MIJN COLLEGA
FLITSEN
VAN EEN ARM DORP,
DAT RIJK WERD
uit de kerkelijke pers van vorige week.
In de .Amsterdamse Kerkbode" tref
fen we een artikel aan van Ds. E. H.
Nagel over de zgn. Vietnam-demon-
stratie te Amsterdam, waar ook hij aan
deelnam
Zaterdag voor Kerst hebben we ge
demonstreerd.
We, dat waren een flink aantal
priesters en predikanten.
Wat hebben ge gedemonstreerd
Dat we niets anders te doen hadden
op zaterdagmiddag
Ik zou graag mijn andere zaterdag
middagen, sedert ik predikant ben, tot
getuige willen roepen. Maar dat zal niet
gaan. Ik zou hoogstens de leden van
mijn gezin aan het woord kunnen laten
en de leden van de gezinnen van mijn
collegaas. Over de „week-endstem-
ming" in de pastorie. Maar ik heb er
geen behoefte aan.
Wat hebben we gedemonstreerd
Onze bezorgdheid over wat ons wes
ten nog steeds in het oosten doet.
Onze mening, dat ons westen een an
dere koers moet varen, omdat deze
koers levensgevaarlijk en onverant
woord is.
De oorlog in Vietnam is geen kruis
tocht tegen het communisme, zoals me
nigeen denkt.
Trouwens, welk recht zouden wij, in
het westen, hebben om op die manier
tegen het communisme op te treden
In het land van een ander volk Met
opoffering van dat andere volk Over
de lijken van dat andere volk
Vietnam moet vrij worden, moet op
eigen bodem orde op eigen zaken stel
len. En de oorlog, die daar nu uitge
vochten wordt, staat dat in de weg. Ik
zou willen, dat ieder het boek over fei
ten en achtergronden van het conflict
in Vietnam kende. Hoe vaak blijkt, dat
men in de huidige strijd niets anders
ziet, dan de befaamde kruistocht tegen
het communisme. En dan moet het in
vredesnaam maar
Maar het gele boek van Polak en
Van Gennep maakt duidelijk, dat die
stelling onhoudbaar is. Neem en lees
Predikanten en priesters hebben ge
demonstreerd. Wie zijn zij, dat ze dat
zouden doen Vormen zij een aparte
categorie, die als zodanig iets te zeg
gen zou hebben
Ik heb bij de redactie van de beroe
pengids van onze plaatselijke telefoon
dienst niet geprotesteerd tegen het feit,
dat men mij daar in een aparte rubriek
heeft ondergebracht. Ik maak me weinig
zorgen, wat dit aangaat, over het amb
telijke denken van de samenstellers van
dit in Amsterdam veel geraadpleegde
boek. Misschien verbindt men ons be
roep toch nog wel met vage noties over
de kerk en de leer van Christus. Met
bijstand verlenen en het goede woord
spreken op het goede moment.
,,Nur wer für die Juden schreit, darf
gregorianisch singen" zei eenmaal Bon-
hoeffer. Dat hebben een aantal predi
kanten in Amsterdam, mutatis mutan
dis, willen doen.
Het duitse woord schreien betekent
niet een traan wegpinken in de kerst
dienst, maar een luide schreeuw geven,
demonstratief.
Ook het ..Veluws Kerkblad" schrijft
over deze Vietnam-demonstratie. Ds.
Oostlander te Apeldoorn. Deze heeft
er weer een geheel andere kijk op dan
z'n collega Nagel. Leest U maar
Terwijl heel wat eenvoudige dorps
dominees zaten te zuchten over hun
zware taak, met Kerst en nieuwjaar
weer zoveel preken te moeten gereed
hebben, broedden zij op iets anders.
Daaraan kwam géén tekst te pas. Het
moest wél pakkend zijn. Maar vooral
raak. En treffend. Opvallend. Men
zocht naar goede leuzen voor een Viet
nam-demonstratie. Men heeft ze blijk
baar gevonden. Of ze orgineel waren,
vermeldt de krant niet.
