GAVEN DER GENEZING Jxefaufrt GEBROKEN TROTS had gedaan was ook veel erger dan Noachs dronkenschap. Natuurlijk wordt het dronken-zijn niet goedgekeurd. Maar juist in het opvangen en bedek ken daarvan (Sem en Jafet bedekten hun vader met een kleed) komt het ware liefhebben en eren uit. De maat schappij en het hele volksleven kunnen alleen in stand blijven als er gezag en eerbied is het vijfde gebod belooft dan ook een lang volksbestaan van Israël in het beloofde land, zolang de gezags verhoudingen (eer uw vader en uw moeder) gerespekteerd worden. Kapot gaat de samenleving wanneer het res- pekt verdwijnt en men degenen, die God over ons gesteld heeft, niet meer eert onder het voorwendsel dat ze vanwege hun zonde geen eerbied meer waard zijn. Juist in een zondige wereld, waar ook ouders zondaars zijn, is het, wil het leven geen chaos worden, nodig te blijven denken aan deze opdracht de les van ,,de zoon en de wijn". J. V. (id HET GELOVIG GEBED. In het vorige artikel hebben we ge zien, dat de klemtoon in Jac. 5:14 niet op het zalven met olie ligt, maar op het gebed. De opmerking over de zal ving staat in tussen twee vermeldingen van het gebed. Eerst zegt Jacobus, dat de oudsten over de ziekeeen gebed moeten uit spreken. Dit advies spreekt voor zich zelf. Ten overvloede voeg ik hieraan toe, dat het natuurlijk geenszins Jaco bus' bedoeling geweest is om niet- ambtsdragers het bidden voor zieken te verbieden. Die anderen zijn hier in 't geheel niet in het geding. Jacobus be toogt, dat de gelovigen-in-de-verstrooi- ing bij ziekte de ambtsdragers moeten roepen, en in verband daarmee spreekt hij nu uitsluitend over hun gebed. Na de opmerking over de zalving komt nogmaals het gebed ter sprake, maar nü op een manier, die enkele vra gen doet opkomen. Er staat namelijk ,,En het gelovig gebed zal den lijder gezond maken, en de Here zal hem op richten". En daaruit leidt men af (en dat is zeer begrijpelijk), dat we hier een altijd geldende regel hebben. Na het gelovig gebed zou je er staat op kunnen maken, dat er een genezing tot stand zou komen. Natuurlijk komt daartegenover on middellijk de vraag op, of dat inderdaad zo is. We weten uit ervaring, dat niet alle patiënten, voor wie ambtsdragers een gebed uitspreken, genezen. En als hiertegenover wordt opgemerkt, dat onze ervaring nooit de waarheid van de bijbelse boodschap teniet doet, kunnen we vervolgens nog wéér eens wijzen op Trofimus, die genoodzaakt was om ziek achter te blijven. Zonder enige twijfel zal de ambtsdrager Paulus voor hem gebeden hebben, terwijl de genezing, althans voorlopig, uitbleef. Zelfs al zou men veronderstellen, dat de hier genoemde oudsten de gave der genezing hadden, dan nog zou men niet zonder meer mogen zeggen, dat op ZELFPRESENTATIE. Onze Gereformeerde industriepredi kant in algemene dienst, Dr. L. Ziel- huis, schrijft in Hervormd Nederland" van 9 oktober j.l. een artikel over „De Gereformeerde Kerken en de industrie" Zijn hoofdgedachten wil ik in dit Trefpunt aan het woord laten met de volgende samenvatting 1. ,,Ook de Gereformeerde Kerken hebben actief hun plaats ingenomen onder de kerken, die zich geroepen voelen zich te presenteren op het veld van Kerk en industrie." 2. ,,Het gaat hierbij niet alleen om de mensen, die in de industrie hun bo terham verdienen, maar het type van onze beschaving 'wordt vandaag door een industriële wijze van wer ken bepaald. Dat geldt ook voor de boer en voor het bankwezen en voor de universiteit. Elk gezin krijgt in ons land steeds meer te maken met de scheiding tussen woon- en werk sfeer." 