Trefpunt Officiële Berichten GEBROKEN TROTS Der Mensch its was er iszt"...?? Vertalen wij deze stelling van een Duitse geleerde in het Nederlands, dan is de aardigheid er af „De mens is wat hij eet" Het aardige, het geestige zit h'm in die Duitse woordspeling „ist" en „iszt". Je spreekt het vrijwel precies eender uit, maar de inhoud van beide begrip pen verschilt enorm, want „ist" bete kent toch wel heel wat anders dan „iszt". Gelukkig maar Hoe geestig gevonden de ironische woordspeling ook zijn mag, toch haast ik mij de stelling als zodanig voor 100 te verwerpen en de titel van dit Trefpunt onmiddellijk aldus te wijzigen: „Der Mensch ist Nicht was er iszt". In deze november-maand wordt door de Kerk allerwege dankstond, zelfs dankdag voor gewas en arbeid, voor gezondheid en maatschappelijke zege ningen gehouden. Ja, dat zal warempel wel gaan, want we hebben eten in overvloed gehad. Maar zou zo'n dankdag in de uiterst dicht-bevolkte, ellendige kampongs van de Oosterse ontwikkelingslanden ook zo vlot van stapel lopen als hier in het welvarende Westen li weet beter. Een lendendoekje is nog geen bont mantel, een hap sago nog geen hors d' oeuvre, een schamele broodkorst nog geen koffietafel met warme croquetten of een uitsmijter. „De mens is wat hij „eet" zou ik in zoverre nog kunnen onderschrijven dat er in de hongergebieden van 1965 en in de concentratie-kampen van 1940/'45 niet veel meer van een mens en van menselijkheid en van menselijk leven over blijft dan een jammerlijk geraamte van vel over been. Als de honger begint aan te kloppen op de deur van het levenshuis der men sen, dan blijft er maar één ding over dat om een oplossing schreeuwtde broodvraag Hierin schuilt iets vernederends, want per saldo is zowel de koning als de schilleboer, zowel de bankdirecteur als de typiste, zowel de landbouwer als de metaaldraaier, zowel de rijke man als de arme Lazarus ten diepste afhankelijk van wat graankorrels, aardappelen en suikerbieten. Gaan deze veldgewassen in staking, dan is Leiden in last en wordt het voor de mens lijden met 'n lange ij. Ja, daarin zit echt iets vernederends „Uit de aarde aards" en in de verte zit er in broodsgebrek ook al een heenwij zing naar ons „terugkeren tot de aar de". Broodsgebrek vernietigd het aards bestaan en is dus profetie van het „aar de tot aarde, as tot as, stof tot stof". Dit alles valt niet te ontkennen. Maar toch is de mens niét wat hij éét Waarom niet Wel, óm echt als mens niet slechts te bestaan, maar te leven heb ik on zegbaar méér nodig dan „eten". Veel méér dan die z.g.n. „welvaart" en over consumptie veel méér dan koelkasten en broodmachines. Met brood alleen kan ik „bestaan". Maar „leven" doe ik pas van „alles wat uit de mond des Heren uitgaat" (Deuteron. 8). Wat is de mens Nee, bepaald niet „wat hij éét"maar wél wat hij van God ontvangt in het rentmeesterschap over de aardse goe deren. Dit rentmeesterschap laat zich niet meezuigen in de welvaartsdans rondom de afgod van het Hedonisme, van de overtrokken genotzucht. Spijs en drank zijn „middelen van bestaan". Maar „bestaan" is heel wat anders dan „leven". Mijn hond „bestaat" en zelfs van hem zou ik nog niet eens durven zeg gen dat hij alleen maar „bestaat", dus dat hij alleen maar „ist" was er „iszt". Ook de dieren hebben een „leven", dat niet alleen maar biologisch bepaald is, want in het eeuwige Vrederijk van de Messias zullen de jonge leeuw en het mestvee tezamen zijn om met de mensen hun Schepper te verheerlijken. Zij zullen niet alleen „bestaan", maar echt leven, want Dr. H. M. Kuitert zegt op de laatste bladzijden van zijn mooi boekje met die vreemdè titel „De spelevs en het spel" onder meer wel zeer terecht„Leven Loven daar is het zelfs om begonnen en voor de mens is dat op z'n beurt ook iets zó verheffends, dat zijn wezenlijke „poids", d.w.z. zijn zwaarte, zijn gewicht, daar begint waar Jahweh weer zijn heerlijkheid is". Ik mag daaraan wel toevoegen dat de dieren, die door de