Zo ging dan de demonstratie van
predikanten op 24 december van het
jaar 1966 van start. En zo zit dan Pro
testants, in elk geval Gereformeerd Ne
derland, met zijn nieuwe vragen. Vra
gen bijvoorbeeld over de oorsprong en
de taak van de overheid en haar gezag.
Wij, eenvoudige lieden uit de provin
cie, we dachten, dat de Bijbel over deze
zaken vrij duidelijk spreekt.
Wij dachten, ik beken in alle simpel
heid, dat Romeinen 13 enig houvast
geeft en dat art. 36 der Ned. Geloofs
belijdenis vrij duidelijke taal spreekt.
We meenden zelfs te weten, dat onder
het laatste stuk van tijd tot tijd hand
tekeningen worden gezet.
Nu lees ik, dat een Amsterdamse leu-
zenbroeder een wonderlijke, echter niet
typisch Amsterdamse, gedachtenkronkel
heeft ontdekt, ,.met name natuurlijk
voor kerkmensen". Voor hen is de over
heid ,,'n soort zichtbaarwording van
God, bijna een incarnatie".
Asjemenou, zeg je dan. Zijn zó de
hoofdstedelijke kerkmensen Ja, zegt
die dominee, de kerkmens leeft nog met
de gedachte, dat de overheid door God
is aangesteld, dus moet je haar gehoor
zamen.
Wat hem ook nog bezig houdt is het
gemak, waarmee iedereen ja, u leest
het goed, iedereen maar militairist
is. Iedereen. De socialist en de anti en
de pacifist, ze zijn, met gemak nog wel,
militairist. Of zou hij alleen die Amster
damse kerkmensen bedoelen Wat zal
die man zich eenzaam voelen.
Intussen, welk een immense taak ligt
er voor zulk een dominee, die zijn ge
meente bearbeiden en ze afhelpen van
afgodendom en wanbegrip. Hij zal de
niet te onderschatten opdracht moeten
volvoeren, in prediking en bezoek die
naar van het Woord te zijn en belijder
van de confessie zijner kerk. Hij zal niet
bang mogen zijn, alweer met die chris
telijke politiek te komen aandragen.
Hij zal geen tijd hebben om leuzen
uit te broeden. Met leuzen doe je niet
veel, als het over prediking van de blijde
boodschap gaat. Een gemeente wordt
niet met slagwoorden en kreten be
werkt.
In de Hofpleinkerk te Middelburg
weet men eigenlijk niet goed raad met
de kanselbijbel. Moet deze gedegra
deerd worden tot „onderlegger" Uit
de Kerkbode van Voorburg blijkt, dat
dit probleem in meerdere kerken aan de
orde is. ,,de Gr." schrijft
In „Woord en Dienst" schrijft de
Herv. Raad voor de Eredienst over de
„Kanselbijbel".
Speciaal dan over de grote antieke
kanselbijbels, zoals die op verreweg de
meeste Hervormde en Gereformeerde
(èn verdere) preekstoelen te vinden zijn.
Het blad is niet content met het lot en
het gebruik van deze bijbels.
Daar heeft het schoon, of als u wilt
lélijk gelijk aan.
Want het is inderdaad maar een nare
zaak met deze eerbiedwaardige, en niet
zelden, of haast altijd, ook in ander op
zicht waardevolle, boeken. Zeer waar
devol soms
Het gebruik is, dat ze niét gebruikt
worden. Erger, dat ze misbruikt wor
den. Geschonden en verminkt op een
manier, die niemand een stuk van ook
maar de helft of een kwart van deze
waarde zou willen aandoen als het zijn
persoonlijk eigendom was. Of zou wil
len laten aandoen, zonder hevige pro
testen. Het is véél erger dan „Woord
en Dienst" schrijft. (Ik citeer de weer
gave in „Trouw" van 3 januari 1967):
Doordat deze bijbels niet open èn
dicht gedaan worden, maar permanent
open blijven liggen, zo ongeveer in 't
midden, d.w.z. in de buurt van het
Hooglied of de Psalmen, ontstaan er
„allerlei ezelsoren aan het Hooglied"
(of waar de bijbel dan toevallig jaar en
dag open liggen mag).
