal eerst het ongehuwd zijn, later werd het gewoonweg 'n eis. Daarom zouden m.i. de priesters, die priester willen blijven, en die de leer van Rome volledig blijven accepteren, er moeten naar streven dat indien ze willen huwen, ze de volledige uitoefe ning van hun ambt willen blijven uit oefenen. Nu wordt er gesproken om ze te werk te stellen in een of andere ker kelijke functie, dat is reeds heel wat, maar waarom discriminatie tussen hen en gewezen predikanten die priester geworden zijn Zeker, men zal binnen de rooms- katholieke kerk heel wat taboe's moeten overwinnen, maar van de andere kant lijkt mij dit de enige rechvaardig be gaanbare weg, om alle discriminatie te voorkomen. Men kan dan nog aan de persoon in kwestie vragen wat hij zelf wil en als hij het niet eens is met de leer, moet men hem dan ook in alle vrede laten gaan. Dat Rome hier komt te staan voor de verandering van haar sacramentenleer is meteen duidelijk. Het blijvend teken dat het ontvangen van het priesterschap in de ziel van iedere wijdeling zou uit werken, wordt bij degene die men in vrede moet laten gaan, zeker zonder waarde. Dit is tenminste m.i. de konse- kwentie van dit alles. Wanneer hij im mers „priester is in eeuwigheid" zoals men dit uitdrukt „moeten men hem blij vend vasthouden". Wanneer men ech ter deze karaktertrek van het priester schap zou laten vallen, zou men heel an ders staan tegenover hen die om ge wetensbezwaren de r.k. kerk hebben verlaten en de interne verstandhouding tussen gewezen priesters en priesters binnen de roomse kerk zelf zou al heel wat gezonder zijn. Men zou degene, die zijn ambt heeft neergelegd niet meer beschouwen als afvallige en de christe lijke en menselijke verhouding onder elkaar zou er veel beter door worden. M. V. J. DE CRAENE. zijn. Dit mag men nu nog zeggen en alzo nog heden jong zijn met hem Gabe. In zeker opzicht is de tekst van het boek Jong-zijn-nü misleidend, omdat deze verwachtingen wekt van geheel andere aard als Gabe geeft. Men mag, gelet op des schrijvers leeftijd, een verhandeling verwachten over het toch ook wel belangrijke pro bleem voor en van ouderen, die willen jong-zijn-nü. Hoe kan dat Kun je als oudere jong-zijn-nü Is dat geen doen alsof geen aan stellerij Is dat niet het doen van een A.O.W.-er juffrouw die net als was ze nog een bakvis die op vaders zakgeld tennissen ging in een mini-rokje rond fladdert U begrijpt wat ik bedoel. Bovenstaand onderwerp ware immers ook van die zijde te benaderen en ik meen zelfs als Ds. v. Duinen dit onderwerp zou aan snijden hij er stellig iets zinvols over zou weten te zeggen. Jong-zijn-nü is naar mijn gedachte niet een vraag uitsluitend voor jonge lieden van de standaardleeftijd voor het jong-zijn doorgaans dan als de periode van het 13e tot en met het 23e levens jaar aangenomen, zoals Ds. v. Duinen schrijft, maar tevens van elke mens en zeker voor ieder christen die groen en 'fris gewenste vrucht hoop te mogen dragen ook met grijze haren of een kale schedel al of niet met pruik. Ik denk aan Psalm 92 aan de recht vaardige, die zal groeien als een palm boom, opschieten als een ceder van de Libanon. Zij zullen in de ouderdom nog vrucht dragen, fris en groen zullen zij zijn. Bij deze Psalm zijn we in de buurt van de 90e Psalm met zijn „de dagen onzer jaren, daarin zijn 70 jaren en. indien wij sterk zijn, 80 jaren" (let wel, dat er niet staat wat de mensen er meestal van maken als we sterk zijn 70 en als we