GEBROKEN TROTS WEEK VAN EENHEID te Middelburg EEN DOELTREFFEND GESPREK Eén der belangrijkste „trefpunten" van en voor onze Gereformeerde Ker ken is zonder enige twijfel de Theolo gische Hogeschool te Kampen. Zij is dit steeds geweestt. Maar nu, in 1966, méér dan ooit, want zij mag zich in snel-toenemende groeikracht verheugen. Wanneer ik ergens nooit spijt van gehad heb, dan is het van de aktiviteit, die ik, hoewel ex-discipel van de V.U., samen met mijn vriend en collega, Ds. D. Scheele, in onze beider Middelburg se jaren 1930, mocht opbrengen voor het promotie-recht aan onze Kamper Hogeschool. De regeling van dit pro- motie-recht via de oprichting van de Calvijn-Academie kwam op gelukkige wijze tot stand en werd tot veel zegen voor onze Kerken. Van een concurrentie-positie met de V.U. is niet de minste sprake meer, iets wat ik met Professor Dijk gloeiend eens ben, waar deze hoogbejaarde hoogleraar in een doeltreffend gesprek met Drs. A. Dekkeréén der redacteu ren van het kwartaal-orgaan der theo logische hogeschool opmerkte ,,In de loop der jaren zijn de verhoudingen tus sen Kampen en Amsterdam steeds be ter gewordenOok de regeling van het promotierecht heeft hierbij een rol gespeeld. Dit heeft geen concurrentie verwekt tussen Amsterdam en Kampen. Ook niet door rijksstudiebeurzen". Maar het bovenstaande is niet het enige dat dit trefpunt te vertellen heeft over het doeltreffend gesprek, waarin Prof. Dijk op de hem zo typerende glas-heldere wijze verschillende vragen van Drs. Dekker heeft willen beant woorden. Waar lang niet alle gezinnen het or gaan van onze Kamper hogeschool le zen, acht ik het nodig en nuttig enige elementen van bedoeld intervieuw door te geven in onze Zeeuwse Kerkbode. Eén der vragen luidde als volgt „Kunt u iets zeggen over de hou ding van de Gereformeerden tegen over de „buitenwacht" in de tijd van de „mannenbroeders" Speel de de antithese daarin een over heersende rol Dr. Dijk geeft op deze vraag een ge decideerd antwoord, n.l. dit,,De Ge reformeerden in een vroeger tijdvak worden tegenwoordig vaak onjuist en onbillijk beoordeeld. Colijn was een an dere man dan ,,de parade" hem tekent. Er was zeker contact met de „buiten wacht" en ik ontken ten stelligste dat de Gereformeerden van toen, al hand haafden zij, God zij dank, de antithese, hermetisch voor anderen gesloten wa ren. Ik vind dat men onrecht doet aan de strijd en offervaardigheid van deze oude garde door over hen op de tegen woordige sarcastische wijze de staf te breken, terwijl daarbij tal van histori sche feiten onjuist worden voorgesteld". Dit trefpunt kan deze mening van Professor Dijk niet genoeg onderschrij ven. Toen deze eminente theoloog als jong predikant, komend vanuit zijn eer ste gemeente Rijswijk, door Ds. D. Ringnalda Sr., vader van schrijver de zes, als zijn plaatselijke collega in Den Haag bevestigd werd, was ik in den jare 1916 een 17-jarige „jongeling, nog teder en gering". Levendig herinner ik mij nog het vele contact dat mijn vader en Dr. Dijk on der meer hadden met Colijn, wiens zo nen mijn „vriendjes" waren. De „man nenbroeders" daar in de residentie had den, zelfs met hun gezinnen, wel dege lijk allerlei gezegende contacten met de „buitenwacht", ook al was er van valse synthese en compromissen uiteraard geen sprake. Gereformeerde mannen als Dr. Dijk e.a. werden in de Haagse „so ciety", zo liberaal als deze veelszins was, toch enorm gerespecteerd. Ik vraag mij zelf echt wel af Hadden onze pre dikanten in 1916 v.v. niet méér invloed op de andersdenkenden dan de domi nees van 1966 Hun visie op de „antithese" leidde niet tot saecularisatie, maar was werke lijk geen handicap voor hun evangeli satie. Integendeel Een andere vraag van Drs. Dekker aan Prof. Dijk was deze „Ziet U nog verandering in Ber- kouwer's beoordeling van Barth in zijn „De triomf der genade", dat toch uit 1954 komt Antwoord van Dr. Dijk „In hoofdzaak wordt m.i. eenzelfde kritiek als in 1936 