Samenspraak
Niet alleen in voorbije dagen
CORRESPONDENTIE.
VERONTRUSTING.
DE HEMEL.
Halleluja-Christendom
Spreken over God
VAN EEN ARM DORP,
DAT RIJK WERD
Het is mij werkelijk niet mogelijk om op alle brieven, die ik ontvang te ant
woorden. Er is geen beginnen aan. Het zou een full-time-job wezen. In het
algemeen reageer ik wél op brieven, waarin port voor antwoord ingesloten
werd. Dan zijn er ook de vele ingezonden stukken van schrijvers, die het met
het een en ander, dat in de Kerkbode stond, niet helemaal, of helemaal niet,
eens zijn. Deze stukken zijn niet zelden zó gesteld, dat ze, willen ze voor plaat
sing in aanmerking komen, een taalkundige bewerking moeten ondergaan.
Maar laat niemand denken, dat ik er geen aandacht aan schenk. En ik zal
mijn best doen in deze rubriek te reageren, zowel op de ontvangen brieven, als
op de aangeboden artikelen. Ze gaan dikwijls in op wat ik of een ander
geschreven heeft, maar soms ook op wat er niet werd geschreven. Zo zijn er
enkele correspondenten, die er zich over verbazen, dat in onze Kerkbode niet
geschreven wordt over de dreigende deformatie der Gereformeerde Kerken,
de verwereldlijking van het Gereformeerde leven, de verslapping van de grond
slagen der Vrije Universiteit en het modernisme van de Gereformeerde theo
logen en die in deze leemte willen voorzien door aangeboden artikelen.
Ik antwoord deze briefschrijvers, dat ik van dit alles niets geloof en dat ik
juist heel erg blij ben met de tegenwoordige ontwikkeling.
Ik heb er van af mijn jongensjaren op gehoopt.
Al deze zaken betreffen natuurlijk de zgn.
Ik vind die verontrusting een prachtig verschijnsel. Een bewijs, dat er wat
gebeurt. Dat de dingen in beweging zijn. Daardoor zijn er spanningen, dis
cussies, moeilijkheden. Waar de dood in de pot is, ontbreken die. Er zijn ver
ontrusten in de kerk, in de politiek, op radiogebied enz. De één vindt dat we
te links gaan, de ander dat we lang niet links genoeg koersen. Er is een groep,
die zich zorgen maakt over onze a.s. aansluiting bij de Wereldraad van Kerken,
een andere die maar niet begrijpt, waarom het zo lang moet duren voor offi
ciéél gebeurt, wat practisch al lang een feit is.
Het zelfde is het geval met de quaestie Assen. Er zijn er niet velen, die,
wanneer zij vandaag de zinnen zouden lezen van de preek, waarop Dr. Geel
kerken in '26 geschorst is geworden, afwijking, laat staan aanrading van het
Schriftgezag zouden constateren. Toch zijn er broeders en zusters verontrust
als onze Kerken zich zonder meer van Assen zouden ontdoen.
Ik geloof, dat wij meer vertrouwen moeten hebben. En dat we dankbaar
moeten zijn, dat onze professoren de moderne problemen niet uit de weg gaan
en niet volstaan met het herhalen van wat men gewend is te horen. Het is een
prachtige tijd om theologie te studeren. Wanneer ik dat vergelijk met de jaren
toen ik college liep en nog vele jaren daarna -de tijd van Prof. Hepp
zie ik alleen maar vooruitgang.
Onbegrijpelijk, dat er toen zo weinig verontrusting was over de gang van
zaken. Toen in De Heraut het leidinggevende orgaan van onze Kerken, de
Duitsers werden geprezen, omdat zij in ons land de werkeloosheid hadden
opgelost. Toen de burgemeesters het portret van de Koningin uit hun raadhuis
verwijderden en vele dominees niet meer openlijk voor onze regering in Londen
baden. En vlak na de oorlog, toen de theologische gesprekken en geschriften
zich bepaalden tot de verhouding van doop en wedergeboorte.
Geen wonder, dat velen het toen zat waren en grepen naar niet Gerefor
meerde theologie en naar buitenlandse studie's.
Wat een geweldige zegen dat dat nu allemaal voorbij is Laten we toch
dankbaar zijn.
Over wat in verschillende brieven aangeroerd werd, namelijk het Schrift
gezag, graag de volgende keer. Nu nog iets over
y
Ik schijn geschreven te hebben, dat ,,de hemel ook niet alles" is.
Dat was de titel van een lezing, die een zeer groot man onder mijn collega's
eens hield. Die woorden klinken wat vreemd, maar U moet ze letterlijk nemen
de hemel is nog niet alles. De tussentoestand tussen sterven en opstanding
van het lichaam is voorlopig.
