Jxefyaint Twee Predikantenconferenties GEBROKEN TROTS Beiden duurden ze één dag. Over de eerste schrijft Ds. A. van Es in „Hervormd Nederland" van 19 fe bruari j.l„ dat hij er „zeer onder de in druk vandaan gekomen is, zij het ook met hoofdpijn" Merkwaardig Precies hetzelfde kan ik woord voor woord vermelden van de andere predikantenconferentie, die ik persoonlijk mocht bijwonen in ons Evangelisatie-Centrum te Baarn d.d. 25 februari j.L, waar ik „zeer onder de in druk vandaan kwam, zij het ook met hoofdpijn"Helaas moet ik er aan toe voegen dat mijn hoofdpijn zich 's avonds omzette in duizelingen, verhoogde bloeddruk en zo meer, tengevolge waar van ik tal van preek- en spreekbeurten in maart moet laten schieten en mijn huisarts mij onder strenge controle stelde. Ach ja, „de sterkste is enkel ijdel- heid", ook al was het niet juist dat Luther zijn lichaam „mijn broeder ezel" noemde. Maar nu terzake over beide confe renties. De eerste ging uit van de Haagse Christelijke Besturenbond en hield zich bezig met „de cultuuropdracht en de inhoud van de evangelieprediking". De predikanten spraken er over welvaarts verdeling, werken-in-tarief, semi- en vol-continudiensten, ziekteverzuim en soortgelijke „noodkreten uit de vakbe weging". Onder de indruk van één en ander schrijft Ds. A. van Es onder meer „Wat weten wij, predikanten, er eigen lijk van af „Wat weet ik nu reëel er van hoe er in deze industriële samen leving discriminatie plaats vindt van de éne mens ten opzichte van de andere „Wat weet ik er van af of de gemeen teleden elkaar ook ontmoeten en con tact met elkaar hebben op het werk zelf Ds. Van Es besluit zijn artikel o.a. hiermede„Predikanten moeten minder algemeenheden verkondigen" zij zullen er zich bepaald méér in moe ten verdiepen hoe de structuren van de samenleving nu zijn. Heil de mensen, die daarmee dag in, dag uit, volhardend doende zijn De Haagse Besturenbond had 180 predikanten tot de conferentie uitgeno digd, maar slechts 18 hebben zich pre sent gemeld. De ontbrekende 162 waren zeker bang voor de „hoofdpijn", die Ds. Van Es er graag voor over bleek te hebben. Zo was het dan in Den Haag d.d. 19 februari j.l. En hoe was het nu in Baarn d.d. 25 februari j.l. Wel, daar was het met recht ook „indrukwekkend" Dr. Zielhuis, onze Geref. industrie predikant in algemene dienst, had, na mens de generale deputaten, collega's, die zich verdiepen in de arbeid van Evangelie en industriële samenleving als werkgroep naar Baarn geroepen om te luisteren naar- en te spreken met de heer P. Buhman, sociologisch doctoran dus, verbonden aan de C.B.T.B. in Den Haag en ouderling van de Geref. Kerk te Haarlem-Noord. De inleiding van deze broeder was meesterlijk en kwam in grote lijnen op het volgende neer Ons voorgeslacht zag het ideaal beeld van Kerk en Chris telijke maatschappij. Men distilleerde uit de bijbel en de belijdenis de norm voor geloof en levenswandel. Daaren tegen gaan wij tegenwoordig meer van uit de realiteit, vanuit de feiten naar de Heilige Schrift om dan weer naar de feitelijke situaties terug te keren. Spre ker stond in dit verband uitvoerig stil bij de uitsten van agrarische en indus triële samenlevingsvormen. De agrari sche kenmerkt zich o.a. door sociale sta biliteit en homogeniteit, ook in levens overtuiging en levensstijl; de industriële samenleving is anders, onoverzichtelij ker, omvangrijker, zodat daar de onder linge relaties van veel vluchtiger aard zijn. Zij is een open massa-maatschapr pij, die geen duidelijke grens heeftzij is bizonder heterogeen met haar 5000 verschillende beroepenzij kenmerkt zich door sterke verzelfstandiging van de verschillende levensterreinen en daarom door opvallende specialisatie, die de kernfunctie van elk* der levens verbanden beter uit de verf doet komen. De functionele relaties gaan sterk over wegen, maar de ontmoetingen van mens tot mens blijven er veel eerder uit dan in de agrarische sectoren. Dit alles geeft grotere kwetsbaarheid van de functionele levensverbanden in gezin en Kerk. Er is gevaar van