OPEN BRIEFJE Dg Lichtkrant no. 113 GEBROKEN TROTS tig blijft staan. Het geluid van de mo toren hoor je als een gezoem in de ver te. Ze zijn onder de vleugels aange bracht. In zeven uren brengt de K.L.M. je over de Oceaan. Gedurende die tocht moet je je soms realiseren Zit ik in een vliegtuig, zo hoog in de lucht Je kijkt eens naar buiten. Beneden je, ver be neden je, is het wolkendek. Overdag schijnt altijd de zon. Eén ding vond ik bij deze vliegreis moeilijk. Je komt in weinig uren in lan den met een heel andere zonnestand. Amerika en Nederland schelen bijna een vierde van een dag. Op de heenreis hadden we een ontzaglijke lange dag. We kwamen op onze bestemming aan om 's nachts ongeveer 3 uur onze tijd. De zon was echter nauwelijks onder. Terug kwam de zon op de oceaan ech ter al weer op vóór tweeën. We vlogen haar immers toen tegemoet. Heen gin gen we met haar mee. De eerste dagen na aankomst moet je constitutie, die aan andere slaapuren gewend is, zich aan passen. Maar verder, niets dan lof voor het machtige middel tot verplaatsing, dat God ons in deze eeuw in het vliegreizen geschonken heeft. Wat kun je op be paalde momenten ook genieten van Gods rijke schepping. Als je b.v. kijkt naar de, vaak machtig optorenende wolkenmassa's. Onvergetelijk zal voor ons blijven, de landing op het vliegveld van Toronto. De zon brak door een on weersbui heen. Wij hingen wat scheef voor de landing. Toen, aan de een zijde de brede St. Lawrens, en aan de andere kant de duizenden huizen van de stad, uitgespreid op de heuvels, met hun paarse en roze daken. U zult wel kunnen begrijpen, dat we, zowel heen als terug-heen over Mon treal en Toronto en terug van Grand Rapids over Detroit, Cleveland en New. York, een prachtige vliegreis hebben gehad, die ons, zonder veel vermoeienis, bracht naar ons doel en weer voerde naar huis. Wouters. aan br. F. D. te H. (Z. VI). Ermelo, 12 augustus 1965. Geachte Heer en Broeder, Op een oriëntatie-reis in opdracht van ons provinciaal deputaatschap ..Kerk en Industrie" zond de Middel burgse P.T.T. mij de zeer uitvoerige brief door, die U d.d. 16 juli j.l. gericht hebt aan ,,de Redactie van de Zeeuwse Kerkbode". In uw begeleidend briefje aan Ds. Gispen geeft U op sympathieke wijze uiting aan uw verzoek, dat als volgt luidt„Mijn uitvoerig schrijven is niet bedoeld als ingezonden stuk ter plaat sing in onze kerkbode, maar enkel om dat ik er behoefte aan heb met enkele beschouwingen te reageren op het arti kel van Ds. Ringnalda over „Een nieu we toekomst van Zeeland". Als inge zonden stuk zijn deze beschouwingen te uitvoerig geworden, maar overigens zou Gilhuis. Hij schreef in „Jong Gereformeerd": Mag ik even 't woord geven aan een onzer evangelisatie-predikanten uit de grote stad In een kerkblad schreef hij de eerste week van juni van dit jaar: „Ja, een vreemde avond was dat vorige week vrijdag. We hadden er nog al wat werk van gemaakt om de gasten te ontvangen. U weet het mis schien nog, we hadden alle leden van de gemeente uitgenodigd, die dit voor jaar belijdenis van hun geloof afgelegd ik er toch wel prijs op stellen, dat er in de kerkbode eens mededeling van ge daan werd en er enig antwoord op ge geven kon worden". Welnu, dit willen wij graag doen „jÉnig antwoord Uw „beschouwingen" werden door LI gezonden naar onze hoofdredacteur, die ze zonder commentaar aan mij stuurde. Ze bereikten mij eindelijk hier in Ermelo, waar ik vooralsnog gedeta cheerd ben. Uit één en ander zal ik wel dienen af te leiden dat onze Redactie aan mij overlaat U te antwoorden. Dit is mij niet verdrietig. Integendeel Ik wil beginnen U hartelijk te danken voor de aangename en broederlijke toon, waarin uw beschouwingen en be zwaren gesteld zijn, ook voor de dui delijke uitéénzetting van uw standpunt inzake de sociaal-economische proble matiek van onze tijd. Op de tweede plaats zult U het wel met mij eens kunnen zijn dat ik het ka rakter van ons kerkblad onaangetast moet laten en dus in dit „open briefje" echt niet mag ingaan op tal van zaken, die U in de politieke en sociaal-econo mische