eeuwóe
3Cerlzbode
mens zoekt
meöemens
J
ar
V/OLKSKERSTZANQ
„ttet kindje dot niet begeerd u/erd"
22e JAARGANG No. 24
21 DECEMBER 1967
„Ik worstel
en ontkom"
OFFICIEEL ORGAAN TEN DIENSTE VAN DE GEREFORMEERDE KERK IN ZEELAND.
Hoofd-Redacteur Dr. A. DONDORP, Gapinge, Telefoon (0 1189) 4 70.
Redactie en medewerkers Ds. B. Wentsel, Brouwershaven J. A. v. Bennekom, Middelburg Dr. A. J. Boom, Vlissingen;
Ds. J. Bosman, Vrouwenpolder Ds. M. V. J. de Craene, St. Laurens Ds. H. Eikelboom, Heinkenszand
Drs. A. Elshout, Koudekerke Ds. W. H. Gispen, Terneuzen Ds. W. Kats, Apeldoorn Ds. A. G. Kornet, Vlissingen
Dr. P. C. Kraan, Vlissingen Ds. G. S. Oegema, Arnemuiden Drs. J. Vlaardingerbroek, Ermelo.
Dr. J. H. Becker, Nieuwerkerk.
Adres voor opgave advertenties en predikbeurten Littooij Olthoff, Spanjaardstraat 47, Middelburg.
Abonnementsprijs
4,per halfjaar
bij vooruitbetaling.
Advertenties
15 cent per mm.
Bij abonnement lager.
Losse nummers 15 cent.
Drukkers-Uitgevers
Littooij Olthoff
Spanjaardstraat 47
Middelburg, tel. 24 38
Giro no. 4 22 80
11
Alles, wat de kerk te prediken heeft,
kan worden samengevat in deze ene
zin: dat Jezus God is.
In het begin van onze geschiedenis
had God de mens uit het paradijs ver
jaagd, maar daarna is Hij onmiddellijk
ons achterna gekomen. En hoe?
Als een mens!
En het Kerstevangelie luidde: Mens
zoekt medemens.
Dat is geen huwelijksadvertentie, al
zou deze zin er best voor door kunnen
gaan!
Het is ook geen slagzin om in onze
gemechaniseerde samenleving op te
roepen tot intermenselijke verhoudin
gen.
Maar het is de samenvatting van het
Kerstevangelie, waarin God zich zó
klein maakt, dat iedereen zonder bang
te zijn, tot Hem komen kan, en zonder
te rekken ,,er" bij kan.
Dat God bij ons op aarde gekomen is
als mens, om medemensen te zoeken,
betekent niets minder dan de komst van
de hemel op aarde.
Wie dat niet gelooft, moet wel - als
hij eerlijk is - schamperen op al dat
flauwe, sentimentele gedoe van Kerst
mis, dat behalve voor kinderen, toch
immers niets om het lijf heeft.
De kerk viert haar feest vanwege
.God-met-ons". Want dat is de ver
taling van ..Immanuël", één van de na
men van de Here Jezus.
Dus niet eerst: wij met God. Dat zou
alleen maar een onmogelijke opgaaf
wezen. Maar het is eerst: God met ons.
Wij krijgen het zo maar, dat God
als een mens geboren wordt om bij
ons te zijn, buiten het paradijs.
In de Kerstnacht is heel letterlijk
de hemel op aarde gekomen. Midden in
de nacht. Toen alle mensen sliepen. Het
gebeurde zomaar ineens:
Een stelletje herders werd plotseling
omschenen door de glans van Gods
heerlijkheid. Hele legers van engelen
vulden het luchtruim, zo ver je maar
zien kon
Want daar in Bethlehem was Gods
Zoon ter wereld gekomen.
Hier, in deze wereld van ons, ging
God meedoen als mens onder de men
sen. Hij leerde praten en lopen en
werken*
Niet wij moeten dus proberen bij
God te komen en met Hem te leven,
maar God komt tot ons en zoekt ons
en wil met ons mee-leven.
Mens zoekt medemens.
God is die mens.
En U bent die medemens.
Engelen begonnen in de Kerstnacht
zo maar in het natte gras tussen de
schapen, liederen te zingen, die ze eigen
lijk alleen maar in de hemel behoorden
te zingen. De hemel kwam toen op
aarde.