De zondag aan zondag bewegende
(wriemelende, slaande?) handen en er
langs schurende mouwen of zelfs er
over heen buigende en wrijvende lijven
der bewogen en beweeglijke sprekers,
veroorzaken die ezelsoren.
Stellig Maar als dat alles was
Ze veroorzaken veel meer
Als 't alleen maar wat ezelsoren wa
ren. Die zijn te genezen. Bij zulke oude
boeken heel wat gemakkelijker dan bij
mensen. Daar kan dat oude, solide pa
pier wel tegen en in een ommezien hele
maal weer hersteld worden.
Maar de bladen schaven af, breken
en scheuren. Worden gevlekt en ver
teerd door het zweet dat eraan kleeft
of op warme zondagen mild op druipt.
Heilig zweet. Wij willen hier niet aan
twijfelen Wij zijn hartelijk overtuigd,
dat het van en voor de predikers prima
is, dat het er uit komt. En voor de ge
meenten ook Maar voor die mooie bij
bels, die daar maar weerloos met hun
open (gereten?) buiken onder dit ge
weld moeten liggen en liggen, is het een
verderfelijke tortuur.
Zij zijn de „papieren martelaren" in
onze diensten.
Er zijn er, die al zo ver en lang ge
maltraiteerd zijn, dat aan volledig her
stel niet meer te denken valt. Alleen
nog aan redden wat er van te redden
is
Er zijn er, hoop ik, ook, die nog wel
of vrijwel te conserveren zijn.
(vervolg op pagina 3)
Als dominee heb je heel wat papieren
collega's het predikanten-gilde heeft
nogal vaak de aandacht in boek en
krant. Met een variant op een bepaald
gezegde zou ik de ootmoedige opmer
king willen maken ze schrijven veel
over ons, maar wij hebben het er naar
gemaakt.
We hopen weer bij een werkelijke
collega te komen. Maar eerst iets over
de pastor van Nijsterweerd uit het boek
van Mevr. Gilhuis— „Fransje en haar
dominee". In de pastorie van Nijster
weerd zijn een oudere collega met zijn
vrouw op bezoek gekomen, en de jonge
do van Nijsterweerd grijpt de gelegen
heid om ook eens bij iemand anders dan
bij z'n vrouw zijn grieven te luchten.
„Nooit heb je rust, overal hebben ze je
voor nodig. Ik geloof, dat we al aan 't
zevende jaarfeest bezig zijn deze winter,
en iedere keer kost het je een hele
avond. Ik ben expres met een vaart
door de huisbezoeken heen geschoten,
om nu eindelijk eens wat tijd voor stu
die over te houden. Maar jawel, toen
kreeg je de Kerstdagen, met twee extra
preken. En voor de onmogelijkste din
gen komen ze je van je werk halen.
Gister-avond was ik dan eindelijk eens
een avond vrij. Drie keer heb ik iemand
bij mij gehad, de eerste kwam zeggen,
dat zijn vrouw rheumatiek had, de
tweede moest een adres van 't vakver
bond weten, en de derde kwam een
zaad-catalogus brengen. Nou vraag ik
U!"
Wat een collegiaal bezoek al niet
kan uitwerken De jonge pastoorse
wordt door de oudere dominee's-vrouw
onder de druk gezet om over haar man
te waken. Ze moet als een leeuwin bij
zijn studeerkamer staan, en zo de ge
meente opvoeden, die altijd nog denkt,
dat een dominee niets te doen heeft.
Dat systeem werkt prachtig, ettelijke
bezoekers worden opgevangen en vin
den een barricade vóór de deur van de
studeerkamer. Ook Hendrik de Jong
mag niet naar binnen.
