eeuwóe
Bij de Jaarwisseling
MIJN COLLEGA
21e JAARGANG No. 26
5 JANUARI 1967
,.Ik worstel
en ontkom"
OFFICIEEL ORGAAN TEN DIENSTE VAN DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND
Redactie: Ds. W. H. Gispen, Terneuzen Ds. B. Wentsel, Brouwershaven; Ds. G. van Wilgenburg, Middelburg.
Correspondentie-adresLittooij Olthoff, Spanjaardstraat 47, Middelburg.
Medewerkers J. A. van Bennekom, Middelburg Dr. A. J. Boom, Vlissingen Ds. J. Bosman, Vrouwenpolder
Ds. M. V. J. de Craene, St. Laurens Ds. H. Eikelboom, Heinkenszand Drs. A. Elshout, Koudekerke
Ds. W. Kats, Apeldoorn Ds. A. G. Kornet, Vlissingen Dr. P. C. Kraan, Vlissingen
Ds. G. S. Oegema, Arnemuiden Ds. D. Ringnalda, Middelburg Drs. J. Vlaardingerbroek, Ermelo.
Abonnementsprijs
4,per halfjaar
bij vooruitbetaling
Advertenties
15 cent per mm.
Bij abonnement lager
Losse nummers 15 cent
Drukkers-Uitgevers
Littooij Olthoff
Spanjaardstraat 47
Middelburg, tel. 24 38
Giro no. 4 22 80
,,Zo waven al de dagen van Adamdie
hij leefde 930 jaren en hij stierf."
Gen. 5:5.
Overlijdensbericht van Adam.
De Heilige Schrift legt ons de bede op de lippen, dat we alzo onze dagen
tellen mogen, dat we een wijs hart bekomen. Zo gerekend hebben naar de
leef tijdsopgave der Schrift de mens van vóór de zondvloed ruimschoots ge
legenheid gehad om wijs te worden, als we het althans zo uiterlijk stellen mo
gen, want ze zijn oud, heel oud geworden. Bij Adam liep het tot over de negen
eeuwen. Doch hoe oud ook, toch was het einde naar de bedreiging des Heren
,,ten dage als gij daarvan eet, zult gij de dood sterven", de dood We hebben
immers in Gen. 5 5 het overlijdensbericht van Adam.
Ook Adam de eerste door God geschapen mens is gestorven. Ook hij heeft
het tijdelijke met het eeuwige verwisseld. De Schrift bericht ons dit, zoals ze
van zovelen het rouwbericht uitgeeft ,,en hij stierf".
Niettemin trekt dit rouwbericht van Adam, ons aller vader, wel bijzonder
onze aandacht, 't Is met deze mens toch al zoveel bijzonders. Hij is de eerste
mens. Hij wordt uit het stof der aarde geformeerd. Hij wordt niet geboren,
zoals wij anderen en volgende allen uitgezonderd Eva, die uit Adam genomen
wordt. Ook dit laatste alweer zulk een bijzonder gebeuren in Adams leven.
Dan is er Adams wandel met God in het paradijs, Zijn God, Die hij kende aan
de wind des daags. Voorts is er Adams val in zonde. Dan is Adam niet de
eerste mens over wie de dood zijn heerschappij bewijst. Abel gaat hem voor
en wie weet nog anderen ook wier sterven de Schrift niet heeft vermeld, omdat
het voor de geschiedenis der Godsopenbaring van geen betekenis was.
We spreken van Adams rouwbericht, overlijdensbericht, maar het kan ook
zijn levensbericht heten, want de jaren zijns levens worden ons gemeld als
zijnde 930 jaren. Welk een leeftijd, en hoe vol gebeurtenissen zal dit leven
geweest zijn. Kunt ge 't u voorstellen het jaartallenboekje 9 eeuwen terug en
die eeuwen door een mens door- en beleefd Dat wordt voor ons het jaar 1000
ongeveer. Stel u voor, dat er iemand uit het jaar 1000 in ons midden was.
Nu, zo krijgt Adam het leven van Zijn God het leven dat door de zonde,
Adams eigen zonde, aan de dood vervallen is en Adam houdt het zolang uit.
