^eeuto^e S^erfefco^e Wandelingen door de wereld van het Oude Testament OFFICIEEL ORGAAN TEN DIENSTE VAN DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND Redactie Ds. W. H. Gispen, Terneuzen Ds. B. Wentsel, Brouwershaven Ds. G. van Wilgenburg, Middelburg. Correspondentie-adres Littooij Olthoff, Spanjaardstraat 47, Middelburg. Medewerkers J. A. van Bennekom, Middelburg Dr. A. J. Boom, Vlissingen Ds. M. V. J. de Craene, St. Laurens Drs. A. Elshout, Koudekerke Ds. W. Kats, Goes Ds. A. G. Kornet, Vlissingen Dr. P. C. Kraan, Vlissingen Ds. G. S. Oegema, Arnemuiden Ds. D. Ringnalda, Middelburg Drs. J. Vlaardingerbroek, Ermelo. 20e JAARGANG No. 15 15 OKTOBER 1965 „Ik worstel en ontkom" tN Abonnementsprijs 3,50 per halfjaar bij vooruitbetaling Advertenties 15 cent per mm. Bij abonnement lager Losse nummers 15 cent Drukkers-Uitgevers Littooij Olthoff Spanjaardstraat 47 Middelburg, tel. 24 38 Giro no. 4 22 80 De herfst is één van de jaargetijden, die onweerstaanbaar een zekere stem ming -bij velen oproept. We zouden de zomer nog wat vast willen houden, maar het lukt niet. De dichter Wape naar heeft dat eens mooi gezegd ,,De blaad'ren vallen wijd en zijd als uit des hemels tuinen neergevaren ze vallen met ontkennende gebaren". Met ontkennende gebaren ze willen feitelijk niet, maar ze moeten volgens de natuurwet, kijk, daar dwarrelen ze naar beneden. Allerlei gedachten komen dan bij een mens op. Een gedachte van weemoed alles gaat voorbij. De zomer ging, het jaar wordt oud. Alles glijdt weg in de kringloop van de historie. Guido Gezel- Ie was ook één van de dichters, die door de herfst werden geïnspireerd, juist op dit punt ,,'k Voel een traan mijn oog ontzwellen als ik denk Het is voorbij Zouden niet veel mensen zo even aan het voortsnellende leven denken De natuurkenner Wigman consta teert, dat zelfs vogels er iets van aan voelen ,,De kleine fitis legt in deze tijd in zijn liedje een weemoedig timbre, meer dan in de lente en de zomer. De zanglijster is wat in zichzelf gekeerd, hij zingt bescheiden een zachte strofe". Zo kan men soms de gedachte aan een zekere vermoeidheid niet onder drukken. Wat komen we dat bij veel dichters tegen, zoals bij C. Redert „Mijn hart is moe van de seizoenen, van wat we leven, sterven noemen..." Men kan moe zijn van het leven, moe van het strijden zelfs jongelingen wor den moede en mat (Jesaja 40 30). Dit komt ook in onze tijd voor Wat zijn er een vermoeide mensen. Lichamelijk, maar soms ook geestelijk. Soms in de strijd van het geloof, die Jacq. v. d. Waals doet zeggen „Ik ben mijn zonde moe en mijn berouw ik ben mijn zwakheid moe en mijn verdriet mijn arbeid, en mijn hoop en mijn genot, maar bovenal het zoeken naar mijn God Misschien hebt u dat ook wel eens. Dan'kan een gevoel van verlatenheid op je af komen. Ergens bloeit nog een late bloem, maar ook die verwelkt, en wie kijkt er dan nog naar om De bla deren vallen in de herfst, los van elkaar. Ben ik soms ook niet zo'n blad, verge ten tussen de andere Voelde de dich ter van Psalm 22 zich ook niet verlaten, van de mensen, en zelfs, naar hij eerst meende, van God Je kunt dan denken, dat alles leeg is en zinloos. „Altijd november, altijd re gen, altijd dit lege hart." Straks is de oogst voorbij Hebben we dan vrucht gedragen Het is opvallend dat de Bij bel slechts één keer het woord herfst noemt, en dan in dit verband. In de brief van Judas, vers 12, waar het gaat over mensen, die zich van Gods gebod niet te veel