Jxefouht
Waar ligt de grens
GEBROKEN TROTS
„JEUGD IN HET BEDRIJF
Onder de verschillende „trefpunten",
waarop ik in de laatste weken mag con
fereren met predikanten en andere broe
ders, die zich bezinnen op de aktiviteit
van de Kerk in het bedrijfsleven, be
hoorde enige dagen geleden de pastorie
van Ds. G. Smeenk te Almelo.
Deze vriendelijke, gastvrije collega is
voor velen onzer hier in Zeeland alles
behalve een onbekende, daar hij 10 jaar
lang, van 1935—1945, Vlissingen tot
standplaats had, daar veel zegen mocht
verspreiden en de verschrikkingen mee
maakte van oorlog, bezetting, bombar
dementen en inundatie.
Wij hadden daar in Molenkamppark
54 te Almelo heel wat te praten over
Zeeland, zoals het töèn was en nu aan
het worden is.
Het was voor mij op mijn oriëntatie
reis namens het „Deputaatschap Kerk
en Industrie" van onze Particuliere Sy
node een weelde om in collega Smeenk
iemand te ontmoeten, die met grote in
teresse en niet geringe adhaesie de
werkzaamheden van dit deputaatschap
begroet. Middenin het dynamische
Twente klopt zijn hart nog warm voor
Zeeland en neemt hij met vreugde ken
nis van de plannen onzer Particuliere
Synode.
Op het pastorale „trefpunt" ver
scheen ook br. Doeve vanuit Enschedé,
die bizonder warm loopt voor heet ker
kelijk werk in de industrie.
Dank zij mijn beide gesprekspartners
kwam ik heel wat aan de weet. waar
mede ik eerlang mijn deputaten hoop te
dienen, maar wat nu nog niet voor pu
blicatie geschikt is.
Wat ik echter gerust reeds thans mag
publiceren is dit, dat ik bij mijn vertrek
een brochure cadeau kreeg, getiteld
„Jeugd in het bedrijf"
Deze brochure, geschreven door
N.N., is uitgegeven onder auspiciën van
de „Regionale Raad voor Kerk en In
dustrie" van de Classes Almelo, De
venter, Hardenberg en Ommen der Ge
reformeerde Kerken.
Wat is dit geschrift, zo modern en
aantrekkelijk geïllustreerd, bizonder „bij
de tijd" Het is goud waard voor onze
jongelui, die „de schooldeur voor de
laatste keer achter zich dicht zagen val
len" om straks hun entree te maken in
een fabriek, een bedrijf of een kantoor.
Dan wordt het menens
De ernst van het leven gaat begin
nen
Een chaos van indrukken en beelden
stormt op de jongelui in het bedrijf af.
En daar staan ze dan als christen
meisje of christen-jongen in de fabrieks
hal of op de kantoorafdeling, in het
laboratorium of op het atelier
Ja, daar staan ze dan middenin de
storm en drang van de dynamische ar
beidsmaatschappij
Maarhöè zullen ze daar nu
staan
De brochure „Jeugd in het bedrijf"
geeft daarop een veelzeggend, bewogen
antwoord.
Zij zet op boeiende wijze uitéén dat
onze christen-jongeren dienen te besef
fen wat het betekent christen te zijn in
het bedrijf.
„Als zedemeester optreden
„Asjeblieft niet
„Het is een zaak van houding, van
optreden."
Het gaat om het höè van je omgang
met de collega's, die je medemensen
zijn" en dan dan vraagt de brochure:
„Welke bijdrage lever jij aan de sfeer
van je afdeling „Of er dan iets aan
die sfeer gedaan moet worden „Nou
en of „Er is niets zo gevoelig in een
bedrijf als juist die sfeer, niets zo be
langrijk als goede tussenmenselijke ver
houdingen." „Die sfeer is door het ge
ringste voorval soms voor lange tijd be
dorvenOnze jongelui zullen dan
kennis maken met ruzietjes, ellebogen
werk en zo meer. Daar is aanpassing
voor nodig, waarbij het er om gaat om
midden tussen al die mensen als chris
ten te leven, dus als iemand met een
hart, met een overtuiging als levens
achtergrond, zodat de anderen in jouw
optreden iets van Christus zien.
Inderdaad Er ligt voor de jongere
en voor de oudere leden der Kerk een
geweldige taak in het bedrijfsleven de
taak om mede gestalte te geven aan het
Koninkrijk Gods in de wereld van in
dustrie en techniek.
De Kerk heeft hiervan te getuigen in
de prediking, op het huisbezoek en door
andere ambtelijke beïnvloeding.