sferen aansnijdt. Maar dan nu terzake Mijn onlangs geschreven „trefpunt" over het artikel van drs Verburg in „Evangelie en Maatschappij" over de nieuwe industrialisatie-golf in Zeeland heeft in zoverre uw instemming dat U met mij van mening Fient dat de Zeeuw se Kerken zich paraat dienen te hou den de nieuwe ontwikkeling tijdig op te vangen. Het verheugt mij in U een broeder te mogen onderkennen, die het zal toe juichen wanneer er binnen zeer afzien bare tijd minstens één industriepredi kant voor onze provincie kan worden beroepen en wanneer het zo spoedig mogelijk komt tot een „Centrale Raad voor Kerk en industrie" of een regio nale Stichting „Evangelie en industrie". Daartegen gaan uw bezwaren dus allerminst en dit is heel gelukkig. Anders staat het echter met de in druk, die mijn „Trefpunt" op U ge maakt heeft. U meent dat ik mijn dankbaarheid voor de nieuwe perspectieven te eenzij dig uitleef en er niet over had mogen zwijgen dat de industrialisatie zal gaan ten koste van onze bestaande boerde rijen en goede cultuurgronden, die zon- hadden. Onze redenering was: ér zijn nu een kleine honderd mensen, die be wust gekozen hebben voor een leven met Jezus. Die zullen zich natuurlijk afvragen: wat wil mijn Meester nu met mij Nu, zulke mensen, daar is inder daad wat voor te doen. Daar stonden we dan te wachten, die avond. Ik had nog goede herinne ringen aan een avond, acht jaar gele den. Toen waren er zo'n twintig tot dertig gekomen. Dat waren wel niet al lemaal medewerkers geworden, maar ze waren toch gekomen, om eens te zien of dit een werk was, waarbij de Heer hen misschien kon gebruiken. Omstreeks acht uur kwam er inder- der meer onteigend zullen worden tot nut van het algemeen. Met waardering las ik uw breedvoe rige uitéénzetting over de vele bijbelse gegevens ten aanzien van eigendoms- en onteigeningsrechten. Niet minder respecteer ik uw kennis van meerdere geschriften en congres sen, die zich met deze sociaal-economi sche vraagstukken op wetenschappelijke wijze bezig hielden. Daar neem ik mijn pet voor af Eer lijk Wanneer U echter schrijft „Het komt mij voor dat Ds. Ringnalda en Drs. Verburg niet aanvoelen wat het betekent onteigend te worden van z'n grond of boerderij, waar familie of ouders en voorouders misschien hon derd of méér jaren gewoond en gewerkt hebben en die nu ten offer vallen aan de industrie en stadsuitbreiding", dan vergist U zich tot bepaald wel heel erg. U herinnert zich stellig de toogdag van onze C.B.T.B. en C.P.B. te Axel d.d. 2 juni j.l. Op de morgenvergadering van de C.P.B. mocht ik voor onze plattelands vrouwen een causerie houden over „Re creatie en platteland". Deze causerie gaat uitvoerig in op de schaduw-zijden, spanningen en verdrie tige moeilijkheden, die niet alleen de recreatie, maar ook de industrialisatie en c£e urbanisatie voor onze boeren en voor heel de agrarische samenleving met zich mee brengen. Ja, dat was toen mijn onderwerp. Maar dit was het niet in mijn „Tref punt", waarin het mij er uitsluitend om ging de noodzaak te signaleren van ,,KÈRK en Industrie". Er is geen sprake van dat ik mij te buiten ging aan „optimisme" t.a.v. de industriële ontwikkeling. U en ik, broeder, zijn „profeten, die brood eten" en daarom onderschrijf ik van harte uw allerlaatste zin op pagina 20 van uw geschreven document „La ten wij voor de toekomst er het beste van hopen Was ik eenzijdig Wel nee ik hield, mij alleen maar bij mijn onderwerp. Overigens zult U met mij eens zijn „Beter eenzijdig dan onzijdig Het zou wel eenzijdig zijn om de in dustrie te diskwalificeren als „de zwar te duivel". Fijn, dat zo ver lang niet gaat Met br. gr., D. RINGNALDA. daad een broeder. Nee, hij hoorde niet regelrecht bij de uitgenodigden, maar zijn vrouw had belijdenis gedaan en nu kwam hij eens kijken. Dat was aardig. Iemand zei tegen me: er komen er niet meer. Ik kan het niet geloven, zei ik en ik liep maar weer eens naar de deur. Nee, er was niets te zien. Nog even wachten, misschien komt daar zo om de hoek nog iemand aan. Nee, er was niets aan te doen: er kwam niemand. Helemaal niemand van degenen die be lijdenis van hun geloof hadden afge legd Van één meisje had ik bericht gekre gen, dat ze niet kon. Verder van nie mand enig bericht. Ook na deze avond van niemand meer enig bericht. Wat moeten we nu doen Bédelen of er alsjeblieft nog een paar mensen zijn die de Here Jezus hierin willen dienen Nee, de Here Jezus bedelt niet. Onze verontwaardiging uitgieten over de mensen die belijdenis deden en niets van zich lieten horen Dat zou ons wel liggen Maar Jezus zegt wat an ders. „Bidt daarom de Heer van de oogst, dat Hij arbeiders uitzendt in zijn oogst." (Matth. 