3. Hoe waardevol onze christelijke or ganisaties op maatschappelijk ter rein ook zijn en blijven, toch zal ook de Kerk zelf op een of andere ma nier zich duidelijker moeten presen teren op het vlak van het evangelie en het maatschappelijk leven." Dr. Zielhuis zet dan in het kort uit een hoe in verschillende streken van ons land deze zelfpresentatie van de Kerk in de industriële wereld op ver schillende wijze wordt georganiseerd. In Twente is de regionale Raad voor Kerk en industrie nu zo ver uitgegroeid dat voor de gehele provincie Overijssel een Gereformeerde industriepredikant beroepen werd. In de Ymond ging het anders en be gon de aktie bij de mensen van de in dustrie zelf. Zij vroegen zich af hoe de kerken hen daarbij konden helpen, wat geleid heeft tot de interkerkelijke Stich ting „Evangelie en Industrie". Zo ontstond het ook in Arnhem, Ede, Deventer en het Botlekgebied. En hoe zal het nu in Zeeland moeten? Daarover zal de Particuliere Synode in 1966 een besluit moeten nemen. Ter voorbereiding daarvan hoopt de Classis Zierikzee op donderdag 18 no vember en de Classis Middelburg op donderdag 25 november ambtsdragers conferenties te houden. Op deze „trefpunten" mag ik dan in dienst van onze provinciale deputaten voor Kerk en Industrie enige voorlich ting geven. Ik twijfel er niet aan of de Classes Goes, Tholen en Zeeuws Vlaanderen zullen spoedig met een soortgelijke ambtsdragers-conferentie volgen. Intussen willen wij als Geref. Kerken reeds nu overleg plegen met onze Her vormde broeders. Eén en ander moet niet gaan van de Industrie naar de Kerk, maar van de Kerk naar de industrie, want „de Kerk zelf moet zich presenteren in het maat schappelijk leven". Deze stelling van Dr. Zielhuis kun nen wij niet genoeg onderschrijven. De Kerk zal, gezien de grote struc tuur-veranderingen, die plaats vinden, meer dan ooit tevoren, zich bezig moe ten houden met de vragen van de mo derne samenleving en zal attent moeten zijn de positieve kansen, die zich voor het Evangelie aanbieden, niet te verzui men door een negatieve houding tegen over nieuwe patronen. Wij zullen duidelijk moeten stellen, dat de industrie in de huidige maat schappij niet slechts een belangrijk ver schijnsel naast vele andere is, maar ge zien dient te worden als de domineren de factor, die haar stempel steeds meer zetten op héél het leven, ook in Zeeland! De zelfpresentatie van de Kerk in het bedrijfsleven dient daarom steeds gezien te worden in de context van de ver houding tussen de Kerk en héél de mo derne samenleving. Wij hebben ons dus niet alleen bezig te houden met de gevolgen van de in dustrialisatie in het werk-milieu, maar ook met de gevolgen er van op het woon-milieu, met name op het gezin. Laten wij toch tijdig onderkennen dat de mens met behulp van de techniek in staat is zijn natuurlijke begrenzingen te doorbreken en dat de moderne techniek tot technicisme leidt. De industrie dreigt de mens te func- tionaliseren, zodat de arbeid dan door velen uitsluitend gezien wordt als een middel tot geld verdienen. Men staat er zo niet meer voor open dat de naar Gods beeld geschapen Ko ningsmens niet alleen arbeidt om te le ven, maar vooral ook leeft om te ar beiden. Het is alleen maar werken om te le ven, is doodsgevaarlijk voor het levens patroon van de werkers-in-de-industrie. De zelfpresentatie van de Kerk in de geïndustrialiseerde wereld heeft niet in de laatste plaats de roeping om te ver kondigen dat het diepste arbeidsdoel echt niet bepaald wordt door de pro ductie-factor en nog minder door de consumptie-factor. Het doel van ons leven en werken gaat niet op in bezitsvorming en loon- verwerving. De Kerk heeft zich zelf te presenteren middenin de arbeidsmaatschappij en daar de invloed van het Evangelie te brengen op het levens- en denkpatroon van werkgever en werknemer in de be drijfswereld. D. R. hun gebed beslist een genezing tot stand zou komen. Hoewel we uit deze tekst zouden künnen afleiden, dat er ten stelligste genezing beloofd wordt, zijn er verschil lende argumenten op grond waarvan we moeten zeggen, dat we deze verkla ring moeten laten varen. Aan de reeds genoemde argumenten kan nog worden toegevoegd, dat we door ons bidden, al menen we, dat het zeer zeker gelovig bidden is, God nooit in de door ons bepaalde richting kunnen dringen. Ter wijl we er bovendien rekening mee moe ten houden, dat in ieder gelovig gebed óók een plaats is ingeruimd voor het geschieden van Gods wil. Het lijkt mij, dat aan deze gelovigen, midden in