De machteloosheid der wetenschap VAN EEN ARM DORP, DAT RIJK WERD Eén incident mag niet onvermeld blij ven. Vlak na de dienst wilde de voor zitter van de kerkeraad de lijst van sprekers aankondigen. Maar na zijn eerste woorden werd hij onderbroken door het gedaver van de oude klokken boven zijn hoofd. Deze klokken riepen de bewoners van Aardenburg niet op om naar de kerk te komen. Daarvoor was het ook wel laat. Maar volgens een eeuwen oude traditie riepen de klokken de Aar denburgers op om pap te eten. En daar na het bed op te zoeken. Men noemt dit dagelijkse verschijnsel dan ook de papklok De meer dan vierhonderd kerkgangers in de St. Baafs werden er stil van. Als je er over nadenkt is het een wonderlijke historie. Na een preek, die opriep om de ogen open te houden en waakzaam te zijn, riep de papklok de mensen op om een oogje dicht te doen en te gaan slapen. Hoeweldan doen we noch de klok noch de Aarden- burgers helemaal récht. Want waar toe werden ze eigenlijk, door de klok opgeroepen Was het niet tot de stilte van een avondgebed Was het niet om ,,dank u" te zeggen tegen de Heer van de Kerk Nu, daar hadden wij, die blijde avond in de kathedraal alle reden toe. III. Terneuzen Opbloei in de herfst. Een nieuwe school voor het Chr. Middelbaar onderwijs. Het is een feest geworden op zater dag 17 september. Feest in Terneuzen. Het begon allemaal wat verwarrend. Er waren twee belangrijke verre evene menten, die elkaar kruisten. De ronde van Zeeuws-Vlaanderen bracht heel wat sportliefhebbers op de been. In Goes kende de vreugde geen grenzen. Daar plukte men de vruchten van de fruitoogst. En ondanks die twee feesten was er een derde feest, dat zowel Goes als Terneuzen raakte. Dat was de ope ning van de nieuwe Chr. H.B.S. in Terneuzen aan het Mozarthof. Een opening die officiéél werd ver richt door de Commissaris der Konin gin in de provincie Zeeland. Hij opende de deuren van een denkbeeldige sluis. De sluis naar het Chrstelijk V.H.M.O. zoals de conrector, de Heer A. v. Dijk -opmerkte. Nu, dat zijn woor den, die wij waar moeten maken. U weet, hoe groot het belang van een sluis is. Zal deze school nu nog een de pendance van het Chr. Lyceum voor Zeeland eenmaal uitgroeien tot een zelfstandige school Zal het echt een Christelijke H.B.S. zijn Dan wordt 't een even belangrijke als verrukkelijke zaak. Maar het is ook een opdracht, die alleen biddend en in gelovige aktiviteit kan worden vervuld. Het begin is veelbelovend. Ruim 40 jon gens en meisjes bevolken nu het stijlvol ingerichte noodgebouw. Ze zijn enthou siast. Ze zijn fel en levendig. Vol goede plannen. Zo kan iedereen, die zich nieuw in Zeeuws-Vlaanderen komt vestigen, we ten, dat hij zijn opgroeiende kinderen naar een Chr. middelbare school kan sturen. Zodat ze in een tijd, waarin ze vaak onzeker zijn, vaste grond onder de voeten hebben. Juist op die leeftijd is het Chr. on derwijs zo belangrijkWij wensen deze school die een goede start heeft gemaakt een behouden vaart. Een Christelijke H.B.S. in Zeeuws-Vlaan deren En dan zie ik ze daar weer staan, op het toneel van de nieuwe can- tine van de N.V. ,,De Hoop" (achteraf een zinvolle plaats). Ze stonden daar met gevouwen handen en ze zongen hun openingsgebed Heer, zie ons staan aan dit begin Schenk onze school haar diepe zin. Dat deze stek mag groeien tot een plant, die rijpt en bloeit voor God. Laat onze ogen open zijn. Geef ons een helder, scherp verstand. Leg onze handen in uw hand. Laat onze harten brandend zijn. Wij bidden u dit ene ding, Leer ons toch de verwondering, die het begin der wijsheid is, Inzicht in wat geschapen is. TekstW. H. Gispen. Melodie J. de Jong. Wij van over de Schelde groeten u. Bid voor ons. Opdat de kerken in Zeeuws-Vlaanderen hun plaats mogen vinden in een stroomversnelling, die niet meer tegen te houden is. Laat onze ogen open zijn En blijf wakker. Ook al zouden alle papklokken u oproepen om een oogje dicht te doen en in te slapen. Om verroert te worden door de komende dag. W. H. GISPEN. Een vorig maal kon men in een ar tikel van onze medewerker ds. Kats le zen over de aloude strijdvraag de Bij bel. Daarna schreef