Ik zie, ik zie... BELIJDEN en BELEVEN VAN EEN ARM DORP, DAT RIJK WERD OPEN DEUREN RONDOM PASEN (vervolg van pag. 1) we het in Handelingen 5 van al de apostelen die gevangen genomen zijn in vers 19 „maar een engel des Heren opende des nachts de deuren van de ge vangenis en leidde hen naar buiten", hetgeen nog eens bevestigd wordt door het rapport aan de Raad verzen 21—25. Voeg hierbij nu nog wat Lukas meedeelt in Hand. 12 5—19 over de be vrijding van Petrus vs 7 b.v. En zie, een engel des Heren stond bij hem en er scheen licht in het vertrek, en hij stootte Petrus in zijn zijde om hem te wekken. Ook dan gaan er deuren open ook de ijzeren poort, die naar de stad leidde, welke vanzelf voor hen open ging. Mij dunkt, dat dit alles dingen zijn die we moeten trachten te verwerken, hoe opzettelijk ze geschied zijn. Zo gaat b.v. als Petrus voor de deur van het huis van Maria staat te kloppen de deur van het voorportaal niet vanzelf open. Binnengelaten vertelt de apostel dan wel ,,hoe de Here hem uit de gevangenis had geleid". Tenslotte is er dan nog het verhaal van Saulus' bekering Hand. 9 met .licht uit de hemel" en ,,een stem die roept Saul, Saul wat vervolgt gij Mij". Mij dunkt dat er heel geen reden voor is deze dingen te vervluchtigen wel om ze als heel werkelijk geschied gelovig te aanvaarden en er de bedoelde konsekwenties uit te trekken dat de deuren naar de wereld open zullen moeten, wil de kerk geen secte, maar kerk van Jezus Christus zijn. Brouwershaven B. WENTSEL. van de man, dat hij uitleefde in kleine plagerijen van de vrouw. Van de aan vang af een totaal verkeerde visie op het huwelijk. Het gebrek aan eenheid in de opvoeding. De zucht naar „groots heid des levens", enz. Predikant en psychiater hebben eigenlijk maar één advies hier moet bekering volgen, Gods genade kan ook hier genezen. Beiden beloven hun best te doen weer tot eenheid te geraken. Hoewel de moeilijkheden niet in één dag opgelost waren, blijkt na twee jaar, dat zowel de band tussen de ouders on derling als met hun kinderen hersteld is. Men gaat nu ieder jaar met vacantie en „het Mongooltje" heeft in die tijd een prettig verblijf in een van de va- cantieverblijven van „Filadelfia". Daar had een diaken voor gezorgd. Kon men vroeger nooit met vacantie, het blijkt, dat het nu wel kan. Ook godsdienstig heerst er in het gezin een geheel andere sfeer. Men is dankbaar voor de ver leende hulp en zegt .,Hoe is het mo gelijk. dat we zo lang blind geweest zijn Ja, zo kan het ook. En het is een dankbaar werk, als de ambtsdragers der kerk, hetzij predikant, ouderling of dia ken. in zo'n geval de juiste wegen weten te vinden. Misschien hadden deze „rijke" mensen de diaken meer nodig gehad dan de armen Een benauwend vraagstuk vormt ook de jeugdcriminaliteit. Natuurlijk moet men hier niet gaan overdrijven. Het overgrote deel van onze jeugd gedraagt zich behoorlijk. Maar er is een deel, dat zich schuldig maakt aan diefstallen, vechtpartijen met niets vermoedende voorbijgangers, zedendelicten enz. Soms zal het nodig blijken, dat de jeugdige enige tijd of soms zelfs voorgoed uit het gezin verwijderd wordt. Het is wel duidelijk, dat onze diaco nieën ook een taak hebben op het ge bied van de kinderbescherming en dat er opvangcentra moeten zijn, alsmede opvoedingsinrichtingen, waar de Bijbel tot een licht mag zijn op de meermalen zo donkere wegen van deze kinderen. Een nieuwe taak hebben onze diake nen ook ten opzichte van oververmoeide huisvrouwen. Wanneer vader over werkt is, krijgt hij veelal ziekteverlof (met ziekengeld van de R. v. A.); maar als moeder overwerkt is en niet meer verder kan, wat dan Hier ligt een prachtige taak voor de gezinsverzorg sters. Soms zal moeder thuis kunnen blijven, maar „er eens helemaal uit zijn" is dikwijls veel beter. En zo hebben onze diakenen in Lunteren in een pracht-omgeving een nieuwe mogelijk heid om weer op verhaal te komen ge schapen. We menen, dat met onze korte sa menvatting genoeg is aangetoond, dat