geoefend". Dit doeltreffend gesprek had o.a. ook tot onderwerp Kuyper en Bavinck. Waarover Dr. Dijk onder meer zegt „De predikanten van onze generatie zijn meestal leerlingen van Bavinck ge weest, al moet ik hieraan terstond toe voegen dat b.v. wat de leer der gemene gratie betreft een man als Prof. Rot huizen velen voorgaat op de weg terug tot Kuyper". De laatste vraag was „Zoudt U vandaag aankomend theoloog willen zijn Wat een gewetensvraag Maar ook Wat belangrijk is het ant woord van Dr. Dijk „Ik geef U de verzekering dat, als ik 60 jaar jonger was, ik nog graag en niet anders dienaar van het Evangelie zou willen worden en daarom de theo logische studie zou kiezen die studie is voor mij nooit doel geweest, altijd middel. Ik beoefen deze wetenschap niet ten eerste en ten hoogste om de wetenschap zelve, maar om de „dia- conia Verbi Divini" („Dienst des Woords")." Moge alle theologische studenten in Kampen en Amsterdam er tot „heil en zegen" van onze Kerken ook zo over denkenWanneer de recruten zich spiegelen aan de vitale veteraan van Driebergen, dan spiegelen zij zich zacht. D. R. P.S. Ook het volgend „Trefpunt" zal in Kampen zijn. kind een in alle opzichten precies ge lijkende afdruk van vader of van moe der. Hoeveel trekken ze ook gemeen schappelijk mogen hebben, elk kind is weer een apart wezen, is een eigen scheppingsgedachte van God. Dat blijkt ook wel hieruit, dat in hetzelfde gezin, bij dezelfde vader en moeder, alle kin deren toch weer verschillend van ka rakter zijn, verschillend ook in hun ga ven en talenten. Dat betekent dus heel eenvoudig, dat we het allen heel goed moeten weten God heeft een plan met mijn leven, een plan dat heel nauw verband houdt met de gaven en krachten, die Hij mij heeft toebedeeld. En nu mogen wij medewerken om dat plan van God tot uitvoering te brengen. Levensaanvaarding betekent dan ook ten diepste aanvaarding van het plan, dat God met ons leven heeft. Het begint met de aanvaarding van onszelf, als man of als vrouw. Dit houdt in, dat we de vreugden, maar ook de verantwoordelijkheden, die aan dat man of vrouw zijn verbonden zijn, aanvaar den. Ook dat man of vrouw zijn behoort tot het scheppingsplan van God met ons leven. Heel wat huwelijksmoeilijk heden hebben hun diepste achtergrond hierin, dat het man-zijn of het vrouw zijn niet ten volle en met blijdschap is aanvaard, en men daardoor meer oog heeft voor de moeilijkheden dan voor de vreugden in dit verband. Soms kan de kiem hiervoor al in de prille jeugd gelegd zijn. Mag ik u een klein voor beeld geven uit de practijk Er is een gezin met vier jonge kinderen, alle meisjes. Moeder heeft al verteld, dat er een broertje of een zusje verwacht wordt en algemeen is men het er over eens, dat het fijn zou zijn als er nu een broertje kwam. En jawel hoor, het kind je dat ter wereld komt is een broertje. Allen zijn in de wolken, maar na een paar dagen kijkt kleine zus wat sip en moeder kan er maar niet achter komen, wat de oorzaak is. Er is al heel wat visite gekomen en telkens weer klinkt hetfijn, dat het een jongetje is. Kleine zus heeft dat gehoord en na een paar dagen komt de aap uit de mouw. In een stil ogenblik vleit kleine zus zich tegen moeder aan en zegt Moeder, was u ook blij toen ik kwam Maar natuur lijk, beste meid, natuurlijk waren we ook met jou blij. Ja, zo komt er wat bedeesd uit„ik was toch maar een meisje". Moeder heeft de consequentie van dit gesprekje getrokken en de lof zangen op zijne majesteit het jongetje zijn wat ingeperkt. In dit geval werd de zaak goed op gevangen. Maar in hoeveel gevallen heeft men zelfs niets in de gaten en durft het kind niets te zeggen en ont staat er een verwonding, die wel niet erg lijkt te zijn, maar toch in het ver dere leven kan doorwerken, vooral wan neer ook later de „troonopvolger" meer belangstelling krijgt dan goed is. Neen, we mogen onszelf aanvaarden in ons man- en vrouw-zijn. En dat de kinderjaren in dit verband heel belang rijk