Ons bestaan na het sterven is een adventsleven vol verwachting.
Want de volkomen zaligheid zullen wij pas genieten na de wederkomst van
Christus, die alle dingen in de hemel en op de aarde nieuw zal maken.
Ik meen, dat het christelijk perspectief zich dan ook niet moet richten op de
hemel, maar op de nieuwe aarde.
Zo lang ons lichaam niet is verlost, zijn wij nog niet volkomen verlost.
Ik kan mij van de hemel dan ook geen enkele voorstelling maken. Wel van
de nieuwe aarde. Want dan vermenigvuldig ik eenvoudig alles wat nu mooi
en goed en prettig is (Sjaloom met honderdduizend.
Hiermee hangen ook de moeilijkheden, die we met het sterven hebben, samen.
Dat lichaam en ziel uiteengescheurd worden is en blijft het afschuwelijke van
de dood.
Uit de brieven van velen maak ik echter op, dat zij gewoon zijn de nieuwe
aarde te bedoelenals ze hemel zeggen. Dat vind ik prachtig Als wij maar
bedenken, dat de zaligen in de hemel en de zaligen op aarde samen met sterk
verlangen uitzien naar de Dag des Heren, als het Nieuwe Jeruzalem neerdalen
zal. A. D.
Wie in de levensherinneringen bladert
van gelovigen uit voorbije dagen, stuit tel
kens op wonderlijke uitkomsten. Ds. H. W.
Witteveen, een der geestelijke vaders van
de vrije evangelische gemeenten, werd af
gezet als hervormd predikant te Ermelo,
omdat hij zich in zijn preken en pastoraat
vrijheden veroorloofde die niet heel de
gemeente waarderen kon.
Witteveen ging toen op eigen houtje
verder. Met degenen die hem volgden
vormde hij een zendingsgemeente, waaruit
talrijke zendelingen en evangelisten voort
gekomen zijn. Om in de kosten te voor
zien hield hij er 'n soort landbouwbedrijfje
op na.
Dr. J. J. Buskes.
Men heeft mij wcleens gevraagd, of men
altijd, ook in tegenspoed en pijn, in duis
ternis en ziekte, God moet loven en prij
zen. Ik geloof niet, dat God ons zulke
eisen stelt.
Mijn broer Gijs, de jongste bij ons thuis,
is ziek geworden, toen hij in de derde klas
van het gymnasium zat, en is tot zijn dood
toe even in de veertig ziek gebleven.
De laatste jaren van zijn leven was hij ge
heel verlamd. Hij kon geen vork meer
vasthouden. Moeder moest hem voeren als
In 1861 zou het bouwland met boekweit
bezaaid worden. Maar ds. Witteveen had
geen geld voor de bemesting. Toen zaaide
hij op die schrale grond zónder bemesting,
maar al zaaiende bad hij vurig dat God
wasdom geven zou. Intussen had de be
volking van Ermelo gezien wat Witteveen
deed en er werd behoorlijk gespot dat
iemand zo onnozel was om op zandgrond
boekweit te verbouwen zonder bemesting.
Maar de spot verdween toen de oogst
kwam en het land veel meer opbracht dan
andere jaren toen er wèl mest op gegaan
was. Ds. Witteveen schreef in het volgen
de nr. van zijn gemeenteblaadje
,,Wie op den hogen God vertrouwt
Heeft boekweit ook op zand gebouwd".
(Utrechtse Kerkbode) H. de Jong.
een kind. Het spreken werd al moeilijker.
Maar zijn geest bleef helder.
Twee vragen bleven in zijn leven onbe
antwoord. Hij wilde als jongen dominee
worden en hij zou stellig een goede domi
nee zijn geweest. Dit was zijn eerste vraag:
waarom God dit verlangen in zijn hart had
gelegd, om het toch niet te vervullen Een
vraag zonder antwoord.
Vader en Moeder moesten de hele dag
voor Gijs zorgen. Na Vaders dood deed
Moeder het alleen en toen was ze al tach
tig. Een veel te zware taak, die ze toch
niet uit handen wilde geven. Dit was zijn
tweede vraag waarom moesten Vader en
Moeder voor hem zorgen in plaats van dat
hij voor hen zorgde Een vraag zonder
antwoord
Gijs geloofde, maar Halleluja heeft hij
nooit gezegd. Eens had een mede-christen
het woord smaakt bitter in zijn mond
de euvele moed, hem te zeggen, dat hij,
als hij maar genoeg geloof had, niet ziek
hoefde te zijn. Deze zelfverzekerde zocht
de oorzaak van Gijs' ziek-zijn in de een of
andere zonde van Gijs of van Vader. Als
ik er bij was geweest, had ik de man de
deur uitgeschopt. Wij vonden het gewel
dig, dat Gijs nooit opstandig, maar altijd
,,stil tot God" was, zo in de geest van
psalm 62 „Mijn ziel is stil tot God, van
Hem is mijn heil". Nooit vergeet ik, dat
hij eens, toen iemand, wicn het wat tegen
liep, achter Gods liefde een vraagteken
zette en al maar aan het mopperen was,
zei„Ik heb het heus ook niet zo gemak
kelijk, maar ik durf zeggen, dat God goed
is". Vanwege het leven van Gijs wantrouw
ik het Halleluja-christendom.