zeer sterk zijn 80 jaren). Jong-zijn-nü is dat af te meten met de menselijke maat van het trouwboek- Vervolg van artikel 20 december 1967. Mijn blanke broeder „Grote Adelaar" heeft mij gevraagd 'n vervolg te geven op het artikel van 21 december 1967 „Onze Piep-in". Ik ga op dit voorstel graag in als 't mag met beeld en gelijke nis „Toen ik nog een kleine jongen was en mussen uithaalde... nu worden ze ingehaald... hadden we ook veel kip pen en een haan. Die kroop dan altijd als eerste 't hoenderkot uit. Iemand moest dan eerst 't valluilcje omhoog trekken met 'n touwtje. Eens viel het luikje naar beneden. Midden op z'n nek. Na een paar weken zag je, dat die scheef groeide naar achteren met het gevolg, dat de haan steeds maar in een kringetje ging lopen eigenlijk steeds opnieuw het verleden achterna en zó victorie kraaiend". De van 't terug-kijken scheef gegroei de eeuwen rond zichzelf draaiende vic- toriekraaiers sterven uit. Bliksemaflei ders knappen af in de vuurstormen van de Geest. De éne inslag volgt op de an dere. Kerken branden, muren vallen. En de plaatswaar je staatis „heilige grond". Daarop stonden de „Piep-inners". met beide benen... 'n beetje huiverig, 'n beetje met de schoenen uit. Toch wel vrij. Vrij-end ook... wat beter is dan vechten... zoals er één had ge tekend, ook be-vrijend uit de magi sche cirkel. Zonder stijve nek van 't omkijken naar toen en toen. Reikhal zend soms echt om een lange woor- je toen en toen is hij of zij geboren... dus nu nog jong Ik meen dat jong-zijn-nü ook een psychologisch vraagstuk is. Men spreekt ook wel van oude jonge mannetjes èn van jeugdige ouderen. Maar goed, hier zou veel over zijn te zeggen in verband ook met wat men noemt een eeuwige jeugd, die Gods- gave, die zo menige christen siert. Al leen moet ik billijk blijvend zeggen, dat Ds. v. Duinen deze kant niet is opge gaan. Hij houdt zich nogal breed bezig met de gelijkenis van die vader en zijn jongste zoon, die het jong-zijn-nü des tijds al glad verkeerd opvatte. Zo wil Ds. v. Duinen het niet gedaan zien. Maar anders, hetgeen hij op voor treffelijke wijze fris en groen uiteen zet. Van origine is dit boekje een toespraak en zo zegt hij, het moet een toespraak blijven. Aan een theoretische verhande ling over het jong zijn heeft de jeugd weinig. Die zijn er genoeg. Ook goede, maarze lezen ze niet. Kijk, daar heb je het nu. Zal de jeugd dit boekje wel lezen Ik hoop het van harte. Ds. v. Duinen is nogal gelezen blijkens een opgave achterin van vele herdrukken zelfs een 4e en 5e wel. Ik hoop, dat ook dit boekje er in zal gaan ten genoege van de auteur en zijn uitgever en van vele lezers, 't Zou me spijten als het niet zo was vooral voor hen die jong-zijn-nü. Brouwershaven B. WENTSEL. destroom door te laten die zijn eigen bedding zocht in deze wereld... bed ding, béd en gebed. In dit alles op recht en positief wegen zoekend naar meer „vermenselijking" en echter „menswording". Positief omdat daar toch ligt in 't geheim en 't heimwee van de Mensenzoon. Voor hun doen dus positief de afwij zing van de verbrokkeling der Ker ken... die in hun gedachten tot „ker kers" werden Positief hun roep naar „aansprekender preek en liturgie, po sitief gericht ook de gedachten van leden van het forum naar leider schap... maar dan met de éne hand op de Bijbel, met de andere op 't hart van de nu levende mens, gedoopt of niet. Positief de samenvatting van „volk-onderwèg", waar de HEER de Naaste