De zegen van de humor
GEBROKEN TROTS
zelf deze advent, deze komst van Chris
tus in je leven hebt ervaren als een
grote vreugde, dan kan het niet anders,
of wij willen deze aan anderen door
geven. ,,In de kring" is de titel van een
modern catechisatieboekje. Dat is met
een ook de opdracht van de Advents-
gemeente om tegen anderen te zeggen
,,Kom in de kring". In de lichtkring van
de genade.
Adventschristenen zijn kinderen des
lichts. Vroeger is er eens een orde ge
weest, de ordo novae lucis, de orde van
het nieuwe licht. Prachtige naam. Als
ooit de naam van de Gereformeerde
Kerken zou moeten vervallen, dan zou
ik ze wel zó willen noemen Orde van
het LichtZo moet het immers zijn.
Van Christus staat er, dat Hij het Licht
der wereld 'is. Maar er staat even goed,
en het is een woord van Hem zelf tot
zijn volgelingen „Gij zijt het licht dei-
wereld". De kinderen begrijpen er al
iets van als ze zingen „Jezus zegt, dat
Hij van ons verwacht, dat we zijn als
kaarsjes brandend in de nacht". Een
Adventsgemeente zal zijn een evange
liserende gemeente de blijdschap moet
nu eenmaal verkondigd worden, kan
niet in een koelkast worden geconser
veerd. Dan treedt verkilling op, en u
zult de vreugde er niet meer in terug
vinden. Hoogstens wat oude vormen.
En die hebben op zichzelf geen beteke
nis. Fungeren we als Gereformeerde
mensen nog als een missionaire Ad
ventsgemeente Doet u al mee
Tenslotte: de gemeente van Jezus
Christus zal Adventskerk blijven in de
verwachting van Zijn wederkomst. Er
is een woord, dat slechts éénmaal in de
Bijbel voorkomt, en dat toch bepalend
is voor de instelling van de Christenen:
Maranatha. De betekenis van dit Ara
mese woord staat niet helemaal vast.
Het kan zijn, dat het wil zeggen Onze
Heer komt, dan is het een Advents-
proclamatie. Het is ook mogelijk, dat
het een Adventsbede is Kom, onze
HeerBeide zullen in de gemeente
moeten leven.
Maarzit er niets iets beangsti
gends in Het verband, waarin Paulus
dit woord gebruikt, doet ons primair
denken aan het oordeel (1 Cor. 16:22),
dat alles openbaar zal maken. „Nog
eens zal Hij verschijnen, als Richter
van het heelal."
De Adventsgemeente weet ditMaar
bij een leven vanuit het Licht zingt ze
verder van Hem, „die dan het hoofd
der Zijnen, voor eeuwig kronen zal".
Dat geeft perspectief aan de kerk.
Dat is de inhoud van de heilsverwach
ting. Dat is uitzicht op een nieuwe he
mel en een nieuwe aarde. Ja, ook een
nieuwe aarde. Diezelfde, waarop we nu
leven, maar dan vernieuwd. Zonder
zorg, zonder ziekte, zonder dood. On
voorstelbaar
Zijn we zo Adventsgemeente, dat we
daarnaar uitzien Men heeft wel eens
gezegd, dat de verwachting van Jezus'
wederkomst niet zo onder ons leeft.
Zouden we dan toch weer bij „Mara-
nathagroepen" in de leer moeten gaan?
Om weer een bruidsgemeente te wor
den die het wachtwoord kent En die
bidtAmen, kom, Here Jezus Moge
Advent 1965 ons binnen de kerk weer
stimuleren tot het oude Maranatha-
geloof
Dat zal ons leven van nü stempelen.
Het zal ons kracht geven om onze weg
te vervolgen, in of buiten Zeeland. Op
verzoek van de uitgevers hoop ik nog
wel eens wat van me te laten horen, al
zal het misschien niet even regelmatig
zijn.
Bij alle veranderingen in ons leven is
één ding volkomen zeker, voor nu en
voor de toekomst
Het licht zal blijven branden,
de lampen blijven aan.