En dat gebeurde, zonder dat de hele
wereld onderste boven ging.
Stel U voor: God daalt neer op de
aarde en ontmoet ons hier, zoals we
zijn. Dat moet toch kortsluiting geven?
Maar nee, er gebeurt niets vreselijks
daar in Bethlehem.
Het vreselijke komt later. En aan de
andere kant. Niet aan onze kant, maar
aan Gods kant: Golgotha.
Nu wij het paradijs uitmoesten, stuurt
God Zijn Zoon ook naar buiten, ons
achterna, om als medemens met ons
kou en armoede en eenzaamheid te
lijden. Om met ons van God veraten
te zijn en te sterven
Met ons? Nee, vóór ons!
En om voor ons, of liever: ons vóór,
op te staan uit de doden en ons leven
met het Zijne mee te nemen en tot God
te brengen.
Mens zoekt medemens
Nu hoeft er niemand meer alleen te
zijn. Want deze mens bracht de hemel
mee naar de aarde. En in de hemel is
iemand ooit alleen.
Nu kunnen we ook zingen. Want er
ADVENT
Na wil ik alleen nog maar blij zijn,
Omdat ik het kind heb gevonden.
Want Gij haalt een streep
door mijn zonden
Gij doet, of ze niet meer van
mij zijn.
Nu wil ik alleen nog maar
klein zijn,
Nu ik voor Uw grootheid
mocht knielen.
Bestraal met Uw licht onze zielen
Totdat zij genezen en rein zijn.
Nu wil ik alleen nog maar stil zijn,
Aanbidden Uw eindloos
erbarmen.
Als Gij, Heer, ons hart wilt
Zal d' aarde niet langer zo kil zijn.
Nu kan ik alleen nog maar blij zijn
En zingen met nieuwe gezangen
Geen duisternis houdt mij
gevangen
Ik mag tot in eeuwigheid vrij zijn.
N. Benschop
is niets, waarin zó de gemeenschap uit
komt als in het samenzingen.
Bozen kunnen niet zingen", zei Lu
ther. Daar zijn ze te eenzaam voor.
In ons lied vinden we elkaar veel
eerder en veel dieper dan in een ge
sprek. Ondanks de kerkelijke ver
scheurdheid zingen alle christenen in
de kersttijd dezelfde liederen.
Rondom de kribbe van Bethlehem
wordt vanwege het feit, dat God als
mens meedoet met ons leven, alles an
ders. Alles nieuw!
We ontdekken elkaar en we ontdek
ken de wereld. Met beide voeten op de
aarde, staan we in de hemel, door het
samen met God en samen met elkaar.
Ik ken geen mooier woord dan „sa
men". Door het wonder der kerk staan
we vlak naast die herders en worden
ook wij omschenen door Gods heerlijk
heid. ,,En gaan ook wij naar Bethlehem
en tasten wij met de eeltige handen der
herders naar het kindje in de kribbe.
Die herders van toen hebben later
niet veel meer gezien van dat Kind,
dat God-met-ons was.
Misschien zijn hun eigen kinderen
Op het Kerstfeest gedenken wij Gods
binnengaan in deze wereld, die zonder
Hem maar eenzaam is.
Wij zijn niet meer alleen. En het is
alsof dit .betekend" en „verzegeld"
wordt door de verhoogde menselijke
gezelligheid rondom Kerst.
Geen feest is zo gezellig als dit feest.
IntussenWij zouden schrikken
wanneer wij werkelijk wisten hoevelen
dit „teken" en „zegel" missen, die echt
moederziel alleen de kerstdagen door
brengen. Laten wij de komende feest
dagen de talloze eenzamen niet verge
ten weduwen, weduwnaren, ongehuw-
den, homofielen, zeevarenden en ge
vangenen.
God liet ons niet in de kou staan.
Laten wij het onze naaste ook niet doen.
Bidden wij om open harten, kamers,
huizen
wel door Herodes vermoord geworden.
Maar ze hebben toch even om een
hoekje in de hemel gekeken. Ze hebben
even op de nieuwe aarde gestaan.