geworden is. Oprecht en niet zonder applaus wa ren de opmerkingen over de moraal of bijv. de ouderen niet evenveel „play boy's" lazen als de jongeren, of volwas sen autohelden onschuldiger waren dan luid-brommende jongelieden, het op recht verlangen naar vrede met hevig ontroerende woorden. Oprecht... hoewel hier en. daar op drie poten... alle bed-weterijmaar freewielen (vrij-wielen) van de één naar de ander... leek algemeen afge keurd. „Samen-slapen", maar dan ook „samen-trouwen" vond de jeugd... hoe wel ook op dit punt verzet was, sprake was van een „zacht lokaal" en ook hier volgde applaus, iets matiger. Oprecht was te noemen de dank voor het werk van de oudere generaties, die men ove rigens te vasthoudend vond, vooral in de midden-groepering, maar daarover FEUILLETON door HERMAN DE MUINCK 6) Van Stralen was de onderdirecteur van de fabriek, die een zeventig man personeel had en waarvan Van Adrigem de alleen-eigenaar was. „Ik voel niets voor zo'n ding," hield mevrouw vol. „Maar je hebt er al een gekocht." „En betaald ook," vulde de directeur aan. „Je zult eens zien, vrouwtje, hoe lekker vlug zó'n ding rijdt. Binnen de tien minuten zijn we in de stad." Zijn vrouw zweeg er verder maar over. Als Albert iets in zijn hoofd had, zette hij toch door. Hij was nu eenmaal een dóórzetter. Daardoor had hij ook succes in zijn zaken doen, hoewel zij wel eens vermoedde (want zij wist van de zaak niets af) dat hij speculeerde of andere financiële transacties voerde, want zo rijk als hij was, kon toch niet alleen van de fabriek, hoewel die zeer floreerde. „Lucie, ik ben aan het rekenen," zei haar vader. „Ik denk, dat de automobiel op je verjaardag er is." „Dat zou leuk zijn. Dan gaan we rijden. En mama mee." „Kind, ik denk er niet aan „Hè, waarom nu niet?" „We zullen nog wei eens zien." merkte Van Adrigem op. „Je ziet er goed uit, lieverd. Het gaat vandaag nog al?" „Ja," antwoordde zijn vrouw opgewekt, ,,'k Heb van middag niet eens gerust, 't Was in de tuin zo lekker koel." „Dat rusten zou ik toch maar niet nalaten. Als Bier mans dit hoorde, bromde hij als een beer." „Zou dokter Biermans wel kunnen brommen vroeg Lucie. ,,'k Heb die goeie man nog nooit kwaad gezien. Het onderwerp „automobiel" was van de baan. Zeestad was toch maar kleinsteeds. Want als, vooral in de zomermaanden, de boot van Rotterdam arriveerde, waren er tientallen mensen bij de aanlegplaats, om de passagiers van de boot te zien komen. Onder dié passa giers waren uiteraard plaatsgenoten, maar ook familie leden en enkele zomergasten, die van het rustieke stadje en het eiland hadden gehoord en logies in de enkele ho tels hadden besproken. Maar die avond, de boot arriveerde ongeveer zes uur, was er enorme belangstelling. Het was uitgelekt, dat de automobiel, die mijnheer Van Adrigem in Rotterdam ge kocht had (o, wat was er over gepraat nadat het nieuws blad het feit van de koop „wereldkundig" had gemaakt met die boot zou meekomen. 't Was ook zo. Op het voordek stond het gevaarte, Janus, de koetsier van „Hondemastate", die vrijwel door ieder gekend werd, leunde er, kwasi achteloos, tegen. Toen de passagiers de boot verlaten hadden, sjouwden de dekknechten, via een uitgelegde, brede plank, het ve hikel op de wal. Alle omstanders dromden er om heen en gaapten het „wonder" aan. Tot Janus riep „Opzij, men sen. 