eeuwóe 3£erkbocle Het kinderlijke geloof Werefd-Oiaconaat 21e JAARGANG No. 30 2 FEBRUARI 1967 ,.Ik worstel en ontkom" OFFICIEEL ORGAAN TEN DIENSTE VAN DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND Redactie Ds. W. H. Gispen, Terneuzen Ds. B. Wentsel, Brouwershaven Ds. G. van Wilgenburg, Middelburg. Correspondentie-adres Littooij Olthoff, Spanjaardstraat 47, Middelburg. Medewerkers J. A. van Bennekom, Middelburg Dr. A. J. Boom, Vlissingen Ds. J. Bosman, Vrouwenpolder Ds. M. V. J. de Craene, St. Laurens Ds. H. Eikelboom, Heinkenszand Drs. A. Elshout, Koudekerke Ds. W. Kats, Apeldoorn Ds. A. G. Kornet, Vlissingen Dr. P. C. Kraan, Vlissingen Ds. G. S. Oegema, Arnemuiden Ds. D. Ringnalda, Middelburg Drs. J. Vlaardingerbroek, Ermelo. Abonnementsprijs 4,per halfjaar bij vooruitbetaling Advertenties 15 cent per mm. Bij abonnement lager Losse nummers 15 cent Drukkers-Uitgevers Littooij Olthoff Spanjaardstraat 47 Middelburg, tel. 24 38 Giro no. 4 22 80 Er ontstaat in onze kerken een sfeer van onbehagen en onrust, dat valt niet te ontkennen. Overal vandaan beginnen weer waarschuwende stemmen te klin ken. Nu kan een kerk daar niet buiten. Nog steeds roept Paulus ons vanuit zijn brieven toe .Vermaant elkander". Wij leven van eikaars vermaningen. Wij mogen er om vragen ,,op heterdaad te worden betrapt". Intussen is daar nog niet alles mee gezegd. Zodra het vermaan onbroeder lijk wordt, verliest het zijn nieuw testamentische kracht en begint het te grenzen aan de insinuatie. En een insinuatie is vaak het begin van een valse beschul diging. Het gemak waar mee de namen van Dr. Kuitert en nu ook al Prof. Rothuizen ijdel worden gebruikt begint mij tenminste geducht tegen te staan. Er is een direct verband tussen het hooghouden van de naam van elkaar en die vanGod. Ik voel mij niet geroepen om Dr. Kuitert hier te verdedigen. Dat kan hij zelf beter. Maar ik heb wel veel respect voor zijn werk. Hij is aan het terrein- verkennen in een gebied, dat de traditionele gereformeerde theologie zorgvuldig buiten beschouwing heeft gelaten. Uit angst Uit ongeloof In ieder geval wordt het wel duidelijk, dat de zekerheden van het vooroorlogse gereformeerde leven voor een te lage prijs zijn gekocht. En het gevolg daarvan is weer, dat wij met een heel stelletje onbetaalde rekeningen zijn komen te zitten. Een kerk, die het gesprek met de moderne wereld niet aandurft leeft van een gesublimeerde angstreactie. Zij trekt zichzelf terug op een steeds kleiner wor dende groep en verklaart deze dan vervolgens heilig. Zij selecteert uit gemak zucht en meent een Gideonsbende over te houden. Zij appelleert alleen nog maar op de gevoelens van hen voor wie het geloof zo vanzelf sprekend is geworden, dat het soms lijkt, dat het hen niet veel meer zegt. Thomas is nog steeds een verdachte figuur in de kerk en de Heer krijgt maar amper de kans zijn handen naar hem uit te steken. Daarbij worden wij bedreigd door wat je een vorm van sociale rancune zou kunnen noemen. De niet-intellectuelen cultiveren hun minderwaardigheids complex tegenover intellectuelen (en aan dat minderwaardigheidscomplex heb ben de laatsten niet de minste schuld) tot het alleenzaligmakend geloof. Ieder, die in een dorp woont weet met hoeveel wantrouwen ,,jongetjes-die- goed-kunnen-leren" daar vaak worden gadegeslagen. Alles wat moeilijk is of diepzinnig wordt al van te voren met de nodige achterdocht bekeken. Petrus, de rondborstige visser, is bij ons altijd populairder geweest dan Paulus, de diepzinnige Schriftgeleerde. Intussen laat de kerk