hun heidense omgeving, dui delijk wordt gemaakt, waaraan zij de genezing te danken hebben. Misschien zou iemand van hen het gevaar lopen om, besmet door heidense denkwijzen, zijn genezing aan iets buiten God toe te schrijven. Daarom wijst Jacobus er op, dat er verband bestaat tussen de genezing en het gelovig gebed, en dat, als iemand van zijn ziekbed kan op staan, de Here dat heeft gedaan. Het ligt voor de hand, om bij „het geloviggebed" uit Jac. 5:14 te den ken aan het gebed van de ambtsdra gers, die door de zieke geroepen moe ten worden. Het zinsverband in dit vers wijst daarop. Maar tevens valt het op, dat de opmerking over „het gelovig ge bed, dat den lijder gezond zal maken" enigszins apart komt te staan. We den ken dus aan de oudsten, die voor deze zieke gebeden hebben, maar toch niet uitsluitend aan hun. Ook anderen dan ambtsdragers zullen hun gebeden heb ben opgezonden en de genezing moet als een verhoring van al die gebeden beschouwd worden. Jacobus 5 14 is voor de praktijk van ons kerkelijk leven van betekenis, ook al kunnen we er niet toe besluiten om op grond van dit vers een zieken-apos- tolaat in te voeren, waarbij de zalving een belangrijke plaats zou innemen. Uit deze tekst blijkt, dat de ambts dragers in geval van ziekte, een hun door God opgedragen taak hebben. Zowel zij zelf als de gemeenteleden moeten zich dat voor ogen houden. Wanneer men dat vergeet, dreigt er al spoedig wat mis te gaan in het leven van de gemeente. Verder moeten we er aan denken, dat hier gesproken wordt over het roepen van de oudsten. Het is niet zo kinder achtig als het misschien op 't eerste ge zicht lijkt, om op dat roepen te wijzen. Natuurlijk kan en mag een ambtsdrager een zieke opzoeken, wanneer hij van de ziekte heeft gehoord. Maar de regel is, dat de ambtsdrager gewaarschuwd wordt. In veel gevallen zal hij dan pas van de ziekte op de hoogte kunnen zijn. Aan dat roepen ontbreekt nogal eens wat. Er zijn soms gemeenteleden, die aan de ambtsdragers de gave der al wetendheid toeschrijven. We kunnen uit Jac. 5:14 afleiden, dat de ambtsdragers geroepen moeten worden. Daarmee moet ook niet gewacht wor den tot de ziekte bedenkelijke vormen heeft aangenomen. Evenmin als men met het gebed van de gemeente tot dat moment behoeft te wachten. Van het bezoek en het gebed der ambtsdragers komen we nu op het ge bed van de gemeente. Het gebed van de ambtsdragers hangt natuurlijk heel FEUILLETON door HERMAN NOORMAN 17) Mijnheer Kaasmaker, als u het aantal leden opgeeft, kunt u dat met vier verminderen. Petersen en de dames Steendam en Haverman hebben al een onderkomen ge vonden in Utrecht. Bij mij thuis. Ik behoor er natuurlijk ook toe. Dat is tezamen vier. Prachtig vindt Kaasmaker. Jeannet Piccardt glim lacht. Maren kleurt en denktWaarom nu die twee en wij niet Hij komt toch vaak bij ons aan huis Jou idee is niet slecht, Lasterie, van die kleding. Me dunkt, we moesten groen nemen, dat staat ons allemaal, denk je niet, Kea Lasterie heeft het gezien. Misschien stond het nie mand Je had er toch van alles onder, ik bedoel blonden en donkeren, zegt Kea op de vraag van Bet Haverman. Dat viel me juist op. Allen stonden er goed mee. 't Was bepaald een leuk gezicht. En niets geen opschik. Eenvoudig, maar smaakvol. Doen jullie het. Je zult er geen spijt van hebben. Aan het werk, beveelt Kaasmaker. Nog vier weken en dan is het zo ver. We moeten nog een enkele avond meer repeteren hoor. En dames, talmt nu niet wat die kleding betreft. Het komt in orde, mijnheer, antwoordt Haverman. Zingen we a capelle Natuurlijk. Wat wilt u anders De vier weken worden uitstekend benut. Lasterie moet er nu enkele avonden per week uitbreken, maar ja, hij zit in het schuitje en wil zich niet onttrekken. Bovendien is hij dan meer in de nabijheid van Kea dan anders. Als een magneet worden die twee naar elkaar toegetrokken. De stampvolle zaal van „Kunsten en Wetenschappen" is enthousiast over het optreden van de „Noordammers", die zulk een keurige indruk maken met hun bescheiden, maar zekere