mensen zijn mee gesleept in de zondeval, ook mogen de len in het nieuwe leven der verlossing en der Recreatie. Welnu, wat reeds van het dier geldt, is nog oneindig veel méér van toepas sing op de naar Gods beeld geschapen en herschapen, nieuwe mens, wiens le ven niet eten is, maar loven. Daarom is een dankéag voor het „eten" toch wel een voortreffelijke in stelling. Wij loven Hem, „Die al 't vlees zijn voedsel geeft" (Ps. 136). Wij leven om te loven en juist in dit loven vinden wij het ware leven Wat gaat dit toren-hoog uit boven een volle maag en een gezonde spijs vertering Ook boven alle bezitsvorming en winstdeling. Wanneer wij door genade oneindig veel méér zijn dan wat we „eten", lo ven wij Gods Levenswonder, dat zich zelf vermenigvuldigt als in de moeder schoot van een zwangere vrouw. Op Walcheren wordt de dankdag a.s. woensdag, 24 november, gehouden. Dan wordt het Lof-offer ontstoken Maar dan het Nieuw-Testamenti- sche, waarvan Hebreeën 13 zegt Ons Lofoffer is de vrucht onzer lovende lip pen en waarvan Ad den Besten in „De Adem van het jaar" zijn „Lied van de Arbeid" ging zingen „Betrek ons eens vooral op Hem, Die alle dingen eenmaal nieuw maken zal, dat wij in duizelingen zien, wat ons oog niet ziet, en weten altijd meer, dat onze arbeid niet vergeefs is in den Heer Niets is dus méér waar dan dat de mens veel méér is dan wat hij eet. Zorg dus dat U er bij bent op de Dankdag Dan is het kerkgebouw het „tref punt" van vele dankbare gemeenteleden, wier leven niet eten is, maar loven. D. R. een tyranniseren van de omgeving. In zo'n geval is wel een bijzondere aan pak geboden. Een aparte leefwereld, ja, dat brengt ziek zijn met zich mee. Vooral bij een ziekenhuisopname merk je welk stuk vrijheid je kwijt bent. Zusters en dok ters kunnen elk ogenblik binnenkomen, soms ook andere bezoekers, terwijl je misschien helemaal niet in de stemming of conditie bent om bezoek te ontvan gen. Je moet het maar over je laten ko men, het onderzoek, de behandeling, injecties, enz. enz. We moeten daar be grip voor hebben. Het kan irriterend zijn als een bezoeker telkens tegen je bed stoot, met zijn vingers op de rand trommelt e.d. Kleine dingen, maar een zieke is juist zo gevoelig voor kleine (on)aangenaamheden Daar komen levensvragen bij, die dieper gaan. Het probleem van het lij den wat is de zin van de ziekte Is er verband met persoonlijke schuld Er zijn wel mensen geweest (die op de laatste vraag bevestigend antwoordden: Denk aan de vrienden van Job, die er achter probeerden te komen, wat hij ge daan had. En de zelfde gedachtengang ligt achter de probleemstelling in ver band met de blindgeborene, toen aan Jezus werd gevraagd Wie heeft er ge zondigd, hij of zijn ouders Jezus ver werpt deze vraagstelling en Zijn ant woord is erg vertroostend voor ieder die persoonlijk zit met een schuldvraag: „Noch deze heeft gezondigd, noch zijn ouders, maar de werken Gods moesten in hem openbaar worden" (Joh. 9:3). Daarmee is niet alles opgelost, maar wel een ander niveau bereikt Dit wil natuurlijk niet zeggen, dat er nooit eens verband is tussen persoon lijke zonde en ziekte. Dit kan bestaan, b.v. als er gevolgen zijn van dronken schap, bij geslachtsziekten e.d. Ook conflictsituaties, waarin een mens leeft, gevoelens van haat, woede, agressie e.d. vinden soms hun uitweg naar het lichaam. De wat men noemt psychoso matische geneeskunde heeft dit wel be wezen. Hierbij neemt men dus een nau we band aan tussen geest en lichaam. En tegenwoordig spreekt men zelfs wel over socio-psychosomatische oorzaken ook sociale factoren zijn er dan bij be trokken. Tevens is duidelijk, dat ziekte een stuk gebrokenheid van deze schepping openbaart. Direct na de zondeval horen we al de woorden moeite en smart (Gen. 3:16). Men zei wel: „Waren er geen zonden, dan waren er geen wonden". Vandaar dat we in de Schrift ook telkens de ziekte tegenkomen, in allerlei soorten, tot in de ergste, besmet telijke vormen (melaatsheid) toe. We