Ds. Smeenk kon mij als secretaris
van de Overijselse Raad voor Kerk en
Industrie daarvan prachtige dingen ver
tellen.
God geve dat binnen zeer afzienbare
tijd Zeeland het voorbeeld van Twente
en andere regionen kan volgen.
Daartoe is nodig de hartelijke en ef
fectieve medewerking van onze kerke
raden en gemeenteleden.
Landelijk ben ik „mijn licht aan het
opsteken" en hoop het namens ons de
putaatschap „Kerk en Industrie" in de
komende winter allerwege door heel
onze provincie heen te mogen doorge
ven. D. R.
Het is een open deur intrappen, wan
neer ik zeg, dat we in een buitenge
woon boeiende tijd leven. Op het ge
bied van wetenschap en techniek bele
ven we een stormachtige ontwikkeling.
We vallen van de ene verrassing in de
andere. Of verrassing? We leren het
verwonderen en verbazen gewoon af.
We raken gewend aan de wonderlijkste
dingen. Toen de eerste spoetnik in de
ruimte verscheen, keken we nog ver
rast op. En we vroegen ons misschien
nog af, waar dat wel naar toe moest,
nu de mens de altijd zo geëerbiedigde
grens in de onmetelijke ruimte begon
te overschrijden. We meenden mis
schien, dat dit toch wel zo wat het ein
de betekende. En dat dit er op wees
dat het einde der wereld nabij moest
wezen. Sinds zijn we er echter aan ge
wend geraakt, dat de mens over de
drempel van de ruimte is heengestapt
en daar nu zijn verkenningen doet. Na
tuurlijk lezen we met een zekere graag
te en nieuwsgierigheid de verslagen, die
de astronauten van hun bevindingen
geven en we komen onder de indruk
van de nieuwe werelden, die in de
ruimte ontdekt worden. Maar toch laat
zich de vraag niet onderdrukken, of dit
nu altijd maar zo kan doorgaan. Ligt
er niet ergens een grens, waar de mens
zijn halt zal moeten maken. Is dat men
selijke kunnen dan zonder maat en zon
der grens? Trekt hij op den duur niet
een land binnen, dat voor hem verbo
den terrein is? Een gebied, waar God
de mens niet hebben wil, omdat hij dan
raakt aan de troon van God? Hoever
strekt het gebied, dat God de mens
toestaat? Heeft Hij ergens wel een
grens getrokken met borden van ver
boden toegang?
Naast de vorderingen buiten de damp
kring lezen we over operaties, waar
onder de harten secondenlang, mis
schien wel minutenlang, hebben stilge
staan, en die toch weer op gang ge
bracht zijn. En dit is allang niet meer
het allerlaatste. De wonderlijkste en
verbazingwekkendste dingen gebeuren
er op dit gebied. De medische weten
schap raakt aan het leven zelf. Nog
heeft ze het niet in haar macht om
nieuw leven te doen ontstaan. Zelfs nog
niet het leven onbeperkt te verlengen.
Maar zij komt toch geleidelijk, en niet
eens zo langzaam, bij de uiterste gren
zen. Zijn die grenzen er? In de littera
tuur verscheen een genre boeken, dat
men „science fiction" noemt: de weten
schappelijke verbeelding. Soms doet
het denken aan Jules Verne, van wiens
boeken we als jongen zoveel gelezen
hebben. Alleen, Jules Verne was kin
derlijk onschuldig vergeleken bij wat
thans^ verschijnt. Hij fantaseerde tech
nische snufjes en droomde van verre
landen en vreemde gebieden, zelfs ook
van een bezoek aan de maan. De
hedendaagse fantasie biedt heel wat
grimmiger voorspellingen. In 1984,
zegt Orwell, zal alles wat we doen,
worden gezien op een centrale con
trolepost, en op elk moment kan een
stem uit een luidspreker ons orders
(vervolg van pag. 1)
Wil men beslist daarvoor de hand
oplegging gebruiken, dan geloof ik, dat
daartegen geen gegronde bezwaren zijn
in te brengen, hoewel ik hier onmid
dellijk aan wil toevoegen, dat (indien
dit mogelijk is) het samen knielen, of
het samen-de-handen-vouwen precies
hetzelfde symboliseert.
Natuurlijk zal een ambtsdrager, die
hiertegen bezwaren heeft, dit nooit gaan
doen. Het mag dan ook nimmer van
hem geëist worden. En wanneer hij zou
merken, dat de gedachten van de pa
tiënt, die hij bezoekt, ook maar enigs
zins de „magische" kant op gaan, zal
hij 't zeer beslist moeten nalaten.
