FLITSEN Uit de vragen bij Openbare Belijdenis VAN EEN ARM DORP, DAT RIJK WERD mee, tot oude mannetjes toe, maar is het dan een zaak van henzelf Daarom doe ik niets, ik heb trouwens nooit wat in het jeugdwerk gedaan, ik heb altijd getracht om anderen te inspireren iets te doen. Dat probeer ik hier ook. Daar komt natuurlijk niet zoveel uit, gezien de situatie waarin deze jeugd leeft, maar ze zijn er zelf mee bezig en ik zit er maar tussen, om te coördineren, te sti muleren en te adviseren. Heerlijke werk woorden zijn dat. Toen ik hier kwam was ik de grote man die het in hun ogen wel even voor ze zou fiksen. Dat ben ik al lang niet meer, gelukkig. We doen het nu samen. Dat duurt wat lan ger dan wanneer je de zaak panklaar voor ze neer zet, maar wat er nu uit komt zal meer een zaak van henzelf zijn en dat is toch wel belangrijk. Er is al zo het één en ander aan de gang. Ik beloof u, dat is natuurlijk ge vaarlijk, want ik ben niet zo'n schrijver en helemaal geen rapportenmaker, maar ik beloof u toch meer regelmatig op de hoogte te houden van alle schermutse lingen. Dat is voor mezelf nuttig en ik hoop dat het u interesseert. U behoort tot het thuisfront dat voor ons en ons werk bidt, u hebt er ook recht op te weten waar voor u bidt. Met Bep en de kinderen gaat het goed gelukkig. U zult wel gehoord heb ben dat er een gouvernante" naar ons is overgekomen om onze kinderen en de kinderen van Dr. Van Hasselt les te geven. Het ging met Bep niet te best. Zij moest direct bij aankomst hier al beginnen met lesgeven. Voor de meeste zendingsvrouwen is dat een zaak die pas na een paar jaar aan de orde komt, wanneer men een beetje de nieuwe si tuatie in de hand heeft. Wij zijn zeer dankbaar dat dit meisje nu bij ons is voor een jaar en de kinderen les geeft. Bep komt er al aardig bovenop. Dat is bijzonder fijn. Wij willen u heel goede en gezegen de kerstdagen toewensen, een prettige jaarwisseling en veel zegen van de Heer voor het jaar 1967. Heel hartelijke groeten van uit' het hart van Afrika voor u allen, ook van de kinderen, uw, Bep en Maarten Hijkoop. (V) 2. Belijdt gij. (b.) dat gij u voor God verootmoedigt De tweede vraag gaat voort. En wel over de verootmoediging voor God. En hierover, dat ge u vanwege uw zonden mishaagt. Het is de echte gereformeerde be lijdenis om diep voor de Here te bui gen. Ten eerste al om die grootheid Gods. Dat majesteitelijke, dat souvereine van God. Om Zijn wegen te billijken. Ook al zijn die hoog. Om te aanvaarden die uitspraken, zoals deze komt niet uit de mond des Allerhoogsten het kwade en het goede Maar vooral ook om de zonde moet er zijn die verootmoediging voor God. Dat klein worden voor Hem. Dat laten varen van al die jamaars, en al, die ver ontschuldigingen. Wat wordt er al niet óver en tót God gezegdals er een God is, dan moest Hij toch dit en dat... Als ik God was, dan zou ikOf een mens heeft altijd nog wat te klagen. Over zijn werk of over zijn woning. Over z'n werknemer of zijn werkgever. Over de zondag of over de maandag. Over zwakheid of kwaal. En dan zegt de Schrift wat klaagt dan 'n mens in het leven Een ieder klage over zijn zonde. Ja, die verbrijzeling des harten. Die verootmoediging. Zulke zaken verwacht de Here. Vanwege onze zonden. Want die zijn er zovele die ene zon digheid vertoont zich in de praktische struikelingen van elke dag. En in dat weinig denken aan God, in dat zo wei nig zich voegen naar de wil van Chris tus Belijdt