9 38). Dat schijnt dus de weg te zijn. Zou het ons daaraan misschien ontbroken hebben Tot zover de evangelisatie-predikant. Blijven droogzwemmen Ik geloof wel, dat deze predikant er gens gelijk heeft, wanneer hij een ant woord geeft op die beklemmende vraag: Waarom kwamen ze niet? Maar ik zou nóg een antwoord op die vraag willen geven. Op de onlangs gehouden bondsdag van de Bond van Gereformeerde Vrouwenverenigingen heb ik 't volgende verdedigd: „Vandaar dat we mede om onze jongeren te „behouden", het pleit zou den willen voeren voor een vierde ge stalte van gemeenteleven, naast kerk dienst, huisbezoek en catechisatie, die men de naam gegeven heeft van kerke lijk vormingswerk: de toerustingsarbeid van gemeenteleden, die, in de vorm van een groepsgesprek bijbelkringen e.d. dient tot opbouw van de chris telijke gemeente en zo hulp geeft bij het leven in de wereld. Maar, zult u tegenwerpen, we heb ben toch onze mannen-, vrouwen- en jeugdverenigingen Zeker, en we kun nen er niet dankbaar genoeg voor zijn. Maar om Jesaja te citeren het is te gering. Héél de gemeente moet er bij betrokken zijn. Niet slechts om kennis te vergaren, maar veel meer nog om zich als gemeenteraad metterdaad in de dienst van Christus te trainen. Het startpunt van dit werk zal moeten zijn de grote dag, waarop onze kinderen be lijdenis doen. Vandaar, dat ik onver moeid zal blijven pleiten voor de op name van een nieuwe belijdenis-vraag in de trant van: „Belooft ge mede te arbeiden aan de verwerkelijking van het heil door de aanvaarding van een concrete taak, die de kerk hier ter plaatse voor u ziet liggen in Alleen zo kan er van meetaf aan gebouwd worden aan een actief gemeentelijk leven. Zó niet dan blijft het droog zwemmen en is de glans van de dag der belijdenis snel vergleden." FEUILLETON door HERMAN NOORMAN 9) De zondag daarop zit Abel voor het eerst in de kerk van Noordam. De koster heeft hem, de vreemdeling hij kent hem nog niet al spoedig een plaatsje gegeven. Hij is wat vroeg en bekijkt onopvallend de mensen, die binnenkomen. Opeens ontdekt hij de lange gestalte van mijnheer Pic- cardt, dat is de man die met het hoofd hem heeft bezocht in de school te Utrecht. Die bukt zich naar zijn vrouw zeker en iets later let deze op hem. Maar dat valt Laste- rie niet op, want hij ziet drie personen binnenkomen, waarvan een hem interesseertwel, dat is dat aardige meisje, dat die middag van de kennismaking bij mevrouw Offenbach was, de naam is hij al vergeten. Zouden dat haar vader en haar moeder zijn Ongetwijfeld haar moe der, want je haalt de trekken er zó maar uit Als de dienst afgelopen is en hij buiten staat, stevent mevrouw Piccardt op hem af haar man schoorvoetend. Mijn man vertelt mij, dat u mijnheer Lasterie is. Juist, Piccardt. Als u trek hebt, een kopje koffie te gaan drin ken. U is nog zo vreemd hier. Op hetzelfde ogenblik passeren boerin Steendam en haar dochter. Het meisje kijkt op met een blik van herkenning. Las terie groet en zij glimlacht met een hoofdknik. Mevrouw Piccardt ziet het toneel en vraagt zich af, hoe het mogelijk is, dat die twee elkaar kennen. Of zou Lasterie al kennis gemaakt hebben met Steendam, 't bestuurslid Dat kan zij slecht verdragen. Zo'n meelevend bestuurslid is de boer toch werkelijk niet Mevrouw, hoort zij dan Lasterie zeggen, ik vind het heel vriendelijk van u en ik wil er graag eens gebruik van maken, maar vandaag gaat het heus niet, want ik heb al 'n invitatie aangenomen. Op