lezen in het Nieuwe Testament over de Here Jezus, dat hij ook veel aandacht schonk aan de zieken. Ja, zelfs heeft de profeet Jesaja het zo geformu leerd „Ónze ziekten heeft Hij op zich genomen en onze smarten gedragen" (53 5). Wat een geweldig woord Dat betekent niet, dat nu alle ziekte (bij gelovigen) is overwonnen. Of je zou met sommige Pinkster-christenen van mening moeten zijn, dat een echte gelovige niet ziek wordt of blijft. Maar dit lijkt me een onjuiste conclusie, wachten geloofsspanning in een leven Immers Paulus behield zijn doorn in het vlees (2 Cor. 12) en liet Trofimus ziek achter in Milete (2 Tim. 4:20). Niet iedere zieke wordt beter. Dacht Paulus daaraan toen hij schreef „Hetzij we leven, hetzij we sterven, wij zijn des Heren"? (Rom. 14:8). Het is echter een grote troost, dat we ook met onze ziekte tot Christus kunnen gaan, in navolging van zijn oproep Komt allen tot Mij En dan zullen we merken, dat het nog tot werkelijkheid kan worden, dat de kracht van God in ons leven openbaar wordt. Zo kan een mens door ziekte gelouterd worden. Onder Gods zegen kan hij lezen, wat geduld is, wat volharding betekent, hoe brengt. En als er weer beterschap mag volgen, zal hij in een verrijkt, een ver diept bestaan dankbaar zijn voor elke dag vol gezondheid. Toch zullen we met een zieke daar over niet te gemakkelijk spreken. Con tact kan niet worden geforceerd. En een gesprek zal met luisteren moeten be ginnen. Het zal niet te lang mogen du ren, terwijl, als het nodig is, we toch de tijd moeten hebben. Alleen zo zal een zieke ons bezoek waarderen. En het zelf leren Niet klagen, maar dra gen, en bidden om kracht W. KATS. KORT VERSLAG van de 51e Classicale Diaconale Conferentie van de Classis Axel, gehouden op 23 oktober 1965 in de Geref. Kerk te Zoutespui, De voorzitter, br. Boeije, opende deze conferentie om 14.00 uur. Hij liet zingen Ps. 25 2 en las Rom. 12, ging voor in gebed. Bij controle der presentielijst bleek, dat enkele Diaconieën niet vertegenwoordigd waren. Notulen der vorige conferentie werden gelezen en vastgesteld. Ingekomen stukken waren er niet. FEUILLETON door HERMAN NOORMAN 22) Hoe kun je nu weten, dus redeneerde ik toen, dat iemand alleen uit liefde tot je kwam, zonder bijgedachten Daarom noemde ik je beklagenswaardig. En dat je vader wil, dat je trouwt met een boerenzoon, of jij dat wilt of niet, dat vond ik verschrikkelijk. Alleen heb ik toen tegen Petersen gezegd Als zij een meisje van karakter is, dan doet zij dat niet. Ik kende je toen nog niet. Geleidelijk is mijn liefde gekomen en die is thans zo vast als een berg, je kunt er op aan. Of ben je soms van mening, dat ik met een bijgedachte tot je ben gekomen Dat Daarover niet verder spreken, Abel. Je doet mij er pijn mee. Ik wéét, dat het niet zo is. Hoe ik dat weet Ja, dat kan ik niet zeggen zeggen. Dat voel ik. Dank je, kind. Zó is het en niet anders. Je bent voor mij precies gelijk of je een boerendochter bent of het kind van een landarbeider. Ik heb je lief, zonder meer. Dus dat is tussen ons beiden geen vraag meer. De zaak is nu, dat ik moet gaan vechten, dat we allebei moeten gaan vech ten. Met je vader. Met je moeder ook Kea vertelt dan eerlijk het gesprek, dat zij met haar moeder heeft gehad, die zondag vóór het gezellige woens dagavondje. Misschien vermoedde moeder ook wel iets, ik weet het niet. Ik durfde er niet naar vragen natuur lijk, want ik wist niets van jou, tenminste met zekerheid", voegt zij er glimlachend aan toe. Op moeders vraag kon ik toen gerust en naar waarheid antwoorden, dat er niet bestond, met niemand. Maar, Abel, jongen, ik vrees dat vechten met vader niet helpt. Vader is op dat punt niet te vermurwen, ik ben er haast zeker van. Ik zal mijn best wel doen en dat zul jij ook, ik weet het, maar dat helpt niets. Vader heeft zich dat nu eenmaal in het hoofd gezet en je krijgt het er niet uit. 't Is zo moeilijk voor mij. 