'k Moet naar Schouwenburg". Hij sprong op de chauffeursplaats, toeterde met veel lawaai en reed, trots als een pauw, het stadje door naar Schouwenburg. Dat was aan de vóóravond van Lucies negentiende verjaardag. HOOFDSTUK II. Een vrolijk zonnetje wekte Lucie uit haar slaap. Zij rekte zich uit en bedacht toen in enen, dat zij jarig was. Negentien jaar al Lenig sprong zij uit het ledikant en liep naar het raam, dat open stond. Zij trok het gekleurde gordijn open, snoof de ochtendgeuren in en staarde de keurig aangelegde en goed onderhouden tuin in, vol kleu rige bloemen en heesters. Je kon van Janus zeggen, wat je wilde, maar een vakman was hij buiten kijf Als koet sier was hij trouwens ook goed. En gisteravond had zij gezien, hpe zeker hij de automobiel door de oprijlaan reed, om keurig voor het bordes te stoppen. Ha, die automobiel Dat was nog eens de moeite waard. Vandaag zouden ze er een tochtje mee maken. Zij hoopte, dat mama mee zou gaan. Het kon goed papa naast Janus („op de bok", dacht zij glimlachend) en mama en zij er achter. Met haar vader was zij al overeen gekomen, dat zij niet het onnozele eindje naar de stad, maar naar Haren stede zouden rijden. Als het niet te druk was, konden zij dan in Esserdorp eens aan het strand kijken. Haar verjaardag Negentien al Zij vond haar leven wel wat doelloos. Zo gaarne had 'zij, na de H.B.S. verder gestudeerd, op een Universiteit bijvoorbeeld. Zij zou daar dan een van de weinige dames zijn, maar zo langzamer hand gingen er meer meisjes studeren, toen het eerste schaap over de dam was. Maar vader had zich tegen dat idee verklaard. Hij, de vooruitstrevende zakenman, was op dat punt conservatief. Dat is niets voor vrouwen, vond hij. Bovendien had hij haar liever thuis en in zijn om geving. En zou zij het leuk vinden, haar zwakke moeder alleen te laten Zij had gehoorzaamd, dacht er geen mo ment aan, tegen de opvattingen van haar vader in te gaan. Zo iets doe je niet. De enige concessie was, dat zij enkele malen per week per fiets of met het rijtuig naar Zeestad ging, waar zij verder lessen in de moderne talen nam. En eenmaal per week pianoles. Zij kon dus haar tijd wel vullen, maar geheel bevredigd was zij niet. Opeens, starend in de weelderige tuin, bloosde zij. Kom nou, daaraan moest zij niet denken. Ze was er immers nog veel en veel te jong voor. Enal hield zij veel van Jan Fottema en zou zij graag met hem willen trouwen (of was het kalverliefde?)zou hij dat willen? Ze hadden er nog nooit een woord over gewisseld gingen alleen als twee kameraden met elkaar om, al van de lagere school af. Daar kwam nog bij, dat hij nu tweede jaars was, moest zeker nog vier jaar studeren voor arts. En dan had hij wel eens gezegd, dat hij, als het financieel kon, zich zou willen specialiseren, het liefst voor chirurg. Nu, dan kwamen er nog ettelijke jaren bij. Kom, zij moest geen luchtkastelen bouwen en eens gaan opschieten. Anders kwam zij te laat aan het ontbijt. Wat fijn, dat mama er nu ook bij was. Wegens haar zwakke, ziekelijke toestand kreeg deze, om wat langer te kunnen rusten, het ontbijt altijd op de slaapkamer en ontbeten Lucie en haar vader met hurT beiden. Maar op enkele hoogtijdagen was mevrouw Van Adrigem aan het ontbijt, om dan vroeger dan gewoonlijk te gaan rusten. Lucie haastte zich met het toiletmaken, zodat zij spoe dig, na te hebben geknield en haar morgengebed had ge zegd, naar beneden kon gaan, waar zij in de grote huis kamer vader en moeder reeds op haar vond wachten. (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1968 | | pagina 2