En dan komt het einde van dit lange leven en het bericht er van gaat rond
onder Adams tijdgenoten, dat hij gestorven is. Dan is deze vader van allen
niet meer Die hem gekend hebben waren alle zijn kinderen, allen Adams
kroost, 't Is een familiegeschiedenis dat sterven van Adam. Groot zal de rouw
zijn geweest, indrukwekkend de begrafenis, 't Moet wel zo geweest zijn of
denkt ge 't u anders in?
De tijdgenoten hebben het overlijdensbericht van Adam toch wel met enige
bijzondere ontroering aangehoord, dunkt me. Velen van hen hebben geweten
van de doodsoorzaak, van de omstandigheden van zijn sterven en het gesprek
is er geweest over het verscheiden van die eerste der levenden die gestorven
was. v
Goed, maar wij Moeten wij daar ook over spreken Is dit overlijdens
bericht ook voor ons van gewicht of kunnen we het terzijde leggen als van
geen belang 't Is al zo lang geleden en we hebben overledenen, die ons dier
baar zijn, wijl dichter bij ons levenden. We hebben vader of moeder, man of
vrouw, kind of vriend niet meer en we hadden ze zo graag nog willen houden.
Wat moeten we dan met het rouwbericht van Adam in zijn soberheid en som-
bereid Er staat niet eens, dat hij in de Here is ontslapen.
Toch geloof ik, dat we 't bericht maar even in de hand moeten houden bij
de jaarwisseling van '66 in 1967. De Schrift geeft het ons door, opdat niet
alleen Adams tijdgenoten, maar al Adams soortgenoten en diens nakroost er
bij zullen stilstaan, dat zij in niets zijn onderscheiden van hun vader Adam,
maai dat wij allen gaan zijn weg, de weg van alle vlees.
We moeten ons van deze eerste Adam afwenden naar de tweede, Christus,
zoals ook Adam zelf toen zijn hand verhinderd werd zich ook uit te strekken
naar de boom des levens (zie Gen. 3 22b) al zijn hope moest leren stellen op
de aan hem en Eva beloofde Verlosser. We moeten onze dagen tellen niet
alleen in verband met Adam, doch met Christus. Dan zullen we het wijze hart
ontvangen dat God geeft dengenen, die Hem liefhebben.
Brouwershaven B. WENTSEL.
Dat is een belangrijke verbinding,
die tussen de mens en de tijd. Speciaal
aan het einde van een jaar dringt dat
telkens opnieuw tot ons door. De stroom
van de tijd gaat voort, zeggen wij dan
in een oudejaars-avond stemming. In
tussen weten we wel, da'c dit niet hele
maal waar is. In feite gaat niet de tijd
verder, maar wij wij zijn het, die oud
worden en voorbijgaan.
Dat geeft ons misschien aanleiding
weer eens even over het verschijnsel
van de tijd na te denken. Ik moet een
weg gaan, die nog niemand in omge
keerde richting aflegde... (Schubert).
En dat niet alleen. De tijd, die wij ont
vangen, vraagt iets van ons. Ze is één
van de talenten, die ons gegeven zijn
en waarvan wij rekenschap zullen moe
ten afleggen. En wil iemand zeggen,
dat alle talenten tenslotte hierin zijn
samen te vatten, dat ons tijd geschon
ken is, dan is hij stellig niet ver van de
waarheid. Wee ons, wanneer wij hier
de zweetdoek te baat genomen hebben.
In het boek, dat aan prof. Berkouwer
werd aangeboden bij zijn 25-jarige pro
fessoraatsvervulling, schreef Dr. Otto
Weber daarover een verhelderend arti
kel. Ik neem er hier enkele gedachten
.uit over.
Weber wijst er op, dat de mens op
twee manieren in betrekking staat tot
de tijd. Hij leeft in de tijd en hij heeft
de tijd. En nu is het mogelijk, dat wij
wel in de tijd léven, maar géén tijd
hebben. Wanneer we alleen maar in de
tijd leven zegt hij gaan we nog
niet uit boven een olifant. Deze heeft
ook zijn bepaald aantal levensjaren en
die onderscheiden zich nauwelijks van
de levensjaren van andere olifanten,
duizenden jaren geleden. Voor een dier
is immers de tijd geen probleem. Wel
loopt de klok ook voor hen ook voor
hén bestaat de kalender en dagen en
jaargetijden hebben ook voor de dieren
wereld betekenis. De meeste dieren zijn
er veel sterker aan gebonden dan de
mens. Ze delen met ons in de tijd. Maar
ze ervaren, voorzover wij weten, de tijd
niet als hun tijd en zeker niet als hun
probleem.