God draagt ons op de handen,
wij zullen veilig gaan
W. KATS.
Maar we moeten die humor nog wat
dichterbij bekijken. Deze jonge man
staat niet op één lijn met alles wat zich
op het terrein van pret en „lol" en
„amusement" beweegt. Neen, hij is van
edeler afkomst. Hij is ten nauwste ver
want aan diepere gevoelens. Het gaat
gepaard met zijn zusters, liefde en sym
pathie, medegevoel voor en medelijden
met de naaste.
Hij, de humor, is dan ook nooit „blij
de over ongerechtigheid, maar wel met
de waarheid" (1 Cor. 13 6). „Humor",
schreef iemand, „is het gevoel voor het
belachelijke op de grondslag van de
sympathie." Daarom is echte humor,
ook als hij zich openbaart in woorden
of een lach, nooit krenkend zij doet de
ander geen kwaad. De lach gaat dan
ook gepaard mett een traan.
En wat is het, dat de humor aan
spreekt, opwekt, inwerking steltt, waar
door er een innerlijke vrolijkheid en een
zachte vreugde ontstaat, die zich kan
uitten in een verlossende lach? Ik noem
de al het komische, dat door de humor
wordt gezien. Maar dat komische of
lachwekkende ontstaat weer door ver
schillende factoren. Vooral door de
werking van het relatieve in de verhou
dingen van mensen en dingen. De met
humor begaafde mens (noem hem hier
even de „humorist") heeft een sterk
relativeringsvermogen, d.w.z. hij heeft
een open oog voor verhoudingen en
merkt het scheef-getrokkene, in die
verhoudingen goed op. Een voorbeeld
de kleuter, die met een jas van zijn va
der op een stoel staat te „preken" vormt
een komisch effect en wekt een glim
lach op bij wie zin voor humor heeft.
Een andere factor, die het komische in
een situatie bewerkt, is het conflict, de
botsing, die ontstaat, wanneer een den
kend en handelend mens, door zijn me
chanische houding of wijze van hande
len, in botsing komt met een bepaalde,
concrete werkelijkheid. We zouden ook
kunnen zeggen, de botsing die ontstaat,
wanneer een mens het verschil niet op
merkt tussen schijn en wezen, waardoor
hij met de werkelijkheid in harde aan
raking komt. Dat is de komische hou
ding of handeling van de vallende
schaatsenrijder of de man, die uitglijdt
op de vloer van de kamer, die zo juist
door zijn vrouw gewreven is dat had
hij moeten weten en beter óp zijn tel
len moeten passen. Wanneer ik op een
regenachtige dag iemand met een para
plu op zie lopen, is dit heel normaal en
allerminst lachwekkend maar wanneer
iemand, wanneer het al een half uur
kurkdroog is, nog met een regenscherm
omhoog loopt, dan slaat hij een komisch
figuur en wekt de lach op van zijn
medemensen. Hier is het conflict tussen
schijn (regen) en werkelijkheid (droog
weer). De mens, begaafd met humor,
merkt daarop en zegt lachend tegen
zijn verstrooide vrind kerel, waarom
loop je met je paraplu op Die lach is
de straf op de tijdelijk-mechanische
houding van een mens, die zich niet
heeft aangepast bij de veranderde om
standigheden.
De humor schenkt ons dus een gevoel
van vrolijkheid, van ontspanning, be
vrijdt ons van het krampachtige. Tege
lijk bewaart de humor ons er voor om
uit de hoogte te spotten (ironie) of
wreedaardig te hekelen (sarcasme).
Want in de humor is de vrolijkheid ge
grond in de liefde en de sympathie tot
de wereld en de mensen, die ons door
hun dwaasheden en misverstanden en
conflicten doen lachen. Een lach en een
traan. Als we dit nu in verband bren
gen met het religieuse en het heilige,
met God en godsdienst, mag dan de
humor zijn plaats behouden of moet hij
zich snel in een hoekske terugtrekken
en zich heel stil houden
Stellig niet, want dan zou hij geen
gave Gods zijn Schreef Okke Jager
niet zijn „Humor van de bijbel"
Wel moeten we hier goed onder
scheiden niet alle blijdschap en vro
lijkheid moeten wij gelijkstellen met,
brengen onder de noemer van „humor".