Daardoor is voor deze mensen de oude
aarde anders geworden.
Niet, dat ze niet met hun beide benen
niet meer op de grond stonden, maar
ze stonden op Gods grond. Ondanks
Herodes.
Ook wij zullen nog van alles mee
maken. Maar niets kan ons afnemen,
dat wij in de hemel mochten kijken, om
te zien, hoe alles eigenlijk is.
Eigenijk is ons leven Gods leven en
is het feest al begonnen.
Wij weten, wat er aan de hand is.
Wat er gebeurd is en gebeuren gaat.
Mens zoekt medemens.
Dat is de titel van Gods feestpro
gramma.
Hij is op aarde gekomen en breidt
zijn mensenbanden voor ons uit en no
digt: „Komt tot Mij; komt allen tot Mij,
dan gaan wij samen naar het feest van
de nieuwe hemel en de nieuwe aarde".
A.D.
We bidden voor de reis van de
delegatie naar Pakistan.
Deze week hopen prof. dr D. C.
Mulder en ds J. C. Seegers, resp. voor
zitter en secretaris van de Pakistan-
commissie, een werkbezoek van enkele
weken aan West-Pakistan te brengen,
waar zij met de Pakistaanse kerken en
met onze zendingsarbeiders daar be
langrijke besprekingen zullen voeren
over de voortgang van het werk. Der
gelijke reizen zijn bepaald geen vakan
tie. Ze vragen intense aandacht en in
spanning. Moge God hen geleiden op
hun reis en bij alle besprekingen.
En we bidden voor alle zendings
arbeiders en andere Nederlanders
overzee.
Op deze dag zijn hun gedachten
thuis, bij de ouders en andere familie
leden. In verschillende gevallen ook bij
de kinderen, die ze moesten achterlaten.
Dit geldt van de zendingsarbeiders,
maar ook van de anderen, die in een
zendingsituatie leven en als zodanig
veel verantwoordelijkheid dragen in de
niet-christelijke omgeving, waarin ze
hun werk verrichten. Dit zijn de mensen
van „Kerk Overzee", die over de ge
hele wereld verspreid wonen en werken.
Laten we bidden voor hen en zo de een
heid met hen op het hoogst mogelijke
niveau beleven.
Op zaterdag 23 dec. van 19.00 tot 19.45
uur wordt evenals vorig jaar een Volks
kerstzang gehouden op het Abdijplein te
Middelburg.
Medewerking verlenen o.a. het Middel
burgs Hervormd Kerkkoor en het Rooms-
Katholiek Kerkkoor, de Chr. muziekver
eniging „O.N.D.A.", Mr. J. Drijber, bur
gemeester van Middelburg.
Voor ouderen zijn zitplaatsen aanwezig.
Bij ongeschikt weer vindt de samenzang
plaats in de Burgerzaal van het stadhuis
dit wordt aangegeven door middel van
vlaggetjes op de Lange Jan (vanaf zater
dag 15.00 uur).
Het was kerstavond. Dreigende sneeuwwolken die de hele dag boven Middel
burg hadden gehangen, beloofden een witte kerst. Maar toch had het nog tot
het donker worden moeten durert, eer de kleine vlokjes langzaam, bijna statig,
naar beneden zweefden, af en toe door een zacht windvlaagje op en neer dan
send omlaag kwamen, om alles wat grauw en somber was, met een vlekkeloze,
witte laag te bedekken.
Maakte de natuur zich op het mooist voor de herdenking van de geboorte van
Gods Zoon, evenals de vrouwen die alles in het huis nog een extra beurt hadden
gegeven? Of was het om de kerstnacht schoner te doen zijn, als de werkelijkheid
was?
In een huisje aan de Noordsingel, enkele meters van de weg, één waarvan
men op afstand al een renteniershuisje herkende, heerste een intense stilte.
Een eenzame man in de woonkamer, dicht bij een aangename warmte versprei
dende kachel, was opgestaan. Langzaam lopend als kostte dit hem moeite, was
hij naar de kast gegaan en had er een klein doosje uitgehaald, wat hij op de tafel
zette. Hij verschoof een stoel en ging zitten. Daarna haalde hij het dekseltje er
af en keek er in. In gedachten staarde hij er naar.