En dat is ze nu voor de mens wél
naar de tegenwoordige philosophie is
ze zelfs hét probleem voor de mens.
Men kan dit gemakkelijk illustreren,
wanneer men vraagt wat het betekent,
dat we ,,geen tijd" hebben. Daarmee
raken we aan één van de grote maat
schappelijke ziektebeelden van onze da
gen. Dat is duidelijk. Aan vrije tijd is
er immers geen gebrek. Van de 168
uren, die een week heeft, de werkuren
aftrekkend (zeg maar 48) blijven er 120
over ter vrije beschikking. Hiervan
weer afgetrokken 66 uur voor slapen en
eten, houden we per week 54 vrije uren
over. Hoe komt het aldus dan We
ber dat er zoveel tijdsgebrek heerst
bij zoveel tijd Niet alleen bij hen, die
intellectueel werk verrichten en die vaak
60 tot 70 uur per week werken, maar
ook bij hen, die het bij een 45-urige
werkweek kunnen houden Hieruit
blijkt, dat het gezegde geen tijd in
talloze gevallen niet betekentmijn ka
lender heeft geen ruimte meer over. Het
wil veeleer zeggen ik heb geen ruimte
meer
Geen-tijd-hebben betekent een ver
lies ten aanzien van ons mens-zijn. Men
kan ook spreken van haast of levens-
jacht. En hieraan is te illustreren, dat
de mode-philosophie van tegenwoordig
er niet zo ver naast is, wanneer ze de
tijdelijkheid van ons bestaan ziet als de
oorsprong van de zorgen van de angst.
Wie gewoonlijk ,,geen tijd heeft", toont
daarmee zijn bezorgdheid, dat het eerst
volgende uur en alle verder volgende
aan zijn beschikking ontsnappen. De
tijdskalender is ook bij de mens met het
meest druk bezette leven niet slechts de
oorkonde van het gewelddadige inbre
ken van het uiterlijke leven in zijn tijd,
maar ook van de zorg om de ,,tijd" en
daarmee het ,,zijn" te verliezen.
Dit is dan de specifiek menselijke er
varing van de tijd. De mens heeft niet
maar een bepaalde levenstermijn, zoals
het dier, maar hij heeft tijd ofhij
heeft ze niet. Hij beschikt over tijd en
dat wil zeggen de uren en de dagen
en de jaren zijn hem niet gegeven om
zonder meer zijn bestaan te leiden.
Daarom staat de mens steeds het einde
van de hem geschonken tijd, de dood,
voor ogen als zorg en angst. Hij kan
niet maar voor het vaderland weg le
ven. Omdat hij over de tijd beschikt,
moet hij er zich constant zorg over ma
ken ze vandaag of morgen of wanneer
ook niet meer te „hebben". De tijd legt
zich als een ban over hem, omdat ze de
maat aangeeft voor zijn bestaan.
Weber werkt dit dan nog speciaal uit
voor onze dagen en constateert daarbij,
dat de ruimte der vijrheid al maar in
geperkt is. We hebben in onvoorstel
bare mate de wereld aan ons onderwor
pen, maar ons zelf daarbij verloren. De
machine, de economie met haar wetten,
de moderne -rationele ontworpen
staat, de organisatie van productie en
consumptie dat alles is in zich zelf
niet slecht, maar het werkt zich aan ons
uit als dwang.
Zó gezien is er op de oudejaars
avond nog wat anders te doen dan te
zingen van uren, dagen, maanden, ja
ren vliegen als een schaduw heen
Waarbij de weemoed over de vergan
kelijkheid de ondertoon van het gezang
vormt. Ik zal niet zeggen, dat daarvoor
geen plaats is. Het Woord van God
kent ook de klachten over vergankelijk
heid en sterfelijkheid. Onze dagen zijn
een handbreedteWij vliegen daar
In de kerken deint de opleidings
kwestie nog na, we hebben nog de pro-
Amsterdam en de pro-Kampen gemeen
ten. Wij, de drie collega's, zijn geen
uitgesproken figuren, we lezen „De
Wachter" en „De Heraut" zeer gemoe
delijk door elkaar heen. Collega senior
en ik zijn van Kampen, collega junior
van Amsterdam, maar we erkennen de
volwaardigheid van eikaars opleiding.