aantrekken en Judas noemt ze bomen, die in de late herfst geen vrucht dragen. Een leeg leven Dat is erg, letterlijk vruchteloos Zo komen in de herfst ook vragen naar de toekomst los. Is het niet zo, dat alles in zich heeftHet einde komt „Wordt voorgoed mijn leven herfstdag, drijft het nimmer naar geluk?" (Slau- werhof). Men sprak in de geschiedenis van Het herfsttij der Middeleeuwen (Huizinga). Sommigen hebben nu herfstgedachten over de kerk Het gaat op veel punten verkeerd, en er zal wel niet veel meer van terecht komen. Een soort ondergangsstemming. Anderen zien er een zekere wetmatigheid van de historie in, in de geest van Bilderdijk „Opgaan blinken en verzinken, is het lot van iedere dag", of van Spengler, met zijn „Untergang des Abendlandes". Wat hebben we dan nog te verwach ten Spreekt de herfst niet van de dood in de natuur „Er hangt een nevel, grijs en koud, de herfst behoort tot Gods gerichten de herfst is pijn, het is een zwichten voor zonde en dood Ja, dan wordt het wel donker. De winter komt. Koud zal het zijn, ijskoud misschien. Het is de mens gezet een maal te sterven en danhet oordeel. Trieste herfstgedachten. Zou er wel iemand zijn, die daar nooit eens mee bezig is Wat is het heerlijk, dat in deze si tuatie de kerk toch ook een boodschap heeft. Nu denk ik aan het woord van Je saja Het gras verdort, de bloem valt af, maar het Woord van onze God houdt eeuwig stand (40:8). Jesaja was niet wereldvreemd. Hij kent de wisseling van de seizoenen. Hij ziet de bladeren vallen en de bloemen verwelken. En hij denkt aan de men sen Alle vlees is als gras. Herfstge dachten MJaar toch komt hij met een jubel, en wel voor alle tijden Het Woord van God houdt stand. Eeuwig Ja, de mens is eindig, vergankelijk. Maar er is troost (40 1). Als er maar binding is aan de Almachtige Schepper. „Onze God", zegt Jesaja. „In Jezus Christus" kunnen wij er aan toevoegen. Jezus stieïf en stond weer op Zo is Hij het Eeuwige Woord, afgedaald in onze verganke lijkheid, en toch het Leven Dan kunnen de herfstgedachten ons vermoeien. Maar de Heer wordt niet moede noch mat (vs 28), en wie Hem verwachten putten nieuwe kracht (vs 31). Ook in de herfst. Ja, de bladeren val len. Maar Wapenaar wist het ook „Toch is er Eén, die al dit vallen, oneindig zacht in Zijne handen houdt". Gelukkig maar! Wij worden het moe. Maar God staat altijd weer klaar om Zijn vermoeide kinderen te helpen. Zijn Woord houdt stand. Jezus is garant. Dan is een mens in de herfst niet alleen weemoedig, maar ook blijmoedig „Toch mogen wij de blik gericht blijmoedig naar Gods verten reizen. Hij wenkt ons naar Zijn paradijzen van bloemen en van eeuwig licht". Zo kan God de depressies uit ons le ven doen verdwijnen, en de zon gaat weer schijnen, volop, in genade en vreugde. Vallende bladeren krijgen gou den randen en komen neer op Gods straten. Dan verdwijnt de eenzaamheid, want Jezus spreekt nog Ik ben met U alle dagen ook op herfstdagen dus. Het gevoel van zinloosheid wordt verdreven door de wetenschap van de gelovige, dat het Woord zegtUw ar beid is niet ijdel, niet vergeefs, in de Here Christenen worden dan mensen, die vrucht dragen, veel vrucht (Joh. 15:5). En wat geeft dat ook een uitzicht op de toekomst. Het Woord van God opent telkens nieuwe perspectieven. Zijn genade kroont de jaargetijden, ook de herfst. Zijn belofte gaat met de kerk mee. Vandaar dat een ondergangsstem ming verderfelijk is. Jezus' Woord geldt, zo staat er, tot de Voleinding omspant