ds. Bosman een ar tikel over de onfeilbaarheid der Heilige Schrift. Hier volgt een stem uit 1908. Ds. Hamming (op latere leeftijd predi kant te Middelburg) schreef uit Zaam- slag over Reeds eeuwen lang heeft men gestre den over den Bijbel. Nog altijd gaat die strijd door. Velen zijn er, die den Bij bel reeds hebben losgelaten en prijs gegeven als een oud en verouderd boek. Voor velen is het niet Gods Woord, Gods bijzondere Openbaring, maar slechts eens menschen woord en een boek gelijk aan alle andere boeken, ont staan op gewoon menschelijke wijze zonder Goddelijke ingeving. De inhoud gaat dan ook niet boven andere boeken uit, en veel van wat de Bijbel verhaalt, behoort tot het fabelachtige en leugen achtige. Menschen die alzoo over den Bijbel denken, zullen aan dat Boek niet zijn zal. Bij de verschillende problemen des levens, bij de onderscheidene vra gen, die op godsdienstig of geestelijk gebied zich onwillekeurig opdoen aan iederen mensch, zoeken zij geen licht of steun in dat oude boek, maar ze kee- ren zich liever naar wat de wetenschap leert, om daaruit te vernemen wat de toekomst biedt. Zal die wetenschap in staat zijn om genqegzame voorlichting te geven Zal zij leeren vertrouwend en gemoedigd de ure des stervens af te wachten, in kalmte des gemoeds en met vaste zekerheid Neen, machteloos zal zij blijken in deze dingen. De machte loosheid der wetenschap om het hart te bevredigen, om zich rust te geven zal openbaar worden of liever is reeds ge durig aan het licht gekomen. Wie geen zekerheid kon vinden in het Woord dat God spreekt, zal het gewis niet erlan gen bij den mensch, en in wat de mensch gedacht heeft en gesproken. De machteloosheid der wetenschap blijkt al terstond daaruit, dat zij menig maal over de diepste vragen des levens heenglijdt zonder ze ernstig te onder zoeken. Uit de hoogte spreekt ze meer malen over deze dingen, als wel ge schikt voor den minderen man en voor het onontwikkelde volk, voor de schare die de wet niet weet, en daarom ver vloekt is, zooals de Farizeën zeiden in Joh. 7, maar niet van beteekenis voor de wetènschap zelve. Laat de eenvou dige menschen blijven bij hunne gevoe lens, heeft de man van wetenschap wel eens gezegd zij hebben er troost in en genieten er eenige vreugde in, al weten wij ook, dat 't maar denkbeeldig is. Laat hen blijven in deze dwaling 't schaadt hen niet. Maar wij staan daar voor te hoog. vragen, wat hun te wachten staat bij den dood, hoe het leven na dit leven Zoo gaat de wetenschap dikwijls met een medelijdend glimlachje den ernst des levens voorbij. Dat is niets anders dan hoogmoedige en ij dele waan. Dat is in strijd met den hoogen ernst der eeuwige dingen. Als het hart naar waarheid dorst, als het roept om zekerheid in datgene wat hem het meest van belang is, dan gaat het niet aan om uit de hoogte met schou derophalend gebaar er op neer te zien. Als mijn hart onrustig is in mij in de ure des smart, in het aangezicht van den dood, in de op mij aandringende ont zaglijke eeuwigheid, wat baat mij dan de hooge ontwikkeling, die door de we tenschap is bereikt Wat baat mij dan de nieuwste ontdekking, die allerbewon- dering opwekt Wat baat mij dan de grootste uitvinding die ooit door de wetenschap is gedaan Onbevredigd blijft dan mijn hart geen rust, geen vaste, geen onwankel bare gemoedsrust zal dit alles aanbren gen. De machteloosheid der wetenschap komt dan zoo dikwijls aan het licht. Dan wordt gevoeld de waarheid van den ouden Bijbel, die zegt Wat baat het den mensch, dat hij de gansche we reld gewint en lijdt schade aan zijne ziel Het gaat niet aan, de geestelijke be hoeften van 's menschen hart te willen wegredeneeren, als alleen maar denk beeldig te zijn zonder werkelijke waarde. De beschuldiging des gewetens, de vreeze des doods, de behoefte aan ver- zening, de gedachte aan oordeel en eeuwigheid laten zich niet wegvagen uit 's menschen hart. 't Zijn geen droomen, die voor een oogenblik ons doen schrik ken, maar spoedig bij het ontwaken weer van ons wijken, 't Zijn geen her senschimmen, die ons kwellen zonder dat er wezenlijke grond voor bestaat, 't Zijn geen verouderde denkbeelden, die vroeger alleen voorkwamen, toen de wetenschap nog niet zulk een hooge vlucht had genomen. 