Ik meen, dat Okke Jager dit te sterk
doet. Trouwens ik geloof, dat hij dit
ruim tien jaar oude boek niet meer hele
maal voor zijn rekening zal nemen. Ten
eerste verwart hij steeds het komische
in de situaties met de humor. Verder
ziet hij humor waar we eerder van iro
nie of zelfs spot zouden kunnen spre
ken. Humor geeft wel een gevoel van
vrolijkheid maar niet elke blijdschap
en elke vreugde is hetzelfde als humor.
Er is in de bijbel sprake ook van een
andere en hogere vreugde, zowel bij
God als bij de mensen. God zelf is de
Bron van vreugd (Psalm 43) en Zijn
vriendelijk aangezicht geeft vrolijkheid
en licht (Psalm 97), maar dit is nog
iets anders dan humor. Als de hele Bij
bel, maar vooral het evangelie spreekt
van grote blijdschap, waartoe ook Pau
lus de gelovigen steeds opwekt, is dit
een vreugde, die niet in de humor, niet
in de lach om het gebrokene van deze
wereld haar oorsprong neemt, maar in
de blijde boodschap van verlossing.
Daarom is de vreugde van het Ko
ninkrijk Gods, zoals deze door de ko
ninklijke bruiloft wordt voorgesteld, nog
weer iets anders dan de vrolijkheid van
de humor, en is de zonde van de man,
die geen bruiloftkleed aan had zeker
niet geweest zijn gebrek aan humor,
waarom hij door de Koning uit de feest
zaal verwijderd werd, zoals Okke Jager
het voorstelt. Hier wreekt 'zich de fout
van de schrijver, dat hij alle vreugde
Onder de nóemèr Van de humor tracht
te brengen.
Er zijn vele andere bronnen van
vreugd, zowel op „natuurlijke" als in
engere zin op religieus gebied. Denk
maar aan de vreugde van het huwelijk,
van het ouderschap, van het genot dat
schoonheid, natuur en kunst, zelfs de
cultuur en de arbeid ons kan schenken.
Dit alles heeft met humor niets te ma
ken. Ook de blijdschap om ons kind
schap van God in Christus staat hoger
dan de humor. Als dan ook Okke Jager
wijst op het gebrek aan blijdschap en
vrolijkheid in de kerk, dan is dit inder
daad een groot manco, ja zelfs een
grote zonde, maar die niet alleen door
gebrek aan humor verklaard noch door
toediening van dit medicijn genezen
worden. Daar moet de Geest aan te pas
komen. Ja, en dan komt de humor van
zelf.
Niet, dat deze geforceerd moet wor
den binnengeloosd in de kerk en in de
prediking. Ook daarvan verwacht Okke
Jager te veel, terwijl ik het meer eens
ben met Ds. Smeding, dat juist hier op
het terrein van het heilige met de humor
zeer voorzichtig gehandeld moet wor
den. Hier kunnen we heel spoedig ont
sporen, en van de humor tot de aanran
ding van de heilige is slechts één pas.
Ik geloof dan ook, dat we met humor
op de kansel zeer voorzichtig moeten
zijn. Niet, dat de prediking altijd over
de donkere dingen van zonde, schuld en
oordeel moet gaan (al is er ook een ge
vaar, dat deze donkere waarheden hele
maal verzwegen worden), neen de kern
van het evangelie is de blijdschap van
de genade. Verblijdt u te allen tijde.
Maar dit is een hogere blijdschap dan
die de humor ons geven kan.
De gave van de humor is een grote
zegen Gods. Zij laat een milde glans
van licht vallen over deze gebroken we
reld met haar gebreken en dwaasheden,
zonden en smarten, zorgen en angsten.