Zijn leven had perspectief. Hij leefde in
een voortdurende verwachting. Als één
ding werkelijkheid voor hem was, dan de
verwachting van een nieuwe aarde. Zijn
ziek-zijn was voor hem een symptoom van
al het leed in de wereld en zijn zuchten was
voor zijn besef opgenomen in het zuchten
van de gehele schepping. Hij geloofde, dat
God eenmaal alle dingen nieuw zal maken
en alle tranen van de ogen zal afwissen
God alles in allen
Gijs heeft enkele verzen geschreven.
Boven één van die verzen schreef hij de
woorden Militia Christi
Dit is het slot
Als wij, gewond van het slagveld gedragen,
U, Heer, om vertroosting en lafenis vragen,
leg dan uw zegenende handen
op onze wonden, die branden.
Kom tot ons Heer, in nachten nood,
blijf ons nabij in onze dood.
Laat Heer, op uw wenk, als de laatste
bazuinen klinken
en de straten van goud in uw licht
zullen blinken,
ons het Nieuwe Jeruzalem Hnnen
marcheren,
om voor U, Heer der Heren en Koning
der koningen, jubelend te defileren.
Daar zit toch iets van het Halleluja in,
maar het ligt in de toekomst.
Zou dit Halleluja niet voldoende zijn
Ik dachtmet minder kunnen we in dit
leven niet toe, maar meer hebben we niet
nodig.
(Open deur-onderweg.)
Sommige mensen strooien royaal met de
naam van God. Hij wordt er altijd bijge
haald. Men leverde aan de lopende band
stichtelijke, en vooral vermanende opmer
kingen.
Dit is aan het uitsterven. En misschien
slaan we uit reactie te ver door, zodat we
nooit meer over God praten. Maar om het
verlies van dat opgelegde kan ik onmoge
lijk treuren. We kunnen iemands vroom
heid beslist niet meten door de turven, hoe
vaak hij over God spreekt.
(vervolg op pagina 3)
FEUILLETON
door
H. NOORMAN
63)
„Nauwelijks tien minuten later lag Hertha te bed, op
nemend haar temperatuur, die vrij hoog bleek te zijn. Juf
frouw Saaman dribbelde wat op haar kamer heen en
weer zeide, dat zij het wel gedacht had, want dat Hertha
veel te hard gewerkt had, en vroeg, wat zij doen moest,
de zuster had maar te commanderen. Hertha verlangde
echter niets. Zij wilde alleen rust. En zij was blij, toen
haar hospita, die het goed met haar meende, maar die
haar, onwetend, hinderde, vertrok, na haar een goede
nacht te hebben gewenst.
Hertha deed in de voornacht geen oog dicht. Zij wen
telde zich heen en weer en voelde, hoe de koorts door
haar aderen woelde. De torenklok vertelde haar elk half
uur, hoe laat het was. Maar na vier uur in de morgen
vernam zij niets meer tot zes slagen haar weer wekten.
„Ik heb Jaap naar de dokter gestuurd," zeide juffrouw
Saaman, toen zij om half acht het slaapvertrek betrad en
geïnformeerd had naar het verloop van de nacht. „De
dokter moet het maar zo vroeg mogelijk weten. Hij moest
eens een andere richting uitgaan."
„Het is goed. Dank u," antwoordde Hertha op matte
toon. „De temperatuur is beter dan gisteravond. Dat is
een goed teken. Met een paar dagen ben ik weer wel in
orde."
„Daarover zullen wij nog niet spreken. Doe het nu
voorzichtig aan. De patiënten op het dorp moeten zich
maar redden, zo goed en zo kwaad het gaat. En uw col
lega van Landdorp moet ook de handen maar eens uit
de mouwen steken."
„Daarover ben ik niet ongerust. Zij weet ook wel, wat
werken is. Maar op de duur wordt het te druk voor
haar."