„Nee, De Jong," zeg ik, als hij op de
mat staat en te kennen gegeven heeft
dat hij doom'nee moet spreken, „dat
gaat niet. Dominee mag niet gestoord
worden."
De Jong kijkt mij aan, met zijn uit
drukkingsloze grauwe ogen. „Toch woe
'k hem spreken" zegt hij met na
druk. Ja, nu zou ik moeten aanvoelen,
of het belangrijk is of niet. Ik waag het
er op. „Kunt U over een half uur niet
terug komen vraag ik, „dan is
mijn man er toch om te eten."
Buigen de schouders van de oude,
kromgewerkte man nog een beetje die
per door „Nou ja," zegt hij „ik
ou alleen maar seg'n, dat mien frouw
vanmorg'n overleed'n is. Maar as
doom'nee niet stoord word'n mag
Dan wordt De Jong de studeerkamer
ingeduwd.
Is er wel één systeem, dat 't feilloos
doet Kan het pastorale werk wel in
een systeem gegoten worden
G. S. O.
FEUILLETON
door
H. NOORMAN
30)
Hij boog zich nog even over de patiënt, die met ge
sloten ogen, zacht kreunend in de kussens lag.
Weldra snorde de auto over de strandweg dorpwaarts.
De dokter sprak opgewekt tegen Hertha, die naast hem
gezeten was, om, toen hij vóór „Repos ailleurs" stilstond,
op te merken „Ik zal op u wachten, zuster en dan breng
ik u terug."
Hertha protesteerde.
„Neen, dokter. Dat moet u niet doen. Zover is het heus
niet. Ik dacht de fiets te nemen."
„Ik dacht u met de wagen terug te brengen," verzekerde
de dokter. „Dat wil ik, maar bovendien zou mijn vrouw
het mij geducht kwalijk nemen als ik het niet gedaan had.
U staat goed bij haar aangeschreven, dat verzeker ik u.
Ik wacht dus even."
„Neen, maar dokter, heus
„Laat ons nu niet kibbelen, zuster," lachte de oude
dokter. „Zoveel te langer moet ik hier wachten."
Hertha zag wel in, dat zij het pleit niet winnen zou en
verdween dan ook in huis om juffrouw Saaman te ver
tellen, dat zij die nacht afwezig zou zijn. Haastig ver
gaarde zij, wat ze nodig had en was binnen enige minuten
terug bij de auto, die de dokter gewend had.
„Dat is verbazend vlug gedaan," prees hij. „U hebt u
toch niet te veel gehaast Ik had de tijd wel."
„Natuurlijk heb ik mij gehaast, dokter, 't Is wel erg,
dat ik nog beslag op uw tijd leg."
„U hebt u niets te verwijten," zei hij, de motor aanzet
tend. En toen zij over het dorp reden, waar bijna elk
scheen te slapen, want slechts hier en daar werd licht
schijnsel in de huizen waargenomen, merkte hij opeens
op „Hoe bevalt het u op ons dorp, zuster
„Uitstekend," antwoordde Hertha uit de grond van
haar hart.
„Dat doet mij zeer veel genoegen," verzekerde hij. „Om
gekeerd wil ik wel zeggen, dat u ons ook best bevalt. Ik
had zeer goede verwachtingen van u, maar 'k moet be
kennen, dat ze overtroffen zijn."
„U vleit mij," lachte Hertha, die intussen zijn woorden
met dank in het hart aanhoorde.
„Die tijd is voor mij voorbij. Iemand, die de zestig ge
passeerd is, doet dat niet meer. Ik meen, wat ik zeg. Mijn
neef heeft veel goeds van u verteld, maar nog lang niet
genoeg. Apropos, heb ik u al verteld, dat hij met Kerstmis
dacht te komen
„Bedoelt u dokter Van Stralen vroeg Hertha.
Zij was blij, dat het donker was, want een heftige blos
kwam, naar zij voelde, op haar gelaat.