gij dat ge u voor God veroot moedigt Dat hoort ook bij het afleggen van openbare geloofsbelijdenis. Nieuwerkerk Dr. J. H. BECKER. uit de kerkelijke pers van het vorige weekend) NOGMAALS DE KANSELBIJBEL. U herinnert het zich misschien wel. dat in het vorig nummer de aandacht er op werd gevestigd dat de kerk van Middelburg besloot de kanselbijbel van de lessenaar weer te doen verhuizen naar de preekstoel. Ook in de Kerkbode van Voorburg kwam die kanselbijbel aan de orde. Ds. De Graag wist er een oplossing voor. Welke Precies de an dere weg die Middelburg koos van de kansel naar de lessenaar. Van zijn mo tivering nemen we een gedeelte over In Woord en Dienst werd dus voorge slagen Ga deze grote antieke kanselbijbels weer gebruiken. Laat ze weer open èn dicht gedaan wpr- den. Dan gaan die ezelsoren wel weg. Of worden voorkomen en andere beschadigin gen ook. Omdat ze dan niet meer altijd met dezelfde of ongeveer dezelfde blad zijden naar boven open zullen blijven lig gen. Op zichzelf zit daar natuurlijk een juist idee in de voorslag Maak er weer ge bruiksvoorwerpen van Juist en sympathiek. De bijbel wil im mers gebruiksvoorwerp zijn. Als er iets is dat naar z'n natuur juist geen siervoör- werp wezen wil, dan is het een bijbel. Het begrip sierbijbel of pronkbijbeis is eigenlijk even tegennatuurlijk als een pronk-boterham of een maal-voor-de-sier Maar hoe waar dit allemaal is, toch ge loof ik niet, dat de oplossing voor de misère van de oude kanselbijbels ligt in „ga ze weer gebruiken". Dit advies is ten eerste niet uitvoerbaar en ten tweede ook niet juist m.i. Niet uitvoerbaar. Ik herinner me, dat, toen ik nog student was, meerderen al met klem aangedrongen hebben als er zo'n oude bijbel op de preekstoel ligt, gebruik die dan ook Maar dan de moeilijkheid van de ouder wetse gothische letters. En van de zeer verouderde spelling en woordkeus quaet kwaad uyt der aerden uit de aarde; dede deed wijf vrouw enz. enz....! Het vraagt een grote bedrevenheid in 't lezen van dit oude lettertype en een vaardige kennis van het 17e eeuwse Ne derlands om uit zo'n boek zonder haperen in de tegenwoordige taal voor te lezen. Om al deze redenen, vooral om laatst genoemde, is van 't weer gebruiken van de oude kanselbijbels niets terechtgekomen. Zo was het dus al voordat de Nieuwe Bijbelvertaling kwam. Nu déze er is, is hiermee, dacht ik, zelfs de geringste mogelijkheid van weer-gebrui- ken helemaal verdwenen. Daarom schreef ik, dat het advies van „Woord en Dienst" me ook onjuist leek. Wat moet er dan met die oude bijbels gebeuren Opbergen, veilig, in een kast Dan wordt hij niet vernield, maar niemand heeft er iets aan. Maar verkopen en de opbrengst aan kerk, zending of diaconie geven Lijkt ook geen erg acceptabele oplossing. Je hebt, vind ik, toch 't gevoel, dat ze echt bij de kerk horen en niet vervreemd mogen wor den. Bovendien zijn het in vele gevallen geschenken geweest. Die verkoop je niet. Maar ik dacht, dat er een betere oplos sing was, namelijk aan de voorkant van de preekstoel, ongeveer 1.50 meter boven de vloer een lessenaar aan te brengen, zo dat de bijbel daarop kan liggen met de opengeslagen zijde naar de gemeente. Een tafeltje, dat daarvoor geschikt is, voor de preekstoel kan ook. In elk geval 't zo ma ken, dat de bijbel daar goed zichtbaar (en veilig) liggen kan. Open of gesloten kan ook beide wel, dacht ik. Wat maar het sprekendst is. Dan is 't toch weerde pronkbijbei Ik