ver eenzaming. De Kerk mag hieraan niet voorbijgaan, al kan zij de maatschappe lijke problemen niet oplossen en zij dient differentiatie en specialisatie in deskundige begeleiding te aanvaarden. Daartoe is categorale benadering toch echt wel nodig. De Kerk moet de inte grerende werking van het evangelie la ten zien, zodat de mensen er houvast aan hebben. De pastorale bearbeiding moet informeel en permanent zijn, ter ritoriaal maar ook categoraal. De ge meenteleden moeten zich bewust zijn van hun onderlinge verantwoordelijk heid de predikant heeft niet in de eer ste plaats „manager" te zijn, maar „pas tor". De Kerk late zien dat het evan gelie een factor is, die de verschillende levensterreinen verbindt en de indivi duele gelovige heeft daartoe integrerend te werken. Naar aanleiding van dit referaat heb ben wij als „werkgroep" in Baarn ons de vraag gesteld in hoeverre het ge wenst, ja noodzakelijk moet worden ge acht de nodige differentiatie aan te brengen in de taak-verdeling van onze ouderlingen. Gemeente-opbouw roept om een beter functioneren van het ambt aller gelovigen, maar ook om structuur verandering der speciale ambten. De beide predikanten-conferenties, in dit Trefpunt gesignaleerd, geven ons veel stof tot denken en tot gemeen schappelijke bezinning. Daar kan je echt wel wat „hoofdpijn" voor over hebben en ook nog wel méér dan dat... Helaas D. R. Oude Testament toe. Het is ook de vraag of dat moet, maar het is wel duidelijk, dat als de dienst der scha duwen van vaste bijdragen leefde, de nieuwe „bedeling" niet met aalmoezen kan volstaan. Een vaste bijdrage moet er altijd „af", een kollekte kan er altijd nog wel „bij". Met een kollekte hoef je maar amper te rekenen, met een vaste bij drage moet je voortdurend rekening houden. Bovendien ligt een vaste bij drage voor mijn gevoel ook meer in de sfeer van de gerechtigheid (wij hebben immers onszelf daartoe verplicht) dan een kollekte, die altijd het karakter dreigt te behouden van een nogal vrij blijvende (dus verkeerd begrepen) barmhartigheid. De mogelijkheden van adoptie zou den moeten worden uitgebreid. Elke kerk of classis zou een eigen project moeten hebben om te verzorgen. En dat niet alleen om het „dichterbij" te brengen. Wie adopteert wordt verant woordelijkheid. Hij geeft garanties. En de ander krijgt recht op hem. De re latie krijgt haast een juridisch karak ter. Wij kunnen er niet meer onderuit. En heeft deze adoptie ook niet alles te maken met de navolging van Christus? Want ook wij zijn door Hem geadop teerde zonen van God (en tot Zijn kinderen aangenomen). Hij kan (met eerbied gesproken!) ook niet meer onder ons uit. Wij mogen elkaar lief hebben, zoals ook Christus ons heeft liefgehad. Dit is iets heel anders dan neo-kolonialisme, want in het kolonia lisme binden wij de ander aan ons, in het werelddiakonaat verbinden wij ons aan de ander. Alle kolonialistische verhoudingen worden dan omgekeerd. Niet wij hebben het voor het zeggen, maar de ander heeft het voor het zeg gen. Ik denk ook aan de zogenaamde christelijke feestdagen. Hoeveel heb ben die nog met Christus te maken? Het is vrij steriel om tegen een kerst boom te preken, het kaarslicht niet in andermans ogen te gunnen, op een be drijvige middenstand te schelden en de kalkoen een nieuwe zondvloed toe te wensen. Wat heeft deze ergernis nog met een zaligspreking van doen? Wie profiteert er van dit soort profetie? Het heidendom zit echt wel dieper dan de wortel van een kerstboom. Maar wij zullen Christus moeten na volgen, die terwijl Hij rijk was, arm werd. Wij moeten oppassen voor de herberg, zolang Hij nog in de stal ligt. Kerst is het feest van de solidariteit met Jezus. Zou er in de kerk dan geen ruimte moeten wezen voor een aktie als van de N.O.V.I.B. „Een gast aan tafel". Wij mogen uitdelen van wat wij hebben ontvangen. Wij hoeven het echt niet heimelijk verbitterd alle maal te laten staan. En wie willen er met Kerst niet allemaal met ons mee- eten. Dat is toch een recht feestelijke gedachte. Wij krijgen gasten en ze komen van „ver". Uit India of uit Nigeria. Wij geven even veel aan hen, als we zelf denken nodig te hebben. Met andere woorden zou je hetzelfde van de lijdensweken kunnen zeggen. Zijn wij te protestants (in de zin van te negatief) voor een „vastenaktie" zoals onze r.