Ineens sloeg de hangklok acht uur. En alsof hij zich overtuigen wilde dat het
werkelijk zo laat was keek hij naar de wijzerplaat. Toen stond hij op, liep naar
de radio in een hoek van de kamer en draaide de knop om.
Even was het nog stil, toen klonken enkele akkoorden uit een orgel en een
volle, warme mannenstem begon te zingen:
Ruwe stormen mogen woeden,
Alles om mij heen zij nacht.
Luisterend staarde de oude man naar het toestel. Even scheen het dat er een
paar dissonanten klonken, voordat de zanger zijn stem naar een extase verder
opvoerend, vervolgde:
In een nacht hoe zwart en dicht,
Voert Hij mij naar 't eeuwig licht.
Een zucht ontsnapte aan zijn borst. En terwijl het orgel een andere melodie
inzette, was hij op een stoel neergevallen en keek weer naar het doosje.
En ondertussen besefte hij dat hij bang was.
Hij, Jacobus de Visser, eens de trotse eigenaar van de grote hoeve „Zee
burcht", zag tegen dit kerstfeest op.
Want hij wist wat hem wachtte.
Wat zijn plicht was.
En ongemerkt zakte zijn door ouderdom gebogen gestalte nog verder in elkaar.
Toen de laatste akkoorden van het kerstprogramma wegstierven, hoorde hij een
sleutel in de voordeur steken.
„Daar is Joke", schoot het door hem heen en gelijk greep hij het voor hem
staande doosje van de tafel, deed het dekseltje erop en stak het in zijn zak.
Bijna tegelijk ging de deur open en stapte een slank meisje met een lief ge
zichtje de kamer in. Zij had haar mantel in de vestibule schijnbaar al uitgedaan
en in haar donkerblauwe jurk met het witte kraagje was zij een leuke ver
schijning. Een paar glanzende, zwarte ogen, met blosjes op de wangen en het
donkere, krullende haar, was zij een toonbeeld van jeugd en lieftalligheid.
Zij wreef zich even in de handen terwijl zij opgewekt en met een vriendelijke
klank in de stem zei: „zo, grootvadei1, daar ben ik weer terug," waarop zij ver
volgde: „tsonge, wat is het hier lekker."
„Is het buiten koud?" was zijn reactie.
Zij knikte en zei met een blijde klank in haar stem, alsof zij het leuk vond: „en
het sneeuwt nog steeds, hoewel er al een mooi laagje ligt, en schitterend dat nu
alles is."
„Hóe was het in de kerk?" vroeg hij, want hij herinnerde zich dat zij naar een
interkerkelijke dienst was geweest in de Nieuwe kerk.
„Het was prachtig, vooral het jongenskoor was enig."
„Jammer dat de weg zo glad was, anders was ik beslist meegegaan," zei hij.
Het meisje knikte en terwijl zij zich omdraaide hoorde hij haar zeggen: „maar
nu ga ik gauw voor de koffie zorgen," en hem over de schouder met haar lieve
ogen aankijkend vervolgde zij: „u zult er wel zin in hebben."
En bijna tegelijk was zij al in de keuken en hoorde hij haar bezig met de
koffiemolen en vernam hij even later de fluitketel, krijsend fluitend.
De klanken van een zangkoor uit de radio dat: „Er ruist langs de wolken"
zong, klonk door de kamer. Heel kort luisterde hij. Toen stond hij op en zette de
radio af. Daarna ging hij weer naar de stoel aan de tafel en ging zitten nadat
hij het doosje uit zijn zak weer te voorschijn gehaald had en na het geopend te
hebben, voor zich neerzette.
De deur ging weer open en het meisje kwam binnen met op een blad twee
dampende koppen koffie.
Terwijl ze er één voor hem neerzette, zag zij de inhoud van het doosje en
een kreet van verrukking ontsnapte haar.
In lichtblauw gekleurde watten lag een gouden ring. een slangmodel, dat
tussen kop en staart, waar deze bij elkaar kwamen, een grote diamant omklemd
hielden. Het lamplicht dat er op viel deed verschillende kleuren erin ontstaan en
de vonken die naar het scheen eruit sprongen, geleken op spetterend vuur, dat
soms van houtblokken in een open haard vliegen. Gefixeerd bleef zij er naar
staren en herhaalde zachtjes in zichzelf: „wat is dat mooi, wat is dat mooi."