dacht van niet. Ik dacht, dat de zin ervan was Gods Woord, dat het Woord der eeuwen is, dat door de eeuwen heen gaat, meegaat Dat als een wonderbare erfenis door ons, wel niet van, maar toch via voorgeslachten, ontvangen is. Waar mensen, waar wij de heugenis allang niet meer van hebben, troost en wijsheid uit geput hebben. Het Licht der lichten uit hebben zien opglanzen Ik dacht, dat deze spraak ervan uit kon gaan. En dat daar mee zo'n oude bijbel toch zinvol dan werd gebruikt. Al wordt hij dan niet gebruikt om te worden gelezen, hij krijgt dan de kans om te spreken Om te zeggen zo iets als alle vlees is als gras en alle mensen woord en wijsheid en werk ook, maar het Woord van onze God houdt eeuwig stand. WAT BRENGT ONS SAMEN? Het verminderd kerkbezoek is al op velerlei wijze aan de orde geweest de laatste tijd. Het dient regelmatig op kerkeraadsvergaderingen, op „huisbe zoek" wordt het pieermalen aan de orde gesteld. De kerkeraad van Goes heeft naar we menen enige tijd geleden een kanselboodschap hierover aan de ge meente gericht. Ook in de kerkelijke pers duikt deze probleemstelling zo nu en dan op. We troffen in de Gerefor meerde Kerkbode van Scheveningen een beschouwing aan van de hand van Ds. Scherpenisse. Hoewel het 1 maal kerkgaan vooral in de randstad Holland gewoonte schijnt te worden, ook de kleinere stadskerken en dorpskerken krijgen hiermee te maken. Een gedeelte van het betoog van Ds. Scherpenisse volgt dan hier. Hij concentreert het op de kern van de zaak Wat brengt ons samen Er is allerwege een klacht tc horen van verminderd kerkbezoek. Meestal wordt na deze constatering de vraagt gesteld wat doen we er aan En er worden vele antwoorden gegeven. De gemeente moet geactiveerd worden, de middagdiensten moeten een apart karakter krijgen, er moet interruptie mogelijk zijn bij de prediking, het gesprek moet op gang, er moeten cantatediensten gehouden wor den, of in ieder geval medewerking van koren en nog vele andere dingen, die de diensten „aantrekkelijker" moeten maken. Ik wil daar niet veel kwaads van zeg gen. Het is immers een goede zaak, als de samenkomst der gemeente een levende en sprankelende zaak is. Het valt zelfs zeer te prijzen als het geestelijk leven der ge meente dermate opbloeit dat er allerwege een roep is om zulke diensten waarin men de Here naar hartelust kan prijzen en waar de uiting van geloof en liefde duidelijker tot openbaring kan komen. Velen verlan gen zeer naar zo'n tijd en ik reken mijzelf daar graag onder. De vraag is alleen of we thans reeds zo'n tijd beleven van gees telijke hoogconjuctuur en of dit de prikkel is, die ons aandrijft veranderingen aan te brengen in de samenkomsten der gemeen te. Ik waag dit te betwijfelen en heb daar bij het rapport der Generale Synode over de stand van het geestelijk leven achter mij. Daarom geloof ik, dat het goed is om niet enkel de richting uit te gaan van de vraag hoe we diensten „aantrekkelijk" ma ken. Ik vind die uitdrukking in verband met de samenkomsten der gemeente een bijzonder armzalige. Bovendien komen we met die zucht naar het aantrekkelijk maken in het oneindige terecht. Het lijkt me goed de primaire vragen niet te vergeten. Bij voorbeeld deze wat brengt ons eigenlijk samen op zondag. In het Oude Testament ligt het duidelijk. Daar is de heilige samenroeping door God voorgeschreven en hebben we een duide lijk gebod des Heren. Israël hoefde hier geen vragen te hebben. Het leefde onder