A. G. K.
géven. Persoonlijk leven bestaat niet
meer.
De politiek laat ons eenzelfde over
schrijding der grenzen zien. Terwille
van de oppermachtige staat, en naar
het heet ook van het volk, worden
ouden en geestelijk gestoorden, onge
wenste rassen en tegenstanders uit de
weg geruimd door een eenvoudige in
jectie. Wie in verzet gaat, wordt in
het concentratiekamp opgesloten, en
behoort tot het materiaal voor de meest
ingrijpende proefnemingen. Het woord
(propagandamiddel bij uitnemendheid)
wordt geoorloofde leugen voor de
staat.
In de wijsbegeerte en geestesstromin
gen is dit alles wat moeilijker aan te
wijzen. Misschien zijn we al veel te
gewend aan uitspraken van mannen als
Nietzsche. Maar men moet maar eens
iets lezen van de moderne, existentia
listische boeken. Daar staan dan wel
geen fantastische dingen in over tech
niek of staatsordening. Daar gaat het
over heel gewone menselijke dingen.
Maar daar is de grens tussen goed en
kwaad volkomen uitgewist. Daarin
komt een nihilistische nozemmentaliteit
voor de dag. Daarin kan niemand een
ander doodschieten zónder haat, zon
der ook maar iets te bedoelen, bijna
zonder dat hij het zelf weet. Er is ook
geen hoop, geen lijn in het leven, niets
van betekenis. Men loopt rond zonder
interesse, zonder gevoelens achter de
begrafenis van zijn moeder, zonder
over haar of over haar leven of dood
te denken, puur gedwongen door de
gewoonte, de wetten van de conventie.
Zo wordt het leven een niets.
Wij kennen ook de hersenspoeling en
andere middelen om mensen te beïn
vloeden, hun geest te verkrachten tot
een willoos werktuig. Mensen raken
aan anderer gedachten en overtuiging.
Er is geen gebied meer veilig; zelfs het
geloof niet.
Ik denk ook aan proeven met kunst
matige inseminatie, die niet beperkt
blijven tot de produktie in de veeteelt,
maar de grens tussen mens en dier
trachten uit te wissèn. Ook de pro
creatie is niet veilig voor wetenschap
en techniek.
Moeten wij nu als christenen op dit
alles reageren door te zeggen, laten wij
ons van dat alles distantiëren Wij
moeten het de rug toekeren en er niets
mee te maken willen hebben Moeten
wij deze ontwikkeling en vooruitgang
maar gauw vergeten en net doen alsof
ze er niet zijn Wellicht schijnt het
christelijk te zijn, als men dit allés maar
van zich afschuift. Maar dit is onmoge
lijk. Wij mogen zeker niet als de be
faamde struisvogel doen en ons van
wat er om ons heen gebeurt niets aan
trekken. Het is de gemakkelijkste
houding, maar een christen onwaardig.
Elke vooruitgang en elke uitvinding
legt ons een te zwaardere verantwoor
ding op. Laten we niet te gauw zeg
gen: dit is het einde; en daar hebben
wij, christenen geen boodschap aan,
want de mensen zijn zo slecht. Wij
worden door het moderne denken en
kunnen gedreven naar de uiterste
grenzen van ons gebied. De mens
FEUILLETON
door
HERMAN NOORMAN
8)
Zij is van tamelijk rijzige gestalte, ongeveer van zijn
lengte. Misschien met ietwat onverholen verbazing staart
Lasterie haar aan, want zij slaat even de ogen neer en
wendt het hoofd onwillekeurig af. Zij is blozend van ge
laatskleur. Met moeite kan zij het springende, blonde haar
in bedwang houden. Een paar heldere blauwe ogen heb
ben hem aangezien. Zij is eenvoudig gekleed, maar onge
twijfeld met smaak.
Even voorstellen, zegt mevrouw Offenbacht, Kea
Steendam.
Lasterie uit Utrecht.
- De nieuwe onderwijzer zegt het meisje. Zij heeft
een fijne stem, in tegenstelling met de meeste stemmen op
het platteland, die schel klinken.
U hebt het precies geraden, antwoordt Lasterie, ge-
amuseert het halve of hele dorp weet natuurlijk, wie
Lasterie is.
-- Nu, dan ga ik maar opstappen, mevrouw. Dus we
houden het voor afgesproken
Ik jaag u toch niet weg vraagt Lasterie.
Neen, neen, meneer, ik was toch van plan te gaan,
steekt Kea Steendam hem de hand toe.