-k. broeders en zusters die kennen? Maar wie begrijpt er dan nog iets van het zesde kruiswoord (Mij dorst)? Na Pinksteren gaat het verhaal van het brood voor het hart zijn ronde doen in de wereld. Kan het evangelie van het brood voor de maag dan nog uit blijven? In Jeruzalem niet. Daar werd het brood van de gemeente dagelijks gebroken voor hen die dat nodig had den, terwijl er bovendien ook nog tel kens waren die van hun bezit verkoch ten. Wij hoeven Jeruzalem niet te imi teren, maar wij mogen de imitatio Christi (de navolging van Christus) ook niet verleren. Het apostolaat staat of valt met deze eenheid van de uit deling van het brood voor het hart en het brood voor de maag. Het laatste is n.b. een teken (meer niet, maar ook niet minder) van de geloofwaardigheid van het eerste (denk aan het verhaal van de wonderbare spijziging: ook een teken!) Tenslotte nog 3 opmerkingen. a. Het gaat hier uiteraard om niet meer dan een „eerste beginsel der hei ligmaking". Maar pleit dat er tegen? Moet het niet allemaal bij dit eerste beginsel beginnen? Wie kan deze fase overslaan zonder zichzelf tot de vreug deloosheid van het Farizeïsme te ver doemen? En komen wij ooit verder dan dit eerste begin, dat in Jezus geen half werk kan blijven. Het evangelie is een cursus in de vreugde van het geven. Wij hoeven niet krampachtig, bezeten en nerveus te worden. Wij mogen beginnen. b. Het geven is een zaak van de gemeente. Van ons allemaal samen dus. Niemand kan dit alleen. Maar dat hoeft ook niet. Wij leven van het „sa men met alle heiligen". Ook dat kan ons voor Farizeïsme behoeden. Maar dan moet er ook iets aan onze levens stijl veranderen. Want die bepalen wij gezamenlijk en die bepaalt ons weer gezamenlijk. Je zou ook kunnen zeg gen: Het klimaat moet zich wijzigen. Want het grote voorjaar van de jong ste dag zit in de lucht. c. Ook ons kerkelijk budget moet gestempeld worden door de armoede van de wereld. Wij kunnen ons geen dure kerkgebouwen meer veroorloven. De kathedraal heeft zijn tijd gehad. Het gaat niet om torens die machteloos naar boven wijzen, maar om deuren, die opengaan voor verre naasten. En de kerk mag niet van haar leden vra gen, wat ze zelf weigert op te brengen. H. E. FEUILLETON door HERMAN NOORMAN 37) Over het geval Lasterie spreekt hij niet. Dat heeft voor hem afgedaan. En die Voerman is een goede pretedent. Hij komt uit een best nest. Hij is op en top boer. Van dezelfde kerk. Alle voorwaarden zijn aanwezig. Er komt tenslotte nog bij, enkele maanden geleden heeft Steendam hem nog ontmoet, dat die Arie Voerman nog niet onknap is ook, niet alleen wat zijn kennis aangaat. Iemand die de Middelbare Landbouwschool heeft afgelopen, nu, die heeft wel wat in zijn mars. Voerman heeft oren naar het voorstel. „Ik zal er met hem over spreken," zegt hij. „Maar ik oefen geen invloed uit. Hij moet het zélf weten. Dat moet jou dochter trouwens ook. Ik heb er het land aan voor koppelaar te spelen. Daar komt meestal niets goeds van terecht. Jongelui moeten niet gedwongen worden. Ze moeten elkaar vinden." Daarop heeft Steendam geen antwoord. Hij heeft zo zijn eigen pricipes. Misschien moet Kea wèl gedwongen worden, maar dat maakt hij wel uit. Zij zal dienen in te zien, dat hij het goed met haar voor heeft. Hoe meer hij er onderweg naar huis over denkt, hoe beter hem deze oplossing lijkt. Arie Voerman moet 't wor den. Dan kan hij tenminste met een gerust hart de boer derij overgeven. Op een vóóravond tuft een motorfiets het erf op. Een jonge man stapt er af, trekt zijn leren jas uit, ontdoet zijn ogen van de stofbril en kijkt dan met bewonderend oog rond. Het is algemeen bekend, dat Arend Steendam een keurig gedoe heeft, maar nu hij het ziet, moet hij erken nen, dit niet gedacht te hebben. „Wie kan dat nou zijn vraagt de boerin, door het raam kijkend. Ook Kea heeft belangstelling. „Ja, wie is dat? 