zich zo niet verengen. Petrus heeft een stem gekregen door Paulus. Een dergelijk natuurlijke selectie van onder af aan is nog niet hetzelfde als de verkiezing van Israël. De vragen van de wetenschap horen in de kerk thuis. Want ook dat behoort bij het ,,stuk van de verkiezing", dat God onze problemen niet schuwt. Wij mogen ze mee brengen naar de kerk. Daar horen ze thuis en worden ze uit gepraat. Dr. Kuitert heeft de moed gehad om dat te doen. Nu hij heeft geweten, wat hij deed. Het is hem bepaald niet in dank afgenomen. Mensen, die weigerden nog langer over het geloven in de wereld van nu na ce denken moesten opnieuw beginnen (ik generaliseer!). De catechisaties eindigen meestal te vroeg. Dat beginnen wij zo langzamerhand wel te ontdek ken. Voor velen betekent het einde van de catechisatie immers, dat de tijd nu wat hen betreft, wel mag stil staan. Zij hebben hun diploma in de zak, de dogmatische waarheden liggen keurig op een rijtje, de problemen werden voor goed opgelost en ze kunnen zich dood ergeren aan ieder, die aan deze prestaties begint te tornen. De vraag, waarom het mij in dat artikel nu gaat is ,,Wat is nu eigenlijk kinderlijk geloof" De tegenstanders van Kuitert c.s. beroepen zich immers hartstochtelijk op dit geloof. Wij moeten geloven als kinderen, betekent dan voor hun gevoel, te weigeren aan de vraagtekens toe te komen. De voortdurend confrontatie van bijbel en moderne wetenschap moet dan wel als een aanslag op dit geloof worden beleefd, die op de duur ondermijnend gaat werken. Is dit zo Ik zou hier de volgende opmerkingen over willen maken. 1. Het is typisch voor een kind, dat het vraagt Het wordt het nooit moe, om alle dingen van een vraagteken te voorzien. Door de ogen van een kind gezien verliest de wereld veel van zijn vanzelfsprekendheid. Dat kan ouders enorm irriteren Waarom is de maan rond Waarom slaapt pappa in de kerk Waarom valt de zon niet naar beneden Waarom vraagt een kind net zo lang door tot het de kern van de werkelijk heid voor zijn eigen gevoel, heeft bereikt Waarom ontbindt het de samenleving in zijn meest eenvoudige factoren Omdat het bezig is gróót te worden. Omdat het moet leren zelfstandig te leren denken. Omdat het op zoek is naar een eigen verhouding tot zijn omgeving zult U ongetwijfeld zeggen. Dat is waar. Maar er is iets meer. Het kind' durft het U te vragen, omdat het U vertrouwt. Het is niet bang, dat de wereld om hem heen in elkaar zal storten als het geen antwoord krijgt op zijn vragen. Die angst leert het hoogstens van zijn ouders. Want doordat zij de vragen ontwijken, maken zij het kind bang. ,,Wat zou er toch aan de hand zijn als vader en moeder zo kijken denkt het dan en het zwijgt. Voor het eerst blijft het dan met een probleem zitten. Het behoort dus bij het kind, dat het durft vragen. Het is zeker genoeg van alles om er dat op te wagen. Brandt de kachel niet in de kamer Gaat moeder zo meteen niet voorlezen Komt Pipo vanavond weer niet voor de Televisie Ligt er geen kruik in zijn bed, als het vriest Nu kom ik tot de toepassing van dit ongetwijfeld rijkelijk amateuristische paedagogische verhaal. Behoort het niet bij de zekerheid van het kinderlijke geloof, dat het durft vragen, dat het de confrontatie met de problemen niet schuwt Waarom zijn wij zo bang voor het vraagteken Misschien omdat wij zo onkinderlijk geloven Maar is Jezus dan niet ge storven en opgestaan, heeft Hij dan onze schuld niet verzoend Leven wij dan niet tegen de achtergrond van de grote genade Dat geloof moet tegen het stootje van een vraagteken