3£erkbocle
PREDIKING en DIALOOG
De a.s. vierde zitting van het tweede Vaticaanse concilie
HET GEZANG VAN DE ZONDAG
Mijn Ouderling
20e JAARGANG No. 12
24 SEPTEMBER 1965
OFFICIEEL ORGAAN TEN DIENSTE VAN DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND
Redactie Ds. W. H. Gispen, Terneuzen Ds. B. Wentsel, Brouwershaven Ds. G. van Wilgenburg, Middelburg.
Correspondentie-adres Littooij Olthoff, Spanjaardstraat 47, Middelburg.
Medewerkers J. A. van Bennekom, Middelburg Dr. A. J. Boom, Vlissingen Ds. M. V. J. de Craene, St. Laurens
Drs. A. Elshout, Koudekerke Ds. W. Kats, Goes Ds. A. G. Kornet, Vlissingen
„ik worstel Dr. P. C. Kraan, Vlissingen Ds. G. S. Oegema, Arnemuiden Ds. D. Ringnalda, Middelburg
en ontkom" Drs. J'. Vlaardingerbroek, Ermelo.
Abonnementsprijs
3,50 per halfjaar
bij vooruitbetaling
Advertenties
15 cent per mm.
Bij abonnement lager
Losse nummers 15 cent
Drukkers-Uitgevers
Littooij Olthoff
Spanjaardstraat 47
Middelburg, tel. 24 38
Giro no. 4 22 80
Het vreemde woord in dit opschrift
behoeft misschien voor sommigen enige
verklaring.
Het woord dialoog staat tegenover
een ander, n.l. monoloog, wat we let
terlijk zouden kunnen vertalen met al
leenspraak. In de prediking, zo kan
men zeggen, is er maar één, de predi
kant, aan het woord. Of, als men het
op hoger niveau zet, er is Één (de
Heer) aan het Woord, Gods boodschap
gaat uit.
En toch bedoelt de prediking de dia
loog, het twee-gesprek Immers de ver
kondiging heeft een adres, roept om
reactie, brengt, als het goed is, in bewe
ging.
De vorige keer spraken we over het
actuele probleem van de „vertaling"
van de boodschap voor de mensen van
deze tijd.
Dit keer noemen we een andere zaak,
die in het middelpunt van veler belang
stelling staat, n.l. de communicatie.
Daar wordt veel over gedacht en ge
schreven. We bedoelen met dit woord
nu geen wijsgerig begrip, maar nemen
het in de gewone betekenis van ver
binding, ontmoeting met de ander.
Deze is immers ook voor de preek
van betekenis. De preek verbindt de
prediker en de hoorder, geeft dus com
municatie. Tenminste wanneer de bood
schap niet over de hoofden heen gaat,
om één of andere reden, maar de har
ten raakt, zodat het Woord kan wor
den gehoord èn bewaard.
Daarom is de dialoog nodig, dus geen
één-richtingsverkeer van de kant van
de preekstoel, maar ook „tegemoet ko
mend verkeer", dat, wanneer het recht
door gaat op dezelfde Weg zelfs voor
rang heeft (in de wetgeving!) op af
slaand verkeer.
We hebben nu de beelden wel wat
door elkaar gehaald Het gaat in de
dialoog, in de twee-spraak, ook om de
reactie van de gemeente. Hier heeft de
liturgie in de eredienst een belangrijke
taak. We hebben daarover al meer ge
schreven.
Maar met liturgie alleen zijn we er
niet, dat geef ik direct toe. Vooral wan
neer ik let op de situatie in de eerste
Christengemeente, dan kom ik telkens
de actie en de reactie tegen.
Vooral in 1 Corinthe heeft Paulus
ons daarover verteld (12—14). Niet
om daarmee een bindende vormgeving
te vermelden voor alle tijden, maar toch
wel om onze aandacht voor enkele* din
gen te vragen.
Wat ging het daar levendig toe in
die gemeente, als deze samenkwam. De
één heeft een psalm, de ander een le
ring, een derde een openbaring, een
vierde „een tong" (die alleen de ge
meente bouwt, als er uitlegging is). Hoe
het allemaal precies ging weten we niet,
maar het is duidelijk er was dialoog,
de mensen deden actief mee, ieder
bracht iets in, wat in een bijeenkomst
van een huisgemeente natuurlijk het ge
makkelijkst ging, en ook in een kleinere
gemeente nog was te realiseren.