„Kom, kom, denk nu eens niet aan een ander. Dat is
wel een goede eigenschap van u, maar zij mag niet ge
paard gaan met verwaarlozing, van uzelf. Ik zal van
morgen dc dokter instructies vragen en die zullen nauw
keurig opgevolgd worden. Nu ben ik eens baas."
Hertha glimlachte mat, tóch wel voelend de zorg, waar
mede haar hospita haar omringde.
„Wat zult u gebruiken vroeg deze.
„Alleen een kop thee," zei Hertha.
„Maar, zuster, dat gaat toch niet? Dat
„O, dat gaat best. Ik verlang bepaald niets anders."
Juffrouw Saaman verliet het vertrek, maar keerde schier
onmiddellijk terug, op de voet gevolgd door dokter Van
Stralen.
„Wat nu, zuster vroeg deze, opgewekt sprekend.
„Laat u mij nu in de steek
Hertha glimlachte. Zijn stem ontroerde haar. Voor
haar hospita was de vraag van de dokter een heel ge
wone. Maar Hertha hoorde er méér in
„Ik ben ook aangetast, dokter," zeide zij.
„Dat heb ik begrepen. Ik ben onmiddellijk gekomen nog
vóór mijn ontbijt, want er is een groot verschil, wie de
griep krijgteen stevige boer van Zeeduin of zuster Van
Landen, die zich bovendien wel overwerkt kan hebben.
Dat zou niet de eerste maal zijn."
„Daarvan is nu geen sprake," antwoordde Hertha iet
wat heftig.
„Ik hoop het. Laat' mij eens horen."
Hij vroeg naar de verschijnselen, om vervolgens een
nader onderzoek in te stellen.
„Ik kan gelukkig niéts vinden," zeide hij, blijkbaar op
gelucht. „Met een weekje bedrust zult u heel wat opge
knapt zijn. Medicijnen kunnen straks wel even gehaald
worden richtte hij zich tot juffrouw Saaman, die het
zich tot plicht had gerekend, in het vertrek te blijven, zij
het dan op een afstand.
„Dat komt in orde, dokter."
„Prachtig. Dan vertrek ik nu. Tegen de avond kom ik
nog wel even aanlopen, zuster. Rust houden maar."
„De zuster wil niet eten, dokter."
„Dat geeft niets, juffrouw. De eetlust komt vanzelf
wel weer."
Hij zag Hertha aan met een blik, die haar door de ziel
sneed. „Het" mócht niet, het mócht niet
„Hoe maakt mevrouw, uw tante, het, dokter vroeg
Hertha met toonloze stem.
Alfred van Stralen haalde de schouders op.
„Zij is geknakt, zuster. Het leven heeft geen waarde
meer voor haar. Oom was haar alles. Hier zal de tijd
de wonde niet helen. Het is diep tragisch. Omgekeerd
was het beter geweest. Oom zou door werken zijn ver
driet hebben kunnen verzetten. Maér nu weet ik niet,
hoe het gaan moet."
Met deze woorden, Hertha moest het weer met smart
constateren, demonstreerde hij, hoe zijn levensbeschou
wing lijnrecht tegenover de hare stond. Bij hem domi
neerde het meest sombere pessimisme
Zij had niet de kracht, er een getuigenis tegenover te
plaatsen, dat van ander en beter inzicht blijk gaf. Een
nameloos gevoel van wee en verlatenheid overviel haar.
En zij was blij, toen hij vertrok, terwijlzij gaarne
had gewild, dat hij nog wat blijven praten was
Die avond zeven uur was hij weer terug, zich zeer te
vreden tonend. Hertha's temperatuur was iets lager dan
de vorige avond.
„Het gaat goed," zeide hij opgewekt. „Ik was van
morgen wat ongerust, want U moet u in acht nemen, al
ging het hier uitstekend met u. Nóg zie ik uw inzinking
in het ziekenhuis. Maar als ge u nu rustig houdt en u
niet bekommert om uw werk, dat toch wel gedaan zal
worden, zij het dan lang zo goed niet, dan komt alles
spoedig in orde. Ik heb vandaag met vreugde bespeurd,
welk een goede plaats ge in de harten der dorpelingen
inneemt. Men informeert naar u. Elk weet, dat u ziek is.
Hoe ter wereld is het mogelijk Angstig vraagt men, of
het erg is. En ge moet de gezichten zien, als ik het tegen
deel beweer
Hij sprak op vrolijke, jongensachtige toon. En haars
ondanks, luisterde Hertha met intens genot naar zijn stem.
„Ik ben blij, dat het geval niet erg is," vervolgde hij.
„Ik denk, dat ge vóór mijn vertrek, over een week, weer
klaar bent."
„Vertrekt u dan al vroeg Hertha verwonderd.
(Wordt vervolgd)