houding. De hoofdzaak is evenwel, dat zij kunstgenot leveren met hun beschaafde zang. Kaasmaker is meer dan tevreden. Hij zegt, dat zij zichzelf overtroffen hebben. Ze zijn er trouwens zelf ook mee in hun schik. Opgewekt gaat het viertal Kea, Bet Haverman, Peter sen en Abel op stap door de straten van Utrecht, het is al laat, om de woning van Lasterie op te zoeken. Abel loopt naast Kea. Hij heeft zich die plaats toegeëigend. De andere twee vinden het goed. Ze volgen wel. Ver moeden ze misschien iets Kea zelf stapt naast Abel en loopt te praten, alsof zij al jaren goede vrienden zijn. Het is al vrij laat, maar 't wordt nog later. De Lasteries zijn ook in de zaal geweest, want Abel's vader is lid van de bond. Zij uitten hun bewondering voor het gepres teerde. En dan hebben ze nog een „nafuifje". Lena en Kea hebben elkaar weer gevonden en ze spre ken af, dat de eerste half mei naar de boerderij komt, van zaterdag tot maandag. De andere morgen moeten zij al vroeg weg, want de school wacht op hen. Maar toch heeft moeder Lasterie nog even gelegenheid Abel onder vier ogen te hebben. Hebben we goed voor onze gasten gezorgd vraagt zij glimlachend. Dat kan niet beter, moeder. Ze zullen wel tevreden zijn. Ik zou vandaag best willen blijven, maar dat gaat niet. Drie leerkrachten kunnen niet gemist worden. 't Zijn eenvoudige, aardige meisjes, merkt zij langs haar neus op. Vindt u ook hapt Abel onmiddellijk toe. Ja, en 't is merkwaardig, dat Lena zo goed met dat meisje kan opschieten. Zijn er niet meer kinderen op die boerderij Neen, zij is de enige. Je zou het niet zeggen. Zij is niet verwend. Ik mag haar wel. Abel wil wat zeggen, maar zijn moeder wendt zich af. Blijkbaar wil zij er niet verder over spreken. Haar scherp, moederlijk oog heeft iets ontdekt Gisteravond, of liever vannacht, toen zij naar bed ging, heeft zij haar man er opmerkzaam op gemaakt. Die heeft nog niets gezien. Och, die onderwijzers en onderwijzeres sen gaan amicaal met elkaar om. En dat meisje van die boer is bevriend met die onderwijzeres. Je moet er niets achter zoeken, vindt hij. En als hij in de loop varf die dag nog verneemt, dat Kea Steendam de enige dochter is van een rijke boer, lacht hij helemaal om de mening van zijn vrouw. Ja, Abel zal die kans hebben Zij zullen hun rijke dochter niet aan een doodgewone onderwijzer geven. Moeder Lasterie blijft bij haar mening, vooral, als Marie een opmerking maakt, die geheel aan haar zienswijze past: Ik heb het met Kerstmis al gezien. Abel heeft zijn hart aan Kea verloren. Misschien wil hij nog wachten tot zijn examen achter de rug is, maar dan bijt hij toe, of ik moet mij al deerlijk vergissen. En hij maakt kans ook, grote kans Ik denk er precies zo over. Die twee zijn bezig naar -elkaar toe te groeien, je kunt het zó maar zien. Afwachten nu verder. Vader denkt, dat Abel geen kans heeft. Wel bij het meisje misschien, maar niet bij de ouders. Ze is een erfgename, Marie En Abel is een heel gewoon onderwijzer, meer niet. Als de liefde er is, worden de hinderpalen wel uit de weg geruimd meent Marie optimistisch. De voorwerpen van hun gesprek zijn dan al j.n Noor- dam terug. De school heeft de drie leerkrachten opgeno men en Kea is naar „Westhove" gefietst, waar zij een geestdriftig verslag uitbrengt over het uitstapje. Steendam is in zijn schik er mee. Hij gunt zijn dochter zoiets wel. Moeder informeert in de loop van de dag naar bijzonderheden. Zij wil wat meer weten van de Les- teries. En argeloos vertelt Kea over de ontvangst, het logies, de mensen. Onderwijl kijkt haar moeder haar aan dachtig aan. Die gaat ook iets vermoeden. En zij is bekommerd Op de eerstvolgende repetitie van het koortje Kaas maker, die de smaak te pakken heeft, wil dóórzetten deelt Abel hem mee, voorlopig niet te zullen komen zijn studie belet hem dat. Ik moet het wel, zegt hij, als het ware verontschul digend tot Kea, want ik ben wat achterop geraakt en het komt er de eerstvolgende maanden op aan. (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1965 | | pagina 2