Dan is zij meteen de kamer uit, tot mevrouw Offenbach
nog zeggend Ik vind het wel hoor, blijft u maar hier.
De weduwe spreekt niet over het meisje, dat juist ver
trokken is en natuurlijk vraagt de bezoeker niets, hoewel
hij wel wat meer van dat aardige ding zou willen weten.
U komt op de brief, die ik u geschreven heb Ja,
kijk eens. 'k Zal het u vertellen, je kunt niet alles schrij
ven. Ik heb geen enkele ervaring als hospita. Maar mijn
huis is veel te groot voor mij alleen. En je hebt eigenlijk
een doelloos leven. Dat heeft mij op de gedachten ge
bracht op uw advertentie te schrijven. Dan heb ik aan
spraak en weet ik, dat ik voor iemand te zorgen heb.
Dominee Vervoorn heeft dus gelijk gekregen in zijn
vermoeden, denkt Lasterie.
Als u en ik het met elkaar eens kunnen worden, dan
heb ik veel zin hier te komen. Het is hier in elk geval
rustig en dat komt mij van pas, want ik moet voorlopig
hard studeren.
Ze bekijken de kamers, die boven gelegen zijn. Hij kan
een mooie zitkamer krijgen en een frisse slaapkamer. De
meubilering van beide laat niets te wensen over.
Maar als ik nu eens zin heb een praatje te maken,
je kunt niet altijd over de boeken gebogen zitten, mag ik
dan beneden komen Thuis heb ik het zo gezellig vader,
moeder, een broer, twee zustersdat zal tegenvallen,
als ik hier alleen op de kamer kom te zitten.
Mevrouw Offenbach glimlacht moederlijk.
Dat is net wat ik wil. Ik heb wel kennissen, natuur
lijk, maar ik ben toch vaak alleen, 'k Heb er ook, als u
er iets voor voelt, niets op tegen, dat u samen met mij
beneden eet.
Daar heb ik niet het minste bezwaar tegen. Ik vind
het zelfs heel gezellig. Me dunkt, als u het goed vindt,
moesten we maar direct beslissen. Het lijkt me hier wel.
Tenminste, wanneer we het eens kunnen worden over
de vergoeding.
Dat is nu voor mij het moeilijkste punt. Ik weet niet
wat te vragen. U begrijpt dat het mij niet te doen is om
die inkomsten. Ik kan mij best redden van mijn pensioen.
'k Heb ook niet willen vragen ergens, hoeveel er tegen
woordig betaald wordt. Niemand weet dat ik op uw
advertentie heb geschrevenwant men heeft er niet
mee te maken. Het is vroeg genoeg, dat men 't weet, als
u hier eenmaal is. Dus u begrijpt, ik weet niet, wat ik
moet vragen. U weet het misschien beter dan ik, hoeveel
er in Utrecht wordt betaald. Dan is er tenminste een maat
staf. Natuurlijk ga ik daar beneden, want het leven is hier
goedkoper en ik behoef er niets van over te houden.
Ja, mevrouw, ik weet er ook niets van. Maar als ik
daar eens naar informeer en ik spreek er met mijn moeder
over en ik bericht u dat, dan is het wel in orde. Over het
financiële worden we het wel eens.
Ik denk dat uw moeder raar zou opkijken, lachte
mevrouw Offenbach, als u thuis komt met de mededeling:
ik heb kamers gehuurd, maar de kosten weet ik nog niet!
U hebt gelijk, mevrouw, het is al te dwaas. Maar
hoe moet het dan
Er is even stilte, terwijl mevrouw nadenkt.
Ik zit een kleine berekening te maken. Die kan aar
dig uitkomen.
Zij noemt dan een bedrag, waarvan Lasterie in elk
geval weet, dat het zeer, zéér laag is. 't Is nog niet1 de
helft van zijn salaris.
Is dat niet te weinig, mevrouw vraagt hij.
Dat is voldoende.
Dan is de afspraak kant en klaar. Zij ontvangt nog
nader bericht, wanneer hij komen zal.
Ik hoop, dat wij goed met elkaar kunnen opschieten.
Dat is tenslotte alleen mijn bedoeling, zegt zij.
Ik zal er mijn best voor doen, dat u aan mij een
gehoorzaam, oppassend zoontje hebt, lacht Lasterie, die
de invitatie om thee te blijven drinken aanvaardt. Hij
heeft nog tijd genoeg. Als hij vertrekt, om de school te
gaan bezoeken, het is nu half vier geweest, heeft hij het
gevoel dat hij mevrouw