de diaconieën een volwaardige taak hebben en onze diakenen nog niet met „pensioen" gezonden behoeven te wor den. Broeders, zegen op uw arbeid A. E. OLIE OP DE GOLVEN Niet alleen door middel van de nieuwsberichten in krant of radio, maar vooral door de reportages van de T.V. waren wij in de huiskamer getuige van de ramp, die de stranden van Engeland trof en de kusten van Frankrijk en Bel gië bedreigt met vuile taaie olie. Ook ons land is gealarmeerd. Altijd is een schipbreuk aangrijpend. Een schip, hoe groot of sterk, is, als 't er op aankomt, een dingetje van niets in verhouding tot de „grote wateren". De zee kan er soms zo liefelijk uit zien. Maar bevat toch altijd een myste rieuze dreiging. Een supertanker is op de klippen bij de Z.W.-punt van Engeland vastgelo pen, lek geslagen en in tweeën gebro ken. De inhoud dreef onder invloed van de Westewind het Kanaal in en bedierf de havens en de stranden. Een dikke laag vette viezigheid, want het is geen peterolie, maar stookolie heeft alle plaatsen van zomers vermaak en ver dienste besmeurd. En wat men ook probeerde om de olie te vernietigen of te verwijderen, mislukte. Er wordt tegenwoordig veel gespro ken over de geweldige prestaties der techniek en over de beheersing van de natuur. Maar ineens wordt de mens zijn nietigheid gewaar. De mens is „heer der schepping". Ja zeker, maar die heerschappij is ook niet alles Wij zijn een zeevarend volk enz. enz. Maar in het boek der Openbaringen staat „en de zee was niet meer". De Israëlieten waren in de bijbelse tijden zeker geen zeevarend volk. De zee had voor hen altijd de dreiging van de onderwereld, de oervloed, de af grond. Voor hun besef had de zee geen bodem. Ze hoorde bij de „wateren on der de aarde". Alleen op het meer van Gennesareth werd gevist. Niet op de grote zee. Weer heeft de zee toegeslagen en hard ook. Men steekt de koppen bij el kaar, zoekt naar oorzaken, overweegt allerlei maatregelen. En dat moet ook allemaal. Maar in psalm negen staat ondertussen „laat de volkeren besef fen, dat ze maar mensen zijn". A. D. JEZUS ALLEEN. Er is onder de hemel géén andere Naam de mensen gegeven, waardoor wij behouden moeten worden, dan de naam van Jezus Christus. Nergens, zegt de Catechismus, is er enige zaligheid of welvaart te vinden, dan bij Hem. Niemand anders bezorgt U vrijspraak van schuld en vrede met God. Niemand anders geeft U de Heilige Geest. Niemand anders zal U kronen met heerlijkheid. Daarom bezondigen wij ons aan die enige Naam, als wij denken zelf iets te moeten of te kunnen toebrengen aan onze zaligheid. Hier raken we aan de hoogmoed van ons eigen hart. Telkens verwachten we van onze vroomheid, wat alleen bij de Here Jezus te vinden is. Dat kan door een eigen-gerechtigheid op te bouwen uit de gewoonten van ons christelijke leven. Maar dat kan ook door van onze be kommerdheid over de zonde een ver dienste te maken of in ieder geval een zekere aanbeveling. Dat is allemaal een bij zichzelf zoe ken wat tot zaligheid dient in plaats van bij de Here Jezus. Alleen bij de Here Jezus is heil Hij is onze vrijspraak. Hij is onze heiligheid. Hij is onze heerlijkheid. U kunt bij hem alleen terecht met lege handen. Ja, ook van uw bekering moet U worden bekeerd. Ook daar zit geen verdienste in. Voor God kunnen wij in ons zelf nooit iets anders wezen dan verloren zondaren. Het is onze afkomst uit het werkver bond, die ons parten speelt. Dit is dan ook het waarheidselement, dat de kracht is van de genoemde dwa lingen. God had inderdaad oorspronkelijk gezegd „doe dat en gij zult leven". En de keerzijde van deze belofte luidde: „iedereen, die niet doet wat in de wet staat, is vervloekt". Maar heel dit werkverbond heeft de Here Jezus overgenomen. Hij heeft het volbracht en vervuld. Aan alle eisen heeft hij voldaan en de vloek heeft hij gedragen. En nu ontvangen wij in de lege han den van het geloof alles wat hij heeft verworven. Om niet. Gratis. Uit genade. En wie denkt zelf nog iets te kunnen of