Wel heeft collega junior dit bezwaar
tegen de dominé's van Kampen, dat ze
cultuur-arm zijn. Och, je moet het maar
proeven, hij zal dus ook bij ons een
manco ontdekt hebben. Ik neem graag
aan, dat hij veel van de cultuur heeft
opgestoken. Maar hij heeft naar mijn
gedachte nog geen plus aan innerlijke
beschaving. Goed, hij mag zijn opinie
hebben over de oudere predikanten.
Voor hem is echter elke collega op ja
ren een oude zus en een oude zo, en
dan heeft hij niet zo'n fraai vocabulaire
om de oudere generatie te kenschetsen.
Mijn collega-senior, al bijna emeritus,
laat de betiteling van zijn leeftijds
genoten maar over zich komen. Durft
hij niet in te gaan tegen een collega
met een cultuur-opleiding Ik geloof,
dat collega senior zelf naar het recept
handelt, dat hij mij eens aan de hand
gedaan heeft: „Er kunnen gevallen zijn,
dat je iemand niet serieüs moet nemen.
Want dat zou hem nog gewichtiger en
nog eigenwijzer maken. Als je puntjes
wilt zetten, moet je ook werkelijk i's
ontdekt hebben. Niet alles in het leven
is even belangrijk".
Collega junior heeft dus een cultuur
opleiding gehad, maar geen enkele op
leiding maakt de ontgroening door het
leven overbodig. Zal z'n eerste gemeen
te mijn jonge collega nog opvoeden
Ze krijgt daartoe weinig gelegenheid,
hij blijft er nog geen drie jaar. Vindt
dan zelf ook wel, dat hij wat gauw
vertrekt. Maar hij geeft deze argumen
tatie „Het lokt mij niet om veertig jaar
in één gemeente te staan". Alsof er tus
sen drie jaar en veertig jaar nog niet
een ander stadium kan zijn. Bij het af
scheid spreekt de ouderling hem toe
„Dominee, de gemeente en U hebben
elkaar nog niet gehad. Het was een
wervelwind". U weet, dat die gemeente
erg aan de dominee's-wisseling gewend
was. Dit was echter wat al te kort.
Ook de tijden van een predikant zijn
in Gods hand (Ps. 31 16a). Het is van
Hem, dat verander-gelegenheid ge
schonken of onthouden wordt. Dit hoeft
niet te betekenen, dat de techniek van
het beroepingswerk nooit een enige her
ziening ondergaan mag. Dat de ene
predikant niet al te huppel-vaardig kan
zijn, en een andere dominee zich geen
lang-verbander gaat voelen. Ja, deze
materie heeft reeds de aandacht van de
kerken. Of het wel een erg kneed-bare
materie is
G. S. O.
heenAlle vlees is als grasDe
wereld gaat voorbij met haar begeer
lijkheid
Het zou onjuist zijn om de gedachte
van het voorbijgaan van alle dingen uit
onze oudejaars-avond-stemming te eli
mineren en ze voor ongeoorloofd te
verklaren. Dat zou een versmalling be
tenen van de bijbelse boodschap. Het
zou allemaal te nuchter worden en in
strijd komen met wat de Schrift ons on
der nuchterheid wilde leren verstaan.
Daar valt óók het besef onder, dat we
hier geen blijvende stad hebben.
Maar daar. is niet alles mee gezegd.
De tijd, die ons gegeven werd, hield
een opdracht voor ons in. En op de
laatste dag van het jaar stormt de vraag
op ons af, wat we daarvan gemaakt
hebben. Was onze tijd misschien ge
kenmerkt door het geen tijd, geen tijd?
Ondanks al de tijd, die ons ter beschik
king stond Was er wél tijd, maar had
den we géén tijd
Dat kan natuurlijk op velerlei manier
en op velerlei gebied nader uitgewerkt