kunnen. Wij kunnen vragen, omdat wij geloven. Wij durven vragen, omdat wij al vragende op weg zijn naar het antwoord van Jezus. Als wij bang worden voor het vraagteken, dan is er al iets fout met het kinderlijke geloof. Dan zit het probleem dieper dan de Genesiskwestie dacht ik. Als iemand zegt ,,Als de slang niet heeft gesproken, dan zal Jezus ook wel hebben gezwegen", dan vind ik een dergelijke vraag bepaald geen uiting van een kinderlijk geloof. Integendeel. In dit verband zou ik willen verwijzen naar een artikel dat Ds. Overduin enkele weken geleden over het vraagteken in het Centraal Weekblad heeft gepubliceerd. Wij vinden het kinderlijke geloof niet terug, als wij de problemen maar laten liggen en de vragen maar voor ons houden. Dat zou een kind nooit doen. En deze oplossing is ook te eenvoudig en te onkinderlijk. Het is een typische reactie van volwassenen, die- bang geworden zijn voor hun vragen, omdat ze de grote zekerheid missen. Juist als ik iemand (ook de IEMAND) op zijn woord (ook het WOORD) geloof, durf ik hem met mijn vragen in het nauw te brengen. 2. Wij mogen het woord van Jezus over het geloven als de kinderen niet uit zijn verband rukken. De Heer denkt dan bepaald niet aan de moderne wetenschap. Hij zet de kinderen tegenover de Schriftgeleerden en Farizeeën. En wat was er meer typerend voor deze theologen dan dat ze gebod op gebod en regel op regel stapelden. Aan het Oude Testament hadden ze een hele overlevering van ouden, een heel stuk traditionele orthodoxie toegevoegd. En daarmee maakten zij het woord van God krachteloos. Want als aan de bijbel een eigen religieuze traditie, een vaststaande theologische denkmethode wordt toegevoegd, dan heeft deze laatste altijd het laatste woord. En juist zij betekent een enorme aanslag op het kinderlijk geloof. Wij lopen dat gevaar, dat eigen is aan alle Schriftgeleerdheid, ook. Bepaalde exegeses worden dan op de voor hand voor algemeen zaligmakend verklaard. Angstig roepen wij elkaar toe ,,Waar blijft de grens En daarom wordt het woord van de Heer op allerlei manieren beschermd en met verschillende zekeringen omgeven. Tenslotte drei gen wij nog alleen maar in die beschermingsmaatregelen en zekeringen te ge loven. Dat kan de methode van de Schriftgeleerden en Farizeeën zijn, waar tegen de Heer het kind in bescherming nam. Met al onze vaststaande exegeses, door de traditie en de angst (en hoe vaak is dat niet hetzelfde) bepaalde uitleggingen versperren wij dan de kinderen de weg naar het Koninkrijk. Wij vragen van hen niet meer dat ze in God, maar dat ze in onze opvatting van God geloven. Wij gaan het belangrijker vinden wat iemand van de slang vindt, dan wat hij van Jezus denkt. Tussen die twee kan natuurlijk verband zijn, maar wij mogen het niet te haastig en te gretig leggen. Want dan verdwalen wij in het Farizeïsme. Het gaat er niet om, dat wij elkaar onechte ergernissen opleggen, want die zullen de echte ergernissen aan het evangelie (die er zijn) alleen maar ver dringen. Wij zullen elkaar er aan moeten herinneren, dat volgens Johannes 17 het kriterium van de kerk tegenover de wereld niet is, hoe ze over de slang denkt, maar wat ze van Jezus gelooft (n.l. dat Hij door de Vader gezonden is). Met dat geloof staat of valt het kind-van-God zijn. En als iemand, terwille van dat geloof, een andere uitleg van Gen. 1 —3 voorstaat, dan mogen wij hem dat in dank afnemen, want daar moet je tegen kunnen. Als kind van God. H. E. Zondag a.s. is het al weer veertien jaar geleden dat de watersnood grote delen van ons land