Prof. Koole schreef indertijd (in Li
turgie en ambt in de apostolische kerk)
over Paulus „Hij spreekt levendig en
concreet, hij blijft in contact met de ge
meente het is heel goed denkbaar, dat
er vragen en tegenwerpingen door de
hoorders gedaan zijn bij de lange
duur van de dienst is dit zelfs waar
schijnlijk". Prediking als dialoog.
Als we op dit punt nagaan wat de
oude kerkgeschiedenis ons leert, dan
komen we het zelfde tegen.
Van Chrysostomos weten we, dat
hij inging op reacties van hoorders.
Soms werd hij door applaus onderbro
ken Maar het is wel tekenend, dat hij
daar niet zo verrukt van is. „Waartoe
dient het applaus en rumoer Slechts
één ding vraag ik van u het bewijs
door uw daden, de gehoorzaamheid
door de feiten. Dat is mijn lof, dat is
üw winst, dat is mij schitterender dan
een diadeem".
Bij Augustinus ontdekken we weer
het contact met de gemeente. Als hij
begint met een bijbeltekst te citeren,
maakt de gemeente de zin soms af Ook
hij krijgt vaak openlijk bijval, maar
frappant is, dat hij, evenals Chrysosto
mos, ergens zegt„U behagen mijn
woorden, maar ik zoek daden." Toch
behoorde het gesprek (de dialoog) met
de gemeente zeer duidelijk bij zijn
preekmethode. De „communicatie" kon
hij niet missen
Langzamerhand is deze wijze van
verkondiging veranderd. De openlijke
reacties van de kant van de luisteraars
werden minder, in de liturgie bleven
(gelukkig soms) restanten er van over.
Maar men is het er wel over eens, dat
de prediking vaak een monoloog gewor
den is De gemeente luistert, de predi
kant spreekt.
Toch zijn er wel pogingen gedaan
om in deze gang van zaken verandering
te brengen. In een artikelenreeks „Dia
logische prediking" heeft Dr. Bolkestein
indertijd een opsomming van pogingen
gegeven (Kerk en Theologie, 1961).
1De predikant onderhoudt een goed
pastoraal contact met zijn gemeente, en
zo komen de vragen en zorgen in de
preek ter sprake. Maarde vorm
blijft dan toch nog een monoloog.
2. Een werkgroepje in de gemeente
bespreekt een tekst of een onderwerp.
Ze geven hun opmerkingen en vragen
door. De dialoog gaat nu aan de preek
vooraf.
3. Gelegenheid tot schriftelijk vragen
stellen na de preek (b.v. onder orgel
spel). De predikant kan dan nog op die
vragen ingaan, kort en puntig, anders
duurt de dienst te lang.
4. Ook mondelinge discussie is wel
geprobeerd. Deze methode valt meestal
tegen. Menselijke zwakheden geven
nogal eens ergernis
5. In Frankfurt hebben twee predi
kanten eens dialoogpreken gehouden.
Ze waren om beurten aan het woord,
stelden elkaar vragen, vulden elkaar
aan. De gemeente had waardering voor
deze vorm.
Zo zijn er wel meer experimenten ge
weest. Soms lukt het, soms niet. Ik heb
beide meegemaakt.
In mijn vorige gemeente heb ik eens
getracht de dialoog op gang te brengen.
Toen ik weer aan een nieuwe serie Ca-
techismuspreken moest beginnen, heb
ik aan de gemeente verzocht mij van te
voren vragen te stellen over de Cate
chismuszondag, die aan de beurt was.
Op die manier zou ik Zondag 1—52
eens meer in gespreksvorm kunnen
doorwerken Er kwamen echter geen
vragen. Blijkbaar was de gemeente niet
op deze methode ingespeeld, of had nog
geen behoefte aan meer dialoog.
Een ander experiment lukte. Onlangs
hadden we een jeugddienst (jeugdzon-
dag) en in de week er voor had ik een
gesprek met een groepje jongeren. Toen
werden tenslotte enkele vragen gefor
muleerd, die door de jongelui zelf vanaf
de kansel aan gemeente en predikant
werden gesteld. Ik kon toen in de preek
op deze vragen ingaan, en dat gaf veel
voldoening. Er was meer contact (of
communicatie, zoals u wilt), en deze
vorm werd toch wel door velen in de
gemeente op prijs gesteld. We moesten
dit vaker kunnen doen.