te moeten bijdragen en verdienen, verloochent Jezus, als de enige Zalig maker. Wat ik U raden mag ploeter niet langer in dat werkverbond. Het kweekt öf eigengerechtigheid of een slaafse geest van dienstbaarheid en angst. Werkelijk U hoeft Hem niet aan te vullen. En U kunt Hem niet aanvullen. Hij heeft alles alléén. Zijn verdiensten en uw goede werken staan niet op één lijn. Die kunnen echt niet bij elkaar opgeteld worden. Wij spreken wel van het zgn. „zalig makende" geloof. Maar het geloof (d.w.z. het geloven) heeft geen ver diensten naast Jezus of bij Jezus. Niet het geloof (ons geloven), maar Hij, in wie wij geloven, maakt ons zalig. Hij is ons allerheiligste geloof. En op Hem moeten we bouwen. Geloven is niet iets aanbieden aan God, doch aannemen van God. Overschat ook nooit de waarde van uw geestelijke ervaringen. Want al wat bij ons gevonden wordt, is onvolmaakt terwijl God toch altijd het volmaakte eist. Zoek dat volmaakte liever in de Hei land. Want alleen bij hem is het. Zie niet op uw handen, die hem aangrijpen, maar zie op hem alléén Op zijn rijkdom en op zijn kracht. En vooral op zijn trouw. „Hij zal zijn werk volenden." Ons zelf verlaten en de toevlucht nemen tot de Here Jezus. Ons zelf vergeten en alleen maar denken aan hem. Ons zelf verliezen en hem alle be zitten. Ons zelf verloochenen en hem ken nen als de enige Zaligmaker, die werke lijk van zonde verlost. Die ons los maakt van de schuld der zonde en van de macht der zonde en van al haar ellende. Pastor. BELOFTE Drs Helderman te Domburg beloofde mij een artikel over de vraag of de zon dag een verschoven Sabbath is. M.a.w. over de Nieuw Testamentische beteke nis van het 4e gebod. Want ondanks eeuwenlang preken over Zondag 38 van de H.C. (of mis schien juist daardoor) heerst er over deze zaak heel wat misverstand in de gemeente. A. D. FEUILLETON door H. NOORMAN 42) Hertha sprak met zulk een warmte en gloed, dat haar drie toehoorders, al of niet met hun wil, vol belangstelling luisterden. „Dominé Van Laan moest u zo eens horen Ik snap dat niet, zuster. Hij is toch theoloog Hecht u dan aan zijn woorden geen waarde vroeg dokter Van Leeuwen. „Dominé Van Laan is modern predikant, dat wil zeg gen hij staat op Schrift-critisch standpunt. Hij haalt het hart uit de Bijbel. Maar dan is de Bijbel een dood ding, terwijl hij juist levend is. Ik schat dominé Van Laan als mens zéér hoog, dat weet u, maar als predikant kan hij mij niet bekoren. Hij geeft de mensen stenen in plaats van brood. Vandaar, dat er geen kerkgangers zijn. Men wil iets anders, iets beters. Ik word het elke dag gewaar." „Zou je wel gedacht hebben, Alfred, dat je een soort evangeliste naar Zeeduin gezonden hebt vroeg dokter Van Leeuwen zijn neef, die met verbazing naar Hertha zat te luisteren, ,,'t Is toch werkelijk waar. Er zijn er, die het kwalijk nemen. Ik niet. Het kan mij niet schelen. De mensen worden er niet slechter van, zeg ik altijd. En 'k heb graag goede dorpelingen." „Ik wist wel, dat zuster Van Landen nogal gepronon ceerd dacht," antwoordde de ander. „Dat heb ik in het ziekenhuis wel eens bemerkt." „Preekte u daar ook, zuster?" Hertha glimlachte vrolijk, daar zij wel wist, dat dokter Van Leeuwen het niet spottend bedoelde. „Ik preekte er niet, dokter. Evenmin als ik dat hier doe. Dat is het werk van een predikant en dan toch nog alleen in de kerk, naar mijn mening. Maar mijn overtuiging heb ik in het ziekenhuis nooit onder stoelen of banken ge stoken, al ging het niet altijd even gemakkelijk, 't Is ten slotte toch ook veel eerlijker voor zijn overtuiging uit te komen, vindt u ook niet „Ongetwijfeld. Ik houd van zulke mensen, al ben ik het vierkant met u oneens," zeide dokter Van Leeuwen. „Het spijt mij zeer, dat u het niet met mij eens is," vond Hertha. „Niet om mij, maar om uzelf. U zegt nu welde mensen worden er niet slechter van en dat is ook zo, zij worden er integendeel beter van, maar u persoon lijk kan het weinig schelen. En dat is van veel meer be