teisterde. Mee uit dankbaarheid voor de toen ontvangen hulp uit het buitenland en voor het her stel wordt er nu al jarenlang op de eerste zondag in februari in de meeste protestantse kerken gekollekteerd voor het werelddiakonaat. Het gaat in het werelddiakonaat om een zaak van de kerken. Wij gaan daarin naast de kerken in de noodge- bieden staan, tenminste dat proberen wij. Want wij moeten er bij het helpen altijd op bedacht zijn dat wij ons niet de meerdere voelen van de andere, die vaak van ons afhankelijk is. Dat gevaar komt ook dagelijks om de hoek kijken bij het werelddiakonaat. Gelukkig zien wij steeds duidelijker, dat niet alleen de kerken overzee in een afhankelijke positie verkeren. Ook wij zijn in sterke mate afhankelijk van die andere kerken. Het blijkt namelijk dat in het algemeen de hulp het beste ge dijt als er geen vreemde eend in de bijt is. Een wat wonderlijk beeld voor de tropische gebieden, maar de zaak is duidelijk wij moeten als kerken onze zusterkerken niet te grote projekten aanpraten, noch de behoefte daaraan bij hen aanwakkeren. Een voedselpro- jekt, een bejaarden tehuis of een tehuis voor kinderen is eigenlijk te groot als de opzet zó is, dat de mensen ginds zo'n zaak op langere termijn niet met eigen middelen (mensen en geld) kun nen Voortzetten. Het staat dan van te voren wel vast dat zo'n hulp op de duur strandt of dat de andere zich van ons afhankelijk blijft voelen. Daarom proberen wij steeds zoveel mogelijk kleinere overzichtelijke projek ten te steunen projekten die het ten slotte zonder onze hulp zullen kunnen stellen, waardoor onze aandacht zich weer op andere nood kan gaan richten.. Het gaat echter niet alleen om de spanning tussen grote, vaak westers op gezette hulp en kleinere vormen van hulp die passen in het leefpatroon van de kerken en volkeren overzee. Wij zitten ook met de spanning tussen hulp in de sfeer van de voedselverstrekking de consumptieve hulp dus en het opbouwwerk, dat hulp op langere ter mijn inhoudt. Voedselverstrekking spreekt de men- :sen direkt toe. De hongerende mens roept terecht ons medeleven op. Nu is datzelfde medeleven óók aanwezig bij hen die meer het aksent willen leggen op het opbouwwerk. Ik geloof dat hier het gevaar dreigt van een valse tegen stelling. Natuurlijk moet er met voedsel geholpen worden als er honger is, en dat is het geval bij miljoenen. Ook het 'gereformeerde werelddiakonaat heeft op vrij grote schaal voedselverstrekkin- gen gefinancierd, meestal op plaatsen waar officiëel geen honger is en waar ■dan ook de grote Amerikaanse voedsel- transporten moeilijk binnen kunnen ko men. Het komende jaar zullen wij daar voor ook weer veel geld nodig hebben. Maar daarnaast moeten wij toch ook trachten de ander zó te helpen, dat hij niet meer van ons afhankelijk is en daardoor niet alleen zelf zonder misère kan leven, maar vooral ook zelf dienend in de wereld kan staan. Bovendien veel Aziatische- en an dere kerken vragen daarom. De leiders van die kerken vragen alleen voedsel bij zeer acute rampen en verder voor kindertehuizen, klinieken, ziekenhuizen, e.d. In deze gevallen is men in staat het voedsel zo eerlijk mogelijk te verdelen. Maar dit zou erg moeilijk worden bij een voedselverstrekking op lange ter mijn aan veel individuele gezinnen. Het gevaar van oneerlijkheid en luiheid („we krijgen toch ons natje en droogje wel") komt dan om de hoek kijken. Deze kerken zeggen dan ook help ons vooral met opbouwend, vormend en voorlichtend werk.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1967 | | pagina 1