twee plaatsen tegelijk kan ik toch niet zijn, vindt u wel Natuurlijk niet, lacht mevrouw Piccardt. Dan op een andere keer. U hebt de invitatie, daar houdt u wel rekening mee Of wacht eens we hebben vanavond geen bezoek, dat ik weet. Komt u dan een kop thee drinken Abel kan niet verklaren, waarom hij in enen een tegen-, zin heeft opgevat tegen die dame, die hij toch niet kent. Méént zij haar vriendelijkheid, ze is wat zottelijk of Maar kom, hij moet nu geen bijgedachte hebben. Als er de bedoeling achter zit, het hem in zijn nieuwe woon plaats zo gemakkelijk mogelijk te maken en hem er zich thuis te doen gevoelen, wel, dan moet hij dat toch appre ciëren Inderdaad, voor vanavond heb ik nog geen afspraak gemaakt, mevrouw. Dan houden we dat voor afgesproken. Tot van avond, mijnheer Lasterie, Kerkstraat 20 wonen we. Zij wuift luchtig met de hand, alsof zij elkaar goed kennen en verdwijnt nevens haar man, die alleen heeft geglimlacht. „Tot vanavond", zegt hij dan ook. Intussen zijn de boerin en haar dochter doorgelopen. Wie is dat, Kea vraagt haar moeder nieuwsgierig. Je schijnt te kennen. O, dat is de nieuwe onderwijzer, Lasterie. Een week of vier geleden was ik bij mevrouw Offenbach en toen kwam hij net kennis maken met haar en de kamers be kijken. 'k Heb hem toen even gesproken. Of eigenlijk, gesproken niet eens. Ik ben direct weggegaan. Dan komt Steendam aanlopen en ze halen de fietsen uit het daarvoor bestemde rek terzijde van het kerkge bouw. Lasterie gaat naar huis en vindt mevrouw Offenbach al druk doende met het gereed maken van de koffie. Flip zal daar koffie drinken. Geheel juist is dus zijn mede deling aan mevrouw Piccardt, dat hij reeds een invitatie had, niet geweest, maar hij beschouwt het verzoek van zijn hospita om die eerste zondag bij haar koffie te drin ken als een uitnodiging. Trouwens, hij zou niet anders willen. De situatie bevalt hem best. Hij vindt dat hij het hier uitstekend getroffen heeft. Die mevrouw Offenbach is een echte moeder voor hem, zonder dat zij hem eigen lijk bemoedert. Het gaat zo ongemerkt. Wat wordt hier in de kerk schitterend gezongen, zegt hij opeens. Zelden zo gehoord in een kerk. Ik meende zelfs, hier en daar een tweede stem te vernemen. Dat heb je goed gehoord, Lasterie. Je moet rekenen, dat de meeste jongelui lid zijn van „Sursum Corda", een uitstekende zangvereniging en dat stimuleert ongetwijfeld de gemeentezang. Onder Kaasmaker worden ze goed ge oefend. Is Kaasmaker de dirigent van dat koor vraagt hij verrast. Geen wonder, dat er dan iets van gemaakt wordt. Kaasmaker is best. Toch die uit Amersfoort? Ja, die is het. Een goed musicus. Hou je van zingen Ik ben er dol op, mevrouw. In Utrecht was mijn enige ontspanning lid van het Oratorium. Dan zou ik hier lid van „Sursum Corda" worden. Ik weet het niet, maar het zal hier wel zijn als overal mannelijke leden kunnen ze wel gebruiken. Ik voel er inderdaad veel voor, de traditie van Utrecht voort te zetten en hier lid te worden, vooral nu ik hoor, dat Kaasmaker dirigent is. Wacht eens, nu her inner ik mij ineens verleden jaar heeft het koor van Noor- dam zulke successen geoogst op het concours in Utrecht, ja, ja, ik weet het al. Kaasmaker moet een plan hebben. Kea Steendam vertelde het mij. Misschien heb je wel eens gehoord van de Wognummers Neen, dat zal wel niet. Het is al jaren geleden. Jongelui uit Wognum, die met elkaar een schitterend koortje vormden, dat overal in het land beroemd was. Kaasmaker wil nu de besten uit „Sursum Corda" uit kiezen, om iets dergelijks tot stand te brengen. De Noordammers lachte Lasterie. Niet onaardig. Maar dan moet het heel wat zijn. Daar kom ik wel niet bij, als ik lid word, want dat zal ettelijke malen per week repeteren worden, wat er niet af kan. De tijd is kort. Mevrouw Offenbach is op de hoogte van zijn pionnen. Haar man is onderwijzer geweest, dus ze weet er alles van. Ze heeft respect voor zijn werkkracht. Voor twee actes tegelijk opgaan, dat komt niet veel voor. (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1965 | | pagina 2