Natuurlijk zijn er ook andere moge
lijkheden. Iedere predikant en iedere
kerkeraad moet zich op dit punt wel
bezinnen. Ook in verband met het kerk
bezoek, waarover Ds. Wentsel in ons
blad schrijft.
Vooral de avonddiensten zijn in vele
kerken een probleem. Ds. H. A. Visser
vertelde onlangs in Trouw over zijn
cantate-diensten in Hervormd Amster
dam, die druk worden bezocht. De litur
gische muziek van Bach wordt daar een
verantwoorde plaats gegeven naast de
prediking. Na afloop wordt er gedis-
cussiëerd met mensen uit allerlei krin
gen over vele levensvragen. Weer dus
de dialoog. Er is groot belangstelling
voor.
Sommige mensen voelen zich aange
trokken tot Pinksterkringen, als reactie
op de passiviteit van de gemeente bij
ons. Ten onrechte. Men kan 1 Cor. 14
niet zo maar overplanten in onze situa
tie.
Maar het moet ons wel stimuleren
tot meer dialoog. In de liturgie dient dat
zeker tot uitdrukking te worden ge
bracht. Het Amen b.v. zou weer geheel
voor rekening van de kerkgangers moe
ten komen. Zo was het vroeger ook.
Ook verdere activering van de ge
meente is nodig. Misschien zijn onze
kerkgebouwen soms te groot. Maar het
zou in kleinere kringen kunnen begin
nen.
Woord en antwoord moeten op el
kaar corresponderen. Verdere bezinning
op deze zaak is een vereiste van onze
tijd.
W. KATS.
(2)
Aan het slot van mijn vorig artikel
heb ik beloofd terug te komen op de
uitspraak dat Rome nog altijd zich
voelt als de enige schaapstal waar alle
gelovigen, en zelfs zij die niet in Chris
tus geloven, zalig worden. Ik kan best
begrijpen dat deze laatste uitspraak ons
als protestanten ietwat eigenwaardig
aandoet. Kan impiërs, zo zouden we
ons de vraag kunnen stellen, 'n onge
lovige zalig worden Wel, Rome zegt
hierop zijdelings ja en ze legt dit als
volgt uit.
'Iedereen die de tien geboden onder
houdt, kan, aldus Rome, zalig worden.
Het accent bij Rome ligt immers bij het
zalig worden in "het zelf doen. Niet
alsof Rome de genade niet zou aanvaar
den, want dat doet ze wel, maar, aldus
Rome, de genade stelt ons in staat om
zelf onze zaligheid te verdienen. Wel
nu, zo redeneert Rome, als de hoofd
zaak ligt in het zelf-doen, dan is het
ook redelijk dat hij, die Gods geboden
onderhoudt, zalig wordt. En vermits,
aldus Rome, de grondkern der tien ge
boden niets anders is dan de natuurwet,
kan ieder mens, al kent hij zelf Christus
niet, zalig worden. Hij wordt dan niet
zalig buiten Christus om, want als hij
zou weten dat Christus bestaan heeft
en de r.k. kerk het lichaam is waarin
Christus zich manifesteerd, zou hij dit
alles ook moeten aanvaarden, maar nu
hij dit niet weet, behoort hij eigenlijk
zonder het te weten virtueel thuis in de
r.k. kerk. Zo is het nu ook met 'n pro
testant, zegt Rome. Deze kent echter
Christus wel, maar aanvaardt het li
chaam waarin Christus zich bij uitstek
manifesteert niet. Hij zou het echter
wel doen wanneer hij tot de conclusie
kwam dat Rome de ware kerk is en zo
hoort hij ook virtueel bij Rome als bij
de kerk waarin hij zijn zaligheid ver
werft. Vandaar dat Rome tot de term
„afgescheiden broeder" kwam, vermits
zo iemand volgens haar principen wel
degelijk tot Rome behoort, en ook dus
binnen deze kerk zalig wordt.
Er is dus wat aangaat het axioma
„buiten Rome geen zaligheid" binnen
de r.k. kerk geen verandering te con
stateren, er is alleen 'n verschuiving van
gedachten in zoverre, dat de meest
vooruitstrevende vleugel haar gedach-
tengang schijnbaar aan de rest heeft
opgedrongen, en deze (de conservatie
ve) groep dit min of meer voorlopig
heeft geaccepteerd.