De oude man had stil de blijde blik in haar ogen en het enthousiasme van zijn
kleindochter opgemerkt. Toen greep hij het doosje vast, gaf het aan haar, en zei
eenvoudig: „dat is voor jou, vast voor je verjaardag van morgen."
Een. blijde kreet ontsnapte haar toen zij het vast pakte om het nog beter te
bekijken, maar toen zei ze, al was het licht verwijtend: „dat is toch veel te erg."
Ze was naar hem toegelopen en terwijl ze spontaan een paar zoenen op zijn
beide wangen drukte, herhaalde zij: „maar dat is toch veel te erg".
Ontroerd had de man de blijdschap gezien waarmede zijn cadeau geaccepteerd
werd en op de vraag die zij telkens herhaalde, dat dit voor haar te veel was,
schudde hij alleen het hoofd.
Toen zei hij: „nee, het is niet te veel, het is eigenlijk veel te weinig om goed
te maken wat ik aan jou, en je moeder, heb misdaan.
Grote, vragende ogen van het meisje staarden naar de grootvader.
„Voor mij iets goed maken?" vroeg zij, en de ongelovige klank in haar stem
bewees dat zij het er niet mee eens was en op het hoogst een onwaarschijnlijke
veronderstelling vond.
„Ja en toch is het zo, en nu had ik mij voorgenomen, om het vlak voor je ver
jaardag, voordat je éénentwintig jaar wordt, je het te vertellen."
En dan: ,,je moet dit cadeau niet zien als een afkoping, omdat het iets is van
waarde, maar het is bedoeld als waarschuwing," en langzamer sprekend vervolgde
hij: „ik hoop dat iedere keer als je er naar kijkt, zult denken aan de mogelijkheid,
dat je in het leven conclusies trekt en mensen veroordeelt, dat later blijkt ver
keerd te zijn geweest en dat soms de pas afgesneden is om het later nog goed
te maken."
„Hoe bedoelt u dat?" stotterde bijna het meisje, „u hebt toch voor mij niets
goed te maken, u zorgt voor mij als ik maar wensen kan."
„Nee, niet alleen voor jou, maar ik heb ook een schuld aan je moeder. En nu
je morgen, op eerste kerstdag, meerderjarig wordt, vond ik dit de beste gelegen
heid je het cadeau nu te geven en je levensverhaal, dat voor een deel ook de
mijne is, te vertellen."
Onthutst staarde het kleinkind naar de spreker en zei zacht: „ik begrijp niet
wat u bedoelt."
Ja, dat begrijp ik, want je hebt van de geschiedenis van je jeugd altijd maar
kleine gedeelten gehoord en dat was steeds een beetje vertekend, maar nu zal
ik je alles vertellen, en" voegde hij er zachter aan toe: „ik hoop dat je mij niet
zult veroordelen."
Het meisje was aan de andere kant van de tafel gaan zitten en keek met grote
ogen haar grootvader aan en vroeg zich intussen angstig af, wat zij te horen zou
krijgen. Want dit gesprek was zó onwezenlijk, zó onbegrijpelijk.
De man zweeg en keek peinzend naar het knappe gezichtje, waar spanning
op te lezen lag. Het was of hij niet goed wist hoe hij beginnen moest, doch ineens
schraapte hij zijn keel en ving aan:
„Je hebt misschien altijd gedacht dat je vanaf je geboorte bij mij geweest
bent, maar dat is niet waar. Het eerste jaar van je leven ben je verzorgd door
twee verpleegsters die samen in een huis woonden."
„Ja," knikte het meisje en zei zacht: „tante Alie en tante Marie."
„Juist," zei de man, „en hoewel je een kerstkindje was, werd je toch niet be
geerd. Het was of het meisje schrok en met grote, vragende ogen en steeds intens
luisterend om dit vreemde begin, bleef zij naar hem staren toen hij zweeg.
Ineens vroeg ze zacht, alsof zij angstig was het verschrikkelijke uit te spreken:
„was mijn moeder dan ook niet blij met mij?" (Wordt vervolgd)