'k Heb hem toch meer gezien," veinst Steendam verwonderd. „O, een jongen van Voerman van Leusden. „Wat moet die?" Meteen kijkt hij Kea aan en vraagt„Weet jij er temet iets van, Kea Die antwoordt„Nee, hoe zou ik daar wat van weten?" De boer heeft het vertrek dan verlaten en gaat de gast op het erf tegemoet. Dan duurt het niet lang meer, of Arie Voerman, die uitstekend gekleed is en een goede indruk maakt, ook door zijn optreden, zit in de kamer, waar hij enkele papieren overreikt, hem door zijn vader meege geven. Onbelangrijke paperassen, maar hij moet toch een boodschap hebben. „Ik kan het straks wél even in orde maken," meent Steendam. „Moet je vanavond nog terug, Voerman Je kunt hier ook wel logeren, als je wilt." Opeens wordt het bezoek Kea duidelijk. Die jonge Voerman komt voor haar, al of niet met voorkennis van haar vader En onmiddellijk pantsert zij zich. Met voor komendheid heeft zij evenals haar vader en moeder, de gast ontvangen, maar nu gaat zij hem op een afstand houden. Als Arie Voerman rechtstreeks het woord tot Kea richt, zijn haar antwoorden beleefd, maar kort. Welke pogingen hij ook aanwendt, zij wenst blijkbaar geen en kele toenadering. Na de maaltijd dwaalt de jonge Voerman met de boer over het erf, door de schuren en stallen en in de boom gaard. Hij is vol bewondering over het gedoe, dat aan merkelijk groter is dan dat van zijn vader. Achter in de boomgaard staat Arend Steendam plot seling stil. „Je moet je niet direct laten ontmoedigen, Voerman," zegt hij. „Het is nog wat vreemd voor haar. 'k Moet je eens wat vertellen." Aanvankelijk heeft hij het willen verzwijgen, doch bij nader inzien is het misschien beter, dat de jongen op de hoogte is. Dan deelt hij in enkele bewoordingen het voor gevallene tussen de onderwijzer en Kea mee. „Met die twee is het nu afgelopen, hoor. Maar ja, vrouwen, 't is soms raar goed. Kom zo nu en dan eens aanlopen. Ik zal wel eens met haar praten. En mijn vrouw ook. Misschien is het toch beter, dat je vannacht niet blijft logeren." Arend Steendam heeft een overwinning op zichzelf be haald. Als het aan hem gelegen had, zou hij wel onmid dellijk willen doorzetten. Maar hij heeft de houding van Kea gadegeslagen, die hem met wrevel vervult weliswaar, dochje moet ook rekening met haar houden. Zachtjes aan, dan breekt het lijntje niet. Deze boer als schoonzoon lijkt hem. Maar nu opgepast, niets forceren. Weer in het vertrek, zegt Voerman, dat hij de invitatie, om te blijven overnachten, op prijs stelt, maar dat hij er toch geen gebruik van maken zal. Hij kan nog best thuis komen en er is morgen werk genoeg op de boerderij. „Zoals je wilt. Dan hervat je je bezoek maar eens," zegt de boer. „Volgende week ben ik in de buurt," aarzelt de jonge man, Kea aanziende. Maar geen enkele spier op haar ge zicht vertrekt. „Wel, dan kom je weer eens aanrijden. En blijf dan een nachtje. Je wou immers eens praten met Verschure Die woont hier een uur vandaan. Met je motor de moeite niet." Ver van opgewekt verlaat Arie Voerman „Westhove". Toch geeft hij de moed niet op. Hij waardeert het, dat de boer hem op de hoogte heeft gebracht. Nu kan hij de houding van het meisje beter begrijpen. Hij wil haar nog niet loslaten. Zij is niet de eerste de beste, wat haar positie betreft. En hij moet toegeven, dat zij het waard is, om voor te vechten. Zij is een lief meisje en hij kan begrijpen, dat die onderwijzer wèg van haar is geweest. Enfin, dat is nu afgelopen, heeft Steendam hem gezegd. Als dat niet zo was, zou hij het veld ruimen. 's Avonds zegt Arend Steendam tot zijn vrouw „Die Voerman had niet een bepaalde boodschap. Hij komt voor Kea. Je moet er eens met haar over praten. Dat is een goeie voor haar". „Ik dacht het wel," antwoordt zij. „En ik vermoed, dat Kea het ook heeft begrepen." Over zijn verzoek praat zij niet. Zij neemt zich voor er niet met Kea over te spreken. (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1966 | | pagina 2