'k Heb er al lang over gepiekerd Ik wil wel eens met je vader spreken. Me dunkt, hij moet toch voor rede vatbaar zijn, Kea. Hij kan toch het geluk van zijn kind niet opzettelijk in de weg staan - Abel, jongen, ik weet het niet, maar heb er niet te veel verwachtingen van. En zou jij dat doen, wat je vader van je vraagt Wat bedoel je Dat is duidelijk. Als voorgevoelens uitkomen, wei gert je vader mij jou hand en dan zal hij je dwingen om, vroeg of laat, te trouwen met 'n boerenzoon, of je van die man houdt of niet. Zó begrijp ik het toch We moeten eerst eens het antwoord van vader we ten en dan kunnen we verder zien. Ik weet het nog niet, wat we moeten doen, als vader weigert. Maar Abel, jon gen. dit staat vast, geloof dat van mij ik heb jou mijn antwoord gegeven, omdat ik van je houd. Een ander komt daar niet tussen. Zolang jij leeft, trouw ik niet met een ander. Ik geloof niet, dat een vader zó ver mag gaan, dat hij van zijn dochter eist, dat zij trouwt met iemand, van wie zij niet houdt. Dat is géén huwelijk, dat weet je, Abel, wat er verder ook gebeurt. Van mij ben je zeker. God is mijn getuige. Dank je, kind. Jij kunt van mij zeker zijn. Deze stap is niet een grapje. Ik heb jou lief en niemand anders. Ver der kunnen we niet spreken, omdat we eerst het gevoelen van je vader dienen te weten. Misschien valt het mee. Ik houd niet van achterbakse verhoudingen en hoop, dat jij er net zo over denkt. Dus ik ga ronduit met je vader pra ten. Wanneer is hij als regel thuis 's Middags om een uur of vijf, is dat geschikt Ja, dat is een beste tijd. Dan zal ik hem straks een briefje schrijven en hem vragen, of hij mij woensdagmiddag vijf uur kan ontvan gen voor ee'n' belangrijke zaak. Zonder tegenbericht reken ik er op, dat ik komen kan. En hoor eens als je vader weigert, moeten we praten met elkaar, hoe onze gedrags lijn moet zijn. Je komt vrijdag naar de repetitie. Ik kom niet. Ga dan om negen uur onder een of ander voor wendsel naar huis. Ik wacht op je, dan kunnen we ergens een uurtje praten. Vind je dat niet het beste Stemt je vader toe, dan hebben we ons niet verder druk te maken. Vader stemt niet toe, Abel. O, ik wou, dat er vier of vijf jongens bij ons thuis waren Dan was alles zoveel gemakkelijker. Wat breng ik jou in moeilijkheden Weineen, kind, jij kunt het niet helpen. Laten we moedig, mét God de moeilijkheden onder ogen zien. We hebben elkaar, dat is heel wat waard. We zijn toch van elkaar Kea geeft zich nu geheel, nu zij zich uitgesproken heeft. Zij vlijt zich tegen hem aan en zegtJij bent van mij en ik ben van jou. Dat kan niemand ongedaan maken. Alleen de dood kan ons scheiden. Ze zijn jong ze vergeten voor een wijle de te rijzen moeilijkheden ze hebben elkaar. En de minuten vliegen om. Tot Kea ineens opspringt: Jongen, Abel, ik moet naar huis, hoor En je hebt nog niet eens thee gehad, schertstt hij. - Dan maar zonder. Het is mijn tijd. Ik breng je weg, zegt hij. Doe dat nu niet. Dat doe ik vast. Niet tot huis, maar tot je weet wel. Kea stribbelt niet meer tegen. Zij kan niet van hem scheiden. Nu heeft zij hem nog enkele ogenblikken. Even later fietsen ze weg en bemerken niet, dat achter hen dominee Vervoorn peddelt, die verbaasd het tweetal bekijkt. Vol gedachten slaat hij een zijweg in die twee rijden verder, tot weer een tweesprong bereikt is. Daar praten Abel en Kea nog even. Afgesproken wordt, zoals gezegd. Vrijdagavond zullen ze elkaar ontmoeten, als de boer een weigerend antwoord geeft. Dan fietst Kea naar „Westhove" en Abel zoekt het bos op, om daar te mij meren over zijn geluk enover de te verwachten moei lijkheden. Ruim een uur later komt dominee Vervoorn in de pas torie, na zijn bezoek te hebben afgelegd. Onmiddellijk klamp hij zijn vrouw aan Lasterie is al in het dorp. Hij fietste met een meisje en de twee waren het goed met elkaar eens, heb ik zo gemerkt. Je raadt nooit, wie, vrouw tje Iemand van hier, laat ik dat er bij zeggen. Mary Piccardt (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1965 | | pagina 2