Omdat de humor oog heeft gekregen
voor het betrekkelijke en tijdelijke en
vergankelijke tegenover datgene dat al
leen hogere en eeuwige waarde heeft.
De humor heeft oog voor het komische,
het grappige, het onverwachtte. Hij is
een zegen voor hem en haar, die deze
gave bezit en die haar doorgeeft aan
anderen, door hen ook te doen delen in
die zachte glans van vrolijkheid en lief
de. De spreukendichter, zelf een gezalf
de humorist, zei het al „een vrolijk
hart bevordert de genezing". Hoe vaak
heeft niet een vrolijk woord, een gees
tige, humoristische opmerking de span
ning gebroken, de angst op de vlucht
gejaagd, de rust hergeven en de hoop
aangewakkerd. Vraag het maar eens
aan mensen, die gevangenis en concen
tratiekamp hebben doorgemaakt de
humor hield uitgemergelde mensen nog
staande.
„De belangrijkste verpleegster op de
ziekenzaal heet zuster Humor. Een dok
ter moet gevoel voor humor hebben
als zijn patiënt het ook heeft, kan één
humorinjectie soms meer bereiken dan
tien andere injecties. Een verstandige
medicus neemt dan ook behalve zijn
koffertje met instrumenten ook altijd
een zonnige glimlach mee. De humor
kan ons bewaren voor wanhoop. De hu-
FEUILLETON
door
HERMAN NOORMAN
24)
Maar Steendam, begint hij dan aarzelend, ik mag
toch mijn belangen en die van Kea wel bepleiten
Uw- belangen wel. Die van Kea, daar zorgt haar
vader wel voor. Laat horen, al heeft het eigenlijk geen
zin om te praten. Mijn besluit staat vast. Niet omdat je
Lasterie bent. Man, ik heb niets tegen je persoon. Ook
niet, omdat je schoolmeester bent. Die moeten er ook zijn,
dat heb je zelf mij eens toegevoegd, op de ouderavond,
misschien weet je het nog. Maar ik weiger je mijn doch
ter, omdat je geen boer bent, alleen daarom. Dat had
Kea dienen te bedenken alvorens zich met je in te laten.
Maar Steendam, als er nu toch liefde in het spel is
We hebben elkaar lief zoals twee jonge mensen elkaar
lief kunnen hebben.
Dat liedje heb ik Kea ook al horen zingen, zegt de
boer grof. Je verdient er niets mee. Van liefde alleen kun
je niet leven. Daar komt nog bij, of er werkelijk liefde in
het spel is, jonge man. Ieder weet, dat mijn dochter de
erfgename is, in elk geval van de onbezwaarde, grote
boerderij en
Abel is opgesprongen en merkt met hese stem op
Steendam, u moogt van mij denken wat u wilt, maar
u hebt niet het recht, achter m'n reine bedoelingen met
Kea bijoogmerken te zoeken. Ik heb er geen moment aan
gedacht, dat Kea geld te wachten heeft. Wat mij en Kea
betreft, onterft u haar. Daar wordt voor ons de zaak niet
anders van.
Hm, zegt Steendam, wat milder gestemd, dan wil ik
die woorden wel terug nemen, hoewel je er geen enkel
bewijs voor geven kunt. Dat kan ook niet, ik weet het
wel. Dus dat neem ik aan. Maar de rest blijftje bent
geen boer. En mijn dochter blijft hier op de boerderij van
haar vader met mijn schoonzoon. Van boeren heb je geen
verstand. Dus moet ik je weigeren. Er helpt geen praten
tegen, jongeman. Je weet mijn standpunt. Kea wist het
ook. Nog niet zo heel lang geleden heeft haar moeder
haar op de hoogte gebracht en gewaarschuwd. Het is dom
van haar, om toch door te zetten. Nu berokkent zij zich
vele moeilijkheden en zij zal moeten inzien de waarheid
van wie niet horen wil, moet voelen.
Maar Kea mag toch een eigen oordeel hebben. Ik...