de wet en wist waar het aan toe was. Toch ligt het in het Nieuwe Testament niet zo. Wij zijn niet onder de wet, maar onder de genade, zegt Paulus ergens. Wij zijn niet meer onmondige kinderen, maar geestelijk volwassen. Daarom zien we in het Nieuwe Testa ment niet de wet die de gemeente samen brengt, maar meer het spontane bijeen ko men. Na de Opstanding worden de volge lingen van Jezus spontaan naar elkaar toe gedreven. Ze zijn vervuld van de levende Heiland, vervuld van Zijn evangelie. Ze beleven een diepe gemeenschap in Christus en dat brengt hen bijeen. Geen koude plicht, maar liefdedrang, verbondenheid in Christus. Na Pinksteren krijgt dat alles nog dieper toon. Er is gemeenschap des Geestes. Daarom ook samenkomsten ter beoefening van de gemeenschap des geloofs in bezin ning op de apostolische heilsboodschap in de viering van het Heilig Avondmaal en der gebeden. 'Er wordt dus eerst door Je zus een kudde vergaderd, die na de Op- FEUILLETON door H. NOORMAN 31) De deur werd geopend en dezelfde jongen, die Hertha gehaald had, kwam binnen met de medicijnen. Hij wierp een schichtige blik om zich heen en verdween ijlings, toen hij de zuster bespeurde. „Zal ik vannacht bij u blijven, zuster?" vroeg de dochter. „Neen, neen, jij niet, Jannetje. Dan zal ik het wel doen. Ik kan toch niet slapen." „Niet slapen, dat is wel mogelijk. Maar u beiden moet toch naar bed gaan. Er komt morgen weer een dag. En dan ben ik er niet." „Maar u kunt de hele nacht „Dat is niet de eerste keer van mijn leven. Ik ben liever alleen. En er is toch niets te doen. U gaat dus straks rustig naar bed." Hertha sprak op vriendelijke, maar besliste, geen tegen spraak duldende toon, zodat vrouw Vermeulen niet langer aandrong. Weldra hoorde Hertha op het zoldertje boven haar een gestommel en een gekraak moeder en dochter begaven zich te bed, nadat Hertha verzekerd had, dat zij roepen zou, als het nodig was. In het kleine vertrek was het nu stil. Alleen klonk bui ten het ruisen van de zee, terwijl uit de bedstede zo nu en dan een zacht gekreun opsteeg. Het scheen Hertha, die vlak bij het bed zat en nauwlettend de schipper be spiedde, toe, dat het steunen zachter werd. Opeens werden haar gedachten in beslag genomen door de mededeling van dokter Van Leeuwen wat mankeerde dokter Van Stralen toch, om midden in de winter naar Zeeduin te komen en wat had hij telkens naar haar te informeren Elke week ging zij één avond bij de dokter en zijn vrouw op visite. Deze stelden dat blijkbaar zeer op prijs, want zij werd Ier steeds hartelijk ontvangen. En van haar kant vond Hertha het niet onprettig, daar zij maatschappelijk met het paar wel aanraking gevoelde. Welnu, vast eenmaal in de drie weken werd haar verteld, dat er een brief uit Rotterdam gekomen was en dat naar haar werd geïnformeerd Dokter Van Stralen had toch niets met haar uit te staan Maar tóch, als zij zich allerlei kleine attenties herin nerde als zij dacht aan zijn hartelijkheid tijdens het con sult aan zijn wonderlijke houding, toen zij het ziekenhuis verlietNeen. neen, zij moest zulke gedachten niet hebben. Het was niet dan inbeelding. Hij stond in het ziekenhuis immers bekend als een vriendelijk geneesheer Had hij ooit een enkel woord gezegd, dat haar vermoe dens kon doen koesteren En hij wist immers, dat zij in geestelijke zaken heel anders dacht dan hij En was het zo wonderlijk, dat hij naar haar informeerde Hij stelde toch belang in haar, omdat