zijn, zal ieder wel kunnen verstaan. Daarom willen we een volgend maal hierop nog nader ingaan. A. ELSHOUT. In het kader van de Week van Gebed voor de Eenheid der Christenen organi seert de Oecumenische Jeugdraad ook dit jaar weer een aantal bijeenkomsten met als centraal thema „Kerk en Werk". Het programma is als volgt vastgesteld dinsdag 18 januari 1966Gebedsdienst om 19.15 uur in de Engelse Kerk woensdag 19 januari 1966 Gebedsdienst om 19.15 uur in de Engelse Kerk. Om 20 uur in het Kerkcentrum Koor- kerkhof 18 Forumavond. Onderwerp „De invloed van de arbeid op de mens". Het forum bestaat uitProf. Mr. H. Lang- man, Directiesecretaris van „De Schelde" te Vlissingen, Pater De Bakker, Bedrijfs- aalmoezenier te Vlissingen, Drs. J. R. Glaubitz, Personeelschef van de „Vitrite" te Middelburg, de heer P. van der Ende, Bondsbestuurder te Vlissingen, Dr. D. van der Wel, Griffier der Staten te Middel burg en de heer B. P. Carrière, boekhan delaar te Middelburg. De forumleden geven in zeer korte spee ches hun visie op dit probleem, waarna de aanwezigen ruimschoots de gelegenheid ontvangen hun vragen aan het forum voor te leggen. Donderdag 20 januari 1966Gebeds dienst om 19.15 uur in de Engelse Kerk. Om 20 uur in het Gereformeerd Jeugd- gebouw, Singelstraat 15, wordt het onder werp „De naaste in het werk" aan de orde gesteld. Pater Pius Drijvers houdt een in leiding. Naast hem zal ook een personeels chef zijn stem laten horen, n.l. de heer W. A. Janssen van de Stijfsel- en Glucose- fabrielc te Sas van Gent. Vrijdag 21 januari 1966Gebedsdienst om 19.15 uur in de Engelse Kerk. Om 20 uur in „De Schakel", Bachten Steene, wordt het onderwerp „De invloed van de mens op de arbeid" aan de orde gesteld. Dit onderwerp wordt in gespreks groepen behandeld aan de hand van een aantal vragen. Zaterdag 22 januari 1966 Gebedsdienst om 19.15 uur in de Engelse Kerk. Zondag 23 januari 1966 Ook in de kerkdiensten zal aan het onderwerp „Kerk en Werk" aandacht worden besteed. Maandag 24 januari 1966: Gebedsdienst om 19.15 uur in de Engelse Kerk. Om 20 uur in de Aula van de Christe lijke Kweekschool, Keetenstraat 2, komt het probleem „De Vrije Tijd" aan de orde. Filmavond Dinsdag 25 januari 1966 Gebedsdienst om 19.15 uur in de Engelse Kerk. Om 20 uur in „De Gouden Poorte", Wagenaarstraat, de slotbijeenkomst die het thema heeft „De Kerk en uw werk. Een uitdaging Dit onderwerp zal be handeld worden door personen van zeer uiteenlopende levensbeschouwing. Ruim schoots gelegenheid tot het stellen van vragen. Op alle samenkomsten is ieder har telijk welkom J. de N. FEUILLETON door HERMAN NOORMAN 28) Er gebeurt die week nog iets belangrijks, althans iets ongewoons ten huize van de Lasteries in Utrecht. Twee dagen later, zo 's morgens tegen een uur of elf, wordt er gebeld en als Abels moeder, die alleen thuis is, de deur opent, staat voor haar een onbekende juffrouw, die vraagt haar te spreken. „Ik ben de moeder van Kea Steendam", zegt de boerin. „Komt U binnen, mevrouw. Ja, ja, ik heb wel even tijd voor U", antwoordt moeder Lasterie stomverbaasd. Wat ter wereld moet die nu van haar hebben. „Mijn man en ik zijn vandaag hier voor de Jaarbeurs. Ik heb gezegd nog een boodschap te hebben. Over een uurtje zien we elkaar weer. Mijn bedoeling was, U even op te zoeken. U begrijpt Er is ineens een gedwongenheid in het vertrek. Want moeder Lasterie is iets gaan vermoeden. „Weet uw man dan niet. dat U hier bent?" vraagt zij botweg. „Och nee, het is beter van niet. Kea weet het ook niet. Ikoch het is zo moeilijk. U weet misschien „Ja, het is moeilijk. Ja, ik ben óók moeder, mevrouw. U begrijpt nietwaar Ja, ja, we zijn op de hoogte. Kea heeft het aan Lena geschreven De boerin knikt, zij wist het niet zeker, maar vermoedde het welen mijn zoon is hier geweest. Dus we zijn op de hoogte." Dan zwijgt zij, haar vragende blik op de boerin geves tigd houdend. Die is ietwat verlegen met haar figuur en haspelt wat aan haar tas. „Wilt