Dat mag zij hebben en heeft zij ook. Je moet niet
denken, dat ik mijn dochter geen vrijheid geef. Ik ben
geen tiran. Maar in deze ernstige zaak heeft zij te luis
teren naar haar vader, die het goed met haar meent. Kea
kan alleen tieren en gelukkig zijn, als zij blijft in de om
geving, waarin ze geboren en getogen is, dat is hier op
de boerderij. Ze heeft te gehoorzamen. Ik dacht, dat 'n
christelijk onderwijzer dat wel wist, voegt hij er sma
lend bij.
Een toornig rood vliegt Abel naar het gelaat. Maar
hij beheerst zich volkomen.
Voor mij is het de grote vraag, zegt hij kalm, of
een vader van zijn dochter eisen mag, dat zij trouwt met
wie hij wil. Me dunkt, dat het hart van het meisje aller
eerst in aanmerking komt, als er verder geen bezwaren
zijn, behalve die U noemt.
Arend Steendam staat op. Hij verliest zijn zelfbeheer-
sin, blijk van ongelijk.
Ja, je kunt mooi praten en bent niet eens vrij van
brutaliteit, wat je niet fraai staat, man. Tenslotte ben je
een ondergeschikte en niet een eigengeërfde boer, vergeet
dat niet.
Ook een eigengeërfde boer moet met geleend goed
werken, Steendam, zoals alle schepselen. Dat wordt ons
in de Bijbel gezegd.
Steendam negeert deze opmerking.
U kunt gaan, zegt hij. Wij zijn uitgepraat. Je kent
nu mijn standpunt en je zult het beste doen, Kea te ver
geten. Of je moet boer willen worden, glimlachte hij.
Lasterie grijpt naar de knop van de deur.
Kea en ik zijn het met uw standpunt niet eens,
Steendam. U gaat te ver in het eisen van gehoorzaamheid.
Het spijt mij, dat ik het zeggen moet tegen een verstan
dige boer, die veel invloed heeft in de omgeving.
Ik verwacht van je, als man van eer, dat jullie niet
achter mijn rug om een verhouding zult hebben. Dat zou
je positie geen goed doen, Lasterie, dreigt Steendam.
- Over mijn verdere houding moet ik mij nu nog be
raden.
Er is maar één houding mogelijk die van de chris
ten. Het kruis dragen, dat God je oplegt, zegt de boer.
Maar de vraag blijft of U een standpunt mag in
nemen, zoals U inneemt.
Dat is mijn zaak. U kunt vertrekken. Ik heb niets
meer te zeggen.
Lasterie vertrekt zonder te groeten. Hij is tot berstens
toe vol en heeft alle moeite om die taaie grove boer niet
het jak uit te vegen. Evenwel begrijpt hij, dat hij dan de
zaak, die toch vrijwel hopeloos is, er niet beter op maakt.
Dus fietste hij weg, nog even omziend, zonder evenwel
Kea te ontdekken.
Hij zal moeten wachten tot vrijdagavond, zoals afge
sproken is. Maar als hij die avond om negen uur in de
buurt van het lokaal zwerft om Kea op te vangen, ver
schijnt zij niet. Hij wacht een kwartier en gaat dan neer
slachtig naar huis. Hij gaat vermoeden het vermoeden
is juist dat haar vader haar verboden heeft er heen te
gaan. Om hem niet te ontmoeten.
Maar zó gaat het niet, Arend Steendam, mompelt hij,
woest van binnen. Wat ik moet doen, weet ik nog niet,
maar praten moeten Kea en ik. Om onze gedragslijn vast
te stellen.
HOOFDSTUK XII.
Ben je nu weer direct aan de studie getrokken
vraagt Bet Haverman, als Abel de school binnenstapt en
haar in de corridor ontmoet.
Hoe zo vraagt hij, inderdaad niet begrijpend.
Nu, waar zat je dan gisteravond
O, bedoel je dat Ik had niet veel trek.
Mm. Wel vreemd, dat Kea er ook niet was. Wel
een toevallig samentreffen
De onderwijzeres glimlacht guitig.
(Wordt vervolgd)