„Ik sprak van mijn neef," zei de ander. „Hij schreef
verleden week een brief, waarin, tot onze verbazing, te
lezen stond, dat hij er sterk over dacht, Zeeduin ook eens
in wintertooi te komen zien. Dat is nog nooit gebeurd.
Het zou dan met Kerstmis zijn. Nu, hij is ons zeer wel
kom. En wij rekenen er alvast op, dat u, behalve uw ge
wone avond, dan nog eens een avondje komt praten. Me
dunkt, dat herinneringen uit het ziekenhuis u wel aan
genaam moeten zijn."
„Dat zullen zij zeker," meende Hertha met benepen
stem.
Méér durfde zij niet zeggen, omdat zij haar stem niet
vertrouwde. Met kracht kwam terug het vermoeden van
enige maanden geleden, toen hij, bij het afscheid, zulke
raadselachtige woorden sprak. En feit was ook, dat hij
steeds in zijn brieven, elke drie weken kwam er een, naar
zij van mevrouw Van Leeuwen vernomen had, naar haar
informeerde. Wat was toch zijn bedoeling En
„Hoorde u mij niet, zuster
„Pardon, dokter. Neen, 'k hoorde u niet. Misschien van
het geraas van de motor."
't Was een uitvlucht, daar de motor zo goed als geen
geraas maakte, althans niet zó, dat er niet gesproken kon
worden.
„Ik zeials het nodig is, laat u mij onmiddellijk halen
'k zal nu niet meer binnen gaan de mensen moesten eens
schrikken, 't Is wonderlijk met dat zeevolkje. Bij een
schipbreuk zijn ze minder ongerust dan bij een gevalletje
als dit. De medicijnen komen direct. De jongen zal 'nu wel
bij mij thuis zijn ongeveer. Goede nacht, zuster."
De auto stopte en Hertha stapte uit met een „Ik dank
u zeer, dokter. U hadt
„Al wel," zei hij kort. „Als ik vannacht niet nodig ben,
kom ik morgen heel vroeg."
Hertha liep het huisje in, waar zij op de nog steeds
angstige gezichten der beide vrouwen bespeurde, hoe
welkom zij was.
„Niets bemerkt, vrouw Vermeulen vroeg zij, zich
ontdoende van mantel en muts.
„Neen, zuster. Het gekreun blijft maar duren."
Hertha boog zich over de schipper, die met gesloten
ogen, terwijl het zweet parelde op dat gedeelte van zijn
ruw gelaat, dat niet in het verband zat, in de bedompte
bedstede lag.
„Heeft vader zo'n pijn, zuster vroeg de dochter.
„Ja," zei Hertha, „maar hij heeft er weinig besef van.
Misschien brengen de medicijnen straks enig baat, maar
zeker is dat niet. Er valt voorlopig nog niets te zeggen."
Nu de dokter vertrokken was, waren de vrouwen veel
vertrouwelijker, hoewel zij toch ontzag hadden voor Her
tha. Met gedempte stem vertelden zij, hoe het ongeluk
geschied was en dat zij niet anders dachten of de man en
vader was doodgevallen.
„Het is alleen een gapende wonde in het hoofd," ver
zekerde Hertha. „Natuurlijk weet de dokter nog niet, of
die wonde nog nadelige gevolgen zal hebben. Dat moet
afgewacht. Maar uw man is sterk, vrouw Vermeulen. Dat
zegt de dokter ook en het is hem waarlijk wel aan te zien."
„Heeft zuster in het ziekenhuis ook wel eens zo iets
gehad vroeg de vrouw van de schipper, zich aan elke
stroohalm vastklampend.
„O ja, meermalen," antwoordde Hertha. „En zeer veel
gevallen met goede afloop. Wat wij, mensen, er aan kun
nen doen, zal gebeuren, vrouw Vermeulen. Méér kunnen
wij niet."
„Neen," zei de vrouw peinzend
(Wordt vervolgd)