U een kop koffie wordt haar gevraagd. Moe der Lasterie heeft toch medelijden met haar bezoekster. Die weet blijkbaar niet hoe te beginnen. Zij moet wat afleiding hebben. „Neen, dank U, laat mij dat niet doen. Ik moet weer zo gauw mogelijk op 't Vreeburg zien te komen. U be- grijpt." Neen, juffrouw Lasterie begrijpt niets. Zij heeft alleen een vermoeden. Als dat juist mocht blijken, zou de boerin weten, dat zij aan het verkeerde adres is. „Kijk eens, U zal wel helemaal op de hoogte zijn. Ik... ik zou er geen bezwaar tegen hebben. Die twee houden van elkaarMaar mijn man, ik kan het niet helpen." „Niemand maakt U er toch een verwijt van, mevrouw?" „Nee, nee, dat niet. Maar U begrijpt, mijn man. Nu ja, niet tegen de persoon van uw zoon, och, hij heeft niets tegen hem „Dat moet wel, anders gaf hij zijn toestemming", zegt mevrouw Lasterie, min of meer bijtend. „Nu ja, tegen de persoon van uw zoon, maar zijn positie, ja, die is best, daar niet van, maar „Hij is geen boer, wilt U zeggen. Dus een minderwaar dig mens „Dat beweer ik ook niet Het is ook niet zo „Ik ben blij, dat uit uw mond te vernemen. Je zou de indruk gaan krijgen, dat wij 'n minderwaardig soort men sen zijn", spot mevrouw Lasterie. „U ziet het verkeerd, mevrouw. Ik wou, dat ik het U duidelijk kon maken, maar U neemt me niet ernstig, ge loof ik. Dan kan ik beter gaan." „Nu ziet u het verkeerd. Ik ben volkomen ernstig. De zaak is ons ook duidelijk genoeg. Maar als ik eens vragen mag, wat wilt U van mij „Zou het niet mogelijk zijn, dat U uw zoon beweegt van Kea afstand te doen", komt dan het hoge woord er uit. Het vermoeden van mevrouw Lasterie wordt volkomen bevestigd. „Ik denk er geen moment aan", zegt zij scherp. „In de eerste plaats moeten anderen, wie dat ook zijn, zich er niet mee bemoeien. Dit is een zaak, die de betrokkenen zelf moeten uitmaken. In de tweede plaats ben ik moeder. Ik geloof graag, dat U, als moeder en als echtgenote; er een eind aan gemaakt zou willen zien, maar ik lijd met mijn jongen mee, dat kunt U mij toch niet kwalijk nemen, is het wel En in de derde plaats denk ik er niet aan, aan uw verzoek te voldoen, omdat er in deze zaak iets onrechtsvaardigs en liefdeloos zit. Dat zit ons het meest dwars. Wij, burgermensen, snappen zoiets niet." „Maar probeer U dan de toestand bij mij thuis eens in te denken", klaagt de boerin, wie de woorden van me vrouw Lasterie als zweepslagen treffen. „Met mijn man is geen land te bezeilen. Kea gaat mokkend en zwijgend haar weg. En ik sta daar tussen. Ik zou ze allebei gelijk willen geven." „Dat gaat nu eenmaal niet. U zult moeten kiezen of delen. Helemaal aan de zijde van uw man moeten gaan staan of helemaal aan de kant van Kea. Anders kan het niet." „Ik gun Kea graag aan uw zoon. Ik heb niets tegen hem. Mijn man ook niet. Alleen, nu ja, U weet het. U moet toch begrijpen, dat het standpunt van mijn man ook van betekenis is." „Neen, dat begrijpen we juist niet en we zullen het nooit kunnen vatten Wij vinden het liefdeloos, zonder meer. Een vader mag dat niet van zijn kind eisen. Hij staat er het geluk van zijn dochter mee in de weg. Het is ongehoord." „U kunt er niet inkomen, ik merk het al. Och, kwalijk nemen doe ik 't U niet. U hebt gelijk U is ook moeder en „Ik begrijp het alleen niet, omdat ik Abel's moeder ben. Niemand begrijpt dat. Of is U van mening, dat op uw dorp de mensen uw man gelijk geven Hebt U er al met de dominee over gesproken, zoals Abel deed Weet U diens mening Die denkt er precies zo over als wij. Gaat U maar informeren. Ook de dominee is van oordeel, dat uw man die eis niet stellen mag en hij zal er bij ge legenheid met uw man over spreken ook. Het is ons een volkomen raadsel." „Als U er zó over denkt, kan ik beter heengaan," zegt de boerin pijnlijk getroffen zij wist nog niet, dat er zó op het dorp over gepraat werd en dat dominee er ook reeds in gekend was. (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1966 | | pagina 2