Dat „het niet eerlijk zou zijn de r.k.
kerk op haar vroegere formuleringen
Zondag 26 septemberGezang 60.
Men zinge in deze melodie steeds
twee regels aan elkaar. Na de slotnoot
van de regels twee, vier en zes zou het
correcter zijn geweest een ademteken te
plaatsen dit temeer omdat het wel zo
genoteerd staat in Gezang 86, dat de
zelfde melodie heeft.
XXXXII
Naar de wil van Christus en tot de
opbouw van de kerk en voor de fleur
in het ambtelijk leven is het dus zo no
dig, dat mijn ouderling en ik in harmo
nie met elkaar samenwerken. En ook
hier geldt de regel principiïs obstra
pas op voor het begin Je hebt de gees
ten van wrevel en afgunst zo maar
wakker, doch hoe krijg je ze weer in de
slaap En elke twist krijgt „aanhang".
Ik bedoel dit -mijn zuurheid en mijn
bitterheid tegenover iemand kan ik mis
schien een poosje verborgen houden,
maar dan moet een ander er toch ook
van weten, en die moet naast mij staan
en mij gelijk geven. Zo krijg ik mijn
groep en mijn partij. Wie zal zeggen,
hoeveel kerkelijke polemieken niet tot
persoonIN'e gekrenktheid te herleiden
is De weg van het„ik tegenover de
ander" tot het „groep tegenover
groep" is vaak zo heel kort. Ik heb
aanhang en tegenstand, en mijn aan
hang is automatisch contra mijn ouder
ling met wie ik in conflict ben.
Principiïs obsta Wie ambtsdrager
wil zijn, moet zo groot van ziel wezen,
dat hij persoonlijke en kerkelijke aan
gelegenheden van elkaar gescheiden
weet te houden. Ik wil mijn ouderling
wel eens anders hebben en ik weet, dat
hij bij een bepaald deel van de gemeen
te niet zo gezien is. Zal mijn isolement
nu mijn kracht zijn Zal ik mijn grie
ven alleen met God bespreken Of zal
ik het gretige oor van deze of die zoe
ken, die mij wel eens graag over mijn
ouderling los wil hebben. Op de ambt-
weg moet ik als predikant en als ouder
ling voor die gretige oren op mijn hoede
zijn, moet ik voor mijn „vrienden" op
mijn hoede zijn. Elke gemeente heeft de
mensen, die wel van een akkefietje hou
den en die de predikant of de ouderling
graag willen helpen om het kerkelijk
wagentje wat te doen hobbelen. Laten
de eerwaarde broeders maar eens wat
tegen elkaar aanbotsen. Komt het wa
gentje diep in de modder, wie maakt
dan handen en kleren vuil om het er
weer uit te trekken
Principiï obsta elke ambtsdrager
zie toe, dat hij de weg van bitterheid
en wrevel zo spoedig mogelijk verlaat,
en op deze weg geen partij of groep
gaat vormen.
G. S. O.
vast te spijkeren" zoals drs. Spoelstra
in Jong Gereformeerd van 3 september
1.1. schrijft, ben ik in zoverre met hem
eens, dat we 'n oog moeten hebben om
de spanning te onderkennen die er bin
nen Rome is, maar we zullen van de
andere kant toch ook onze beide ogen
open moeten houden voor datgene wat
er onder 'n nieuwe formulering verstaan
wordt om te zien waarin deze nieuwe
formulering werkelijk nieuw is en ik
geloof dat dit met de term afgescheiden
broeders niet hét geval is.
Ook de encycliek over de eucharistie,
die paus Paulus uitgaf vier dagen voor
de vierde zitting begon, wijst ons wel
degelijk in de richting dat ook hier het
nieuw geluid, dat men bij vele r.k. theo
logen meende te mogen horen, tot in
de kiem gesmoord is. De paus is zelf
zover gegaan dat hij hierin zegt dat de
r.k. theologen zich niet moeten bezinnen
op 'n nieuwe formulering van een of
ander dogma, maar op de verdediging
van het oude dogma. Het is te begrij
pen dat zo'n daad van de paus de voor
uitstrevende groep aan het begin van
deze zitting als het ware 'n halt wil toe-