lang." „Laat ons daarover niet gaan twisten, zuster. Wij spraken er meer over. Ik respecteer uw mening ten volle en meen, dat godsdienst voor sommigen, misschien wel voor vele mensen goed en nodig is, willen zij niet ten onder gaan. Ik heb ook in mijn practijk wel lieden ont moet, die het beslist niet zonder de godsdienst stellen konden. A la bonheur, laat ze hun gang gaan. Ik houd ze heus niet tegen. Maar men moet van mij niet verlan gen, dat ik hun opvattingen navolg en verdedig. Ik heb er niet in het minst behoefte aan. Vindt ge mij zo slecht, zuster Hertha glimlachte droevig. „Neem mij niet kwalijk, dokter, maar u geeft blijk, niet te begrijpen, waarom het gaat. Ik vind u niet slechter dan andere mensen en vele andere mensen niet slechter dan u. Dat is ook de vraag niet. Als het er op aankomt, zijn zij allen even slecht, omdat „Hoor je dat, Alfred? 't Is, omdat jouw en onze be schermelinge, zuster Van Landen, het zegt, anders werk ten wij haar de deur uit. Ons zo in ons gezicht te laten zeggen, dat wij slecht zijn." „Zuster meent het zo kwaad niet," vergoelijkte dokter Van Stralen. „Zij geeft eerlijk haar opinie weer en dat stelt u, naar uw eigen woorden van zoeven, op prijs." „O wee, nu valt mijn eigen neef mij ook af verzuchtte de dokter van Zeeduin. „Is dat uit galanterie, Alfred?" Zijns ondanks kleurde de assistent uit het Rotterdamse ziekenhuis, wat mevrouw Van Leeuwen, die hem reeds enige tijd had gadegeslagen, zeer wel opmerkte. „Galanterie is heel iets anders," merkte dokter Van Stralen dan op. „Ik geloof inderdaad, dat de zuster het meent." „Ongetwijfeld," viel Hertha in. „Ik meen zeker, dat alle mensen van nature slecht zijn. En dat zeg ik niet. Dat leert de Bijbel mij. Wij allen, zonder ook maar een enkele uitzondering, hebben een zondige ziel, die alleen door het geloof in Jezus Christus kan gereinigd worden." Er viel even een pijnlijke stilte, die verbroken werd door dokter Van Leeuwen, toen hij opmerkte „Van uw standpunt beschouwd, kunt ge gelijk hebben, zuster. Maar wie niet op bijbels standpunt staat, denkt er natuurlijk niet zo over. Wij moeten dat van elkaar kunnen dragen." „O, vanzelf, dokter. U is er mij als mens niets minder om. Alleen, u vergist u, als u denkt, dat u er van af is met te zeggen, dat u niet op bijbels standpunt staat. De Bijbel vraagt niet, hoe de mens over God en godsdienst denkt. Hij zegt eenvoudig wat de mens is en hoe hij gered kan worden, voor eeuwig gered." Alfred Van Stralen zat nog steeds Hertha aan tc staren. De verbazing lag op zijn gelaat te lezen. Blijkbaar ver scheen zij hem die avond in een geheel nieuw licht. Mevrouw Van Leeuwen beviel de wending, die het gesprek genomen had, niet. Evenals haar man was zij van mening, dat ieder moest vrijgelaten worden in zijn opvat tingen. Zij kon het evenwel moeilijk hebben, dat de zuster zo positief en recht op de man af sprak en bemerkte, dat ook de dokter moeite had zijn ergernis te verbergen. En daar het, naar haar mening, de moeite niet waard was, zo over de godsdienst, die toch een persoonlijke zaak was, te discussiëren, maakte zij met veel tact een einde aan het gesprek over dit onderwerp, zodat er weldra een discours ontstond, dat op neutraal terrein lag. Het was opvallend, dat dokter Van Stralen, die zich in het godsdienstig dispuut zo goed als niet gemengd had, daarna zeer druk aan het gesprek deelnam, Hertha ver telde van het ziekenhuis en van de verpleegsters, die zij kende, terwijl hij ook nog repte van de Van Laansma's, daar hij onlangs, geheel onverwachts, mevrouw Van Laansma had ontmoet en met haar gesproken had. Het gevolg was, dat Hertha over haar Rotterdamse vrienden ging uitweiden, terwijl dokter Van Leeuwen her inneringen uit zijn studententijd ophaalde, zodat de avond gezellig voorbij ging, tmeer, daar Hertha zich liet over halen, om voor de piano plaats te nemen en enige muziek stukken ten gehore bracht. (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1967 | | pagina 2