dus de eeuwenook onze eeuwook 1965. Moeiten zullen er steeds zijn in de kerk. Want wij mensen kennen ten dele. Onze strijd is niet altijd zuiver. Vlees en Geest vochten in Paulus om de voorrang. Zou het bij ons anders zijn En in de kerk Maar in de on dergang geloof ik niet. God geeft tel kens weer een nieuwe lente en een nieuw geluid. Want het évangelie is steeds nieuw Als de kerk dan maar bezig blijft met het Woord, dan is er zeker uitzicht. Ook voor onze Gerefor meerde Kerken. De sfeer van de herfst richt onze aan dacht zo niet op de dood, maar op het Leven Het beginsel van het Eeuwige Leven ligt in een ieder, die gelooft. Zo iemand kan in het gericht bestaan, dank zij Je zus Christus, die ook voor ons pleit (Rom. 8 34) En zo is er toekomst. Veel dichters bezongen de herfst. We gaven er en kele voorbeelden van. Maar voor mij 34. De zoon en de wijn. Dat Absalom een heel ontaarde zoon van zijn vader was, wisten we al en bovendien is het ons op onze vorige wandeling nog eens extra duidelijk ge worden. Het is trouwens slecht met hem afgelopen wat je overigens niet in diezelfde zin van alle ontaarde zonen kunt zeggen. In 't voorbijgaan merk ik even op, dat nergens in de Bijbel staat, dat Absalom aan z'n haar in de boom hing. Er staat in 2 Sam. 18:9 dat zijn hoofd vast raakte in de dichte takken van een terebint. En omdat 2 Sam. 14 26 ons iets vertelt over zijn rijke haardos, veronderstellen wij maar dat die er de oorzaak van was dat hij bleef hangen. Maar dat hoeft natuurlijk hele maal niet. Hij kan gewoon in de dichte takken verward of met zijn hoofd in een „vork" klem geraakt zijn. Dat is meer in overeenstemming met de woor den van 2 Sam. 18:9 dan de gedachte, dat hij aan zijn haar hing. Trouwens, was dat het geval geweest, dan had Absalom zich gemakkelijk kunnen be vrijden door met zijn zwaard of zijn mes zijn haren tussen de tak en zijn hoofd door te snijden. Maar, zoals gezegd, dit is maar even een zijpaadje, 'k Zou het nu met u wil len hebben over een andere onwaardige zoon, nl. Cham. Deze zondigde tegen een van de meest elementaire plichten van een zoon tegenover zijn vader. Wat waren die plichten? Daarvan wordt ons een heel rijtje opgesomd in het oude Kanaanietische verhaal van Danel (of Daniel), een wijze en heilige man uit het oude Kanaan (geen Israëliet dus). Dat hij als zodanig een grote bekend heid genoot, blijkt wel uit het feit, dat hij (waarschijnlijk) ook in het Oude Testament genoemd wordt en wel in Ezehiël 14 14, 20 en 28 3. Met de op die plaatsen genoemde Daniel is naar alle waarschijnlijkheid niet de. bij belse maar de Kanaanietische figuur van die naam bedoeld. We lezen in het over hem handelende verhaal, dat Da- nel tot zijn grote verdriet geen zoon had. Zeven dagen achtereen verkeert hij in de tempel al offerende en bidden de, ten einde de goden te bewegen hem een zoon te geven. En niet tevergeefs, want god Baal gaat daarop naar El, de oppergod, om een pleidooi te houden ten gunste van Danel. „Wilt gij hem niet zegenen, o EI, mijn vader, wilt ge hem niet gelukkig maken, o schepper der schepselen Laat er een zoon voor hem in zijn huis, een nakomeling in zijn paleis een zoon, die heilige stenen opricht voor de geesten van zijn (Danels) voorouders in het heiligdom waar zijn geslacht toevlucht vindt (een zoon), die zijn (Danels) leven beschermt tegen de ondergang, zijn voetstappen bewaart voor de onderwereld die de kracht breekt van wie hem bedreigt, degene, die zijn woning