hij over haar gedokterd had Door zijn bemiddeling was zij hier toch gekomen Neen. neen, zij moest niet zo dwaas zijn Wat verbeeldde zij zich wel En zelfs al was het, als zij denken ging, dan kon het immers nog niet Hun levensbeschouwingen stonden lijnrecht tegenover elkaar. Maar het was niet zo Het was inbeelding En tóch, tóchHertha bloosde en boog zich over de patiënt. Kom, zij moest aan haar taak denken. Die lag op Zeeduin. Die lag deze nacht in dit vertrek, bij deze schipper. Zij had een levenstaak. En een taak, die haar bevredigde. Zij moest verstandiger zijn. Nog steeds bewegingsloos lag Krijn Vermeulen, de schipper van de reddingsboot. Hertha staarde op het om zwachtelde gelaat. Zij zag het ongeschonden vóór zich een verweerd zeemansgèlaat. Maar trouwhartig. Aan het strand, in haar vrije ogenblikken, had zij meermalen een praatje met hem gemaakt, als hij in de buurt van de red dingsboot vertoefde. Hij sprak altijd van „mijn boot", niet omdat hij trots was, maar omdat zijn hart klopte voor de boot, waarmede hij al menigmaal uitgevaren was en waarmede hij al heel wat kostbare mensenlevens had ge red. Hertha had meermalen gepoogd, hem over zijn red dingen aan het praten te krijgen, maar het was haar niet gelukt. Het was immersvanzelfsprekend als een schip in nood was, dan ging je er immers op af soms ging het aardig goed ook wel eens moeilijk maar och, het kwam altijd wel in orde. En dan werkte Krijn Vermeulen zijn pruim naar de andere zijde van de mond en begon over iets anders. Zó was Krijn Vermeulen. En zó waren ook de mannen van de boot. Zij pochten nooit. Zij deden hun plicht. En Hertha gloeide van bewondering voor deze stoere man nen, die, als het moest, hun leven waagden, maar die nooit, nooit van hun werk spraken, alleen sobere inlich tingen gaven, als hun iets werd gevraagd. Daar lag nu Vermeulen niet verongelukt op zee hij was niet over boord geslagen en met het hoofd tegen zijn boot gesmeten hij was, menende het luik te hebben en de eerste trede van de ladder, gestruikeld en met het hoofd naar beneden gevallen op de stenen vloer van het keukentje. Hij had wel onmiddellijk dood kunnen zijn. Een zacht gekreunHertha boog zich weer over hemWas het zinsbegoocheling Was er beweging in de oogkleppen Om zeker van haar zaak te zijn, vatte zij het kleine hanglampje en hield, het licht door haar hand beschermend, dit voor de ogen van de patiënt, wiens oogkleppen niet bewogen zij had zich dus vergist. En Hertha mijmerde voort. Ja daar lag nu Krijn Vermeulen, de stoere, breedge schouderde schipper van de reddingsboot. Hij had vele mensenlevens gered, maar nu lag hij zelf op de sponde, die een sterfbed worden kon. En daar waren een vrouw en een dochter, die van angst niet wisten, wat zij doen moesten en die uiterst dankbaar waren, dat er deskundige hulp was. Hoe gelukkig toch, dat er ook verpleegsters waren En Hertha dacht aan het wonderlijke bestel Gods daar lag een schipper van een reddingsboot hij was van zijn zol dertje gevallen en daar was een zwakke vrouw, een zachte vrouwenhand, die hem verpleegde en die, als de Here het wilde, hem vanuit de kaken des doods haalde. Was ook baar taak niet schoon Was het niet een verkeerde gedachte, andere wensen te koesteren voedsel te geven aan overwegingen, als daareven in haar opkwa men Was zij daarvoor naar Zeeduïn gekomen Had zij hier niet genoeg taak (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1967 | | pagina 2