't Zijn wel terdege werkelijke dingen, die beteekenis hebben voor en invloed op de menschheid en heel haar leven. 't Valt niet te ontkennen, dat al deze dingen bestaan. Dat het geweten be schuldigt, wie ondervond dat niet Dat de dood vreeze aanjaagt, wie heeft dat niet aanschouwd Dat menig hart naar verzoening dorst, wie zal het durven loochenen En dat gedachten aan oor deel en eeuwigheid telkens weer opko men, wie weet dat niet bij ervaring 't Is dan zeker niet verstandig om over dat alles heen te gaan zonder nadenken, 't Zou zeker zeer oppervlakkig zijn, als men dat alles als schijn zonder werke lijkheid achtte. Men vraagt wel eens naar bewijzen. Bewijs, dat er een God bestaatdat er een hemel en een hel zijn dat er eeuwi ge vreugde en eeuwige pijn zal wezen. En het hart van den mensch wil zich gaarne vleien met de gedachte, dat dit bewijs niet kan geleverd worden, tenzij dan uit den Bijbel maar dat Boek telt immers niet mee En dat derhalve er geen God is en geen hemel en hel. Maar mogen wij niet met evenveel recht vragen om bewijs dat dit alles niet bestaat Indien de wetenschap daarvan uitgaat en ons wil opdringen ,,er is geen God, er is geen eeuwigheid", welnu, dat zij dan bewijs levere voor deze stelling afdoend en voldingend bewijs Vóór ik mij mijn bijbel laat ontscheu ren, moet ik toch onfeilbaar zeker zijn, dat die Bijbel liegt en de wetenschap gelijk heeft. Zal ik de H. Schrift loslaten, dan moet ik zoo vast verzekerd zijn van het tegendeel harer leer, dat ik er getroost op leven en sterven kan. Dit leven houdt op, ik weet het en moet er op rekenen. De dood komt, gewisselijk, ik moet hem verwachten. Het graf zal gedolven worden, ach, 't is een waarheid die vaststaat, daar niets van afgaat. Maar dan Dan niets meer - Dan geen bestaan meer Zal er dan niet zijn een plaats des verderfs, een plaats der pijniging Zal dan niet opgaan de rook dier plaats tot in alle eeuwigheid O zeg het mij Zeg het mij met zekerheid met onomstootelijke. Goddelijke zekerheid, want dat heb ik van noode Maar de wetenschap geeft geen ze kerheid. Machteloos is zij om in dit gewich tige vraagstuk met onfeilbare zekerheid FEUILLETON door H. NOORMAN 17) Maar dan kwam een floers voor haar ogenEn zij zag zich terug, jaren geleden, toen Otto, haar broer, tegen de wil van vader en moeder, de ouderlijke woning verliet, om te gaan zwalken op diezelfde zee, die haar ook nu aantrok met zulk een machtige^ bekoring. Nooit, nooit hadden zij iets meer van hem gehoord. In arren moede was hij heengegaan. Het was misschien verkeerd geweest van vader en moeder, hem tegen te werken. Trouwens, later was haar gebleken, dat hij door hen nog te jong geacht was. Allicht zou hij eenmaal wel toestemming heb ben gekregen. Maar zelfs, al was dat niet het geval, dan nóg had Otto niet het recht gehad, te handelen, als hij deed. Zijn heengaan was geweest een nagel aan vaders en moeders doodkist. En had hij dan maar eens iets van zich laten horen, zeer zeker was alles nog goed gekomen. Maar taal noch teken werd van hem ontvangen, zodat zij langzamerhand waren gaan vermoeden, dat hij de dood in de golven had gevondenEn nu zij alleen op de wereld stond, omdat vader en moeder, verzoend met de leidingen Gods in hun leven, haar verlaten hadden, wist ook Hertha niet beter, of zij was werkelijk alleen. Moeizaam stond zij op en daalde het duin af, om lang zaam te komen op het vaste strand. Zij bevond zich vlak aan de zee, die heel in de verte rimpelloos scheen, maar die naderde met wisse zekerheid. Zij vermaakte zich met het spel der golfjes, plantte haar voet diep in het reeds natte zand, om te bespeuren, hoe spoedig de gevormde holte volliep. Er was geen keren aan het water, de vloed kwam en alles moest wijken Moederziel alleen dwaalde zij over het strand. Er was geen enkel levend wezen te bespeuren, behalve dan een enkele zeemeeuw, die krijschend rondvloog over het wa ter, visjes verschalkend. Opeens stond Hertha stil. Zij bespeurde in de duinen een inham, waarin een loods was geplaatst, die niet