aanvalt, verjaagt blijft toch het mooiste vers Najaars laan van Jacqueline van der Waals, dat begint met Ik keek in de gouden heerlijkheid van een najaarslaan. Het was of ik goudene deuren wijd zag openstaan en dan gaan haar herfstgedachten uit naar hoger heerlijkheid Ik sprak „Als bij mijn aankomst wijd die poorten openstaan, in welk een grote heerlijkheid zal ik dan binnengaan. Indien van goud de gangen zijn, hoe groot moet mijn verlangen zijn de zalen in te gaan W. KATS. die hem bij de hand leidt, wanneer hij dronken is, hem draagt, wanneer hij verzadigd is met wijn." Dit pleidooi is niet tevergeefs, want later in 't verhaal wordt de fel begeerde zoon inderdaad geboren. Waar het ons nu om gaat, is de omschrijving van de plichten van de zoon, zoals die zoéven werd weergegeven (de opsomming keert trouwens in het verhaal nog een paar maal terug). Verschillende van die plichten spreken vanzelf of zijn althans goed te begrijpen. Maar vreemd is de bepaling, dat de zoon zijn vader bij de hand hoort te leiden, wanneer die (va der) dronken is, ja, hem zelfs, wanneer hij helemaal niet meer tot lopen in staat is, dragen moet. Deze plicht wordt hier, naast andere, als iets heel normaals ge noemd. Blijkbaar kwam dronkenschap geregeld voor het mag dan niet goed zijn, het komt voor. Nu hebben de Ka- naanieten (die om hun losbandig leven bekend stonden) zeker dronkenschap lang niet zo zwaar veroordeeld als de Bijbel dat doet. De Israëlietische wijs heid (zie vooral de Spreuken, o.a. Spr. 23 29—35 en 31:4, 5) veroordeelt overmatig wijngebruik heel streng. Des te meer is het opvallend, dat de plicht van kinderen hun ouders te geleiden wanneer zij dronken zijn ook in de Bij bel voorkomt. Ik bedoel Jesaja 51 17 en volgende verzen. Vs 17 zegt, dat Je ruzalem dronken is van de wijn van de toorn Gods, en vs 18 vervolgt dan „Van al de zonen, die zij gebaard heeft, was er niemand die haar geleidde en van al de zonen, die zij heeft grootge bracht, was er niemand die haar bij de hand greep". Ook hier wordt het leiden van een dronken ouder (in dit geval moeder) als een vanzelfsprekende plicht getekend en het nalaten ervan als iets opmerkelijks. In de zonde en de schan de van de ouders is een taak gelegen voor de zoon. Ook en juist dan. Het eren van de ouders (vijfde gebod) geldt niet alleen zolang de ouders zich eerzaam en eervol gedragen, maar ook wanneer er aan hen weinig eervols te ontdekken is. De liefde bedekt ook dan alle dingen en leidt vader (moeder) zo aan de hand, dat er van de dronken schap zo weinig mogelijk te merken is. Fouten en zonden van de ouders ma ken het niet overbodig hen te eren en lief te hebben, integendeel, maken dat gebod te meer noodzakelijk. Wie z'n ouders dan verloochent, heeft ze eigen lijk nooit echt liefgehad en geëerd. Wat op het eerste horen een vrij oppervlak kige indruk maakt (de zoon moet zijn vader geleiden als die dronken is) blijkt een heel diepe ondergrond te hebben. En nu is ons dan ook volkomen duide lijk hoe zeer Cham een ontaarde zoon was. Als hij zijn vader dronken ziet, bedekt hij diens schande niet, maar gaat ze vertellen aan zijn broers (Gene sis 9 20—27). Het kan ons even ver bazen dat Noach, als hij uit zijn roes ontwaakt, zo weinig besef van eigen schuld heeft en alleen de schuld van Cham ziet (die, omdat hij een slecht zoon was, ook weer getroffen wordt in zijn zoon, Kanaan). Maar wat Cham

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1965 | | pagina 1