ge heel afgesloten was met planken, maar die tussen elke plank een halve handbreedte speling liet. Nieuwsgierig geworden, liep zij er heen, om eens te zien, wat dat be tekende. Een scherpe lucht van teer kwam in haar neus. Toen zij naderbij kwam, zag zij, hoe de loods schuilplaats verleende aan een flinke boot. Aan de steven las zij ..Zeemeermin. Z.H.R.M." Toen ging haar een licht op. Het was een reddingboot van de Zuid-Hollandse Red dingmaatschappij, gestationeerd op Zeeduin. En onwille keurig richtten haar blikken zich naar de zee, die nu zo kalm lag. Die zee kon ook anders zijn Die kon haar golven wild opjagen. Die kon schepen op de zandbanken smijten. En als dan de noodseinen omhoog stegen, dan gingen er mannen van Zeeduin met deze ranke boot zee in, de barnende branding in, om te redden, wat er te redden viel Vol belangstelling bekeek zij, voorzover het mogelijk was de boot, die vermoedelijk reeds menige tocht ter red ding had gemaakt. En in gedachten, Hertha had een rijke verbeeldingskracht, zag zij vóór zich de tonelen, die zich hier reeds hadden afgespeeld, evenals overal, waar red dingsboten waren en waarvan zij zo vaak in de bladen minitieuse beschrijvingen had gelezen. Op haar horloge ziende, bespeurde zij, dat het half elf geworden was. Zij moest zich wat haasten, wilde zij, wat in haar bedoeling lag, de landzijde van Zeeduin nog even bekijken. Dus ondernam zij de terugtocht, genoot boven op het duin nog even van het mooie panorama voor haar voet, om dan omlaag te dalen en weer te betreden de duinweg naar het dorp. Een eigenaardig, eentonig geluid bereikte haar oor. Zij kon het eerst niet thuis brengen. Het was, of wielen knarsten, maar het pad was te smal voor een wagen. Bij een lichte kromming van de weg werd het raadsel ver klaard. Vóór haar uit reed een invalidenwagentje, waarin een ongelukkige jongen. Weldra had Hertha het wagentje bereikt en bespeurde zij van terzijde een jongen, die wel dertig jaar zijn kon, maar het vast niet was. Daarbij kwam, dat het ouwelijke gelaat werd ontsierd door een ontevreden trek, in disharmonie met de heerlijke omge ving, waarin de knaap reed. ,,Dag vent," zeide Hertha vriendelijk. De jongen schrok. Hij had haar niet horen aankomen. En zijn in-bleek gelaat kleurde, toen hij in haar een vreemde zag. Met een linkse beweging tikte hij aan de pet. ,,Dag, .juffrouw." „Geniet je van het mooie weer? 't Is nu prachtig, he? Je bent hier in de zomer zeker vaak „Bijna elke dag, juffrouw. Waar moet ik anders heen?" „Nu maar, het is hier prachtig. In de winter valt het niet mee voor je, om in huis te zitten. Maar nu komt er weer een mooie tijd aan. En met je mooi wagentje kun je een heel eind wegkomen, 't Is zeker nog niet oud 't Ziet er nog zo prachtig uit." „Al vier jaar, juffrouw," glunderde de jongen, kleurend, omdat zijn karretje zo geprezen werd. „Maar iedere mor gen poets ik het schoon. Dat is een heel werk." „Dat geloof ik graag. Maar je hebt de voldoening, dat het er mooi uitziet, 't Is, of het gister gekocht is." De jongen genoot al meer. Hij voelde zich tot de vreemdelinge aangetrokken, omdat zij notitie van hem nam. De ontevreden trek verdween van zijn oudemanne tjes-gezicht en vol vertrouwen zag hij Hertha aan. Het scheen deze zelfs toe, alsof een traan in zijn oog stond, maar zeker was zij daarvan niet. Wel bemerkte zij, hoe bijzonder gevoelig voor een vriendelijk woord deze on gelukkige stumperd was. ,,'k Heb dit wagentje van de mensen van het dorp ge kregen. De dokter heeft er voor gezorgd," vertelde hij mededeelzaam. „Dat is heel vriendelijk van de dokter," vond Hertha. „Hij is een beste man. Moeder is maar arm. Zij kon het nooit betalen. En toen zei de dokter „Je zult een wagentje hebben" en ik kreeg het ook." „Neen, maar, dat was wel een verrassing Je kunt nu een heel eind komen." Langzaam was Hertha verder gelopen, terwijl de jongen naast haar reed op het smalle pad. „Ja, juffrouw. Ik ben al verschillende malen in Land dorp geweest, 't Is wel een eind, maar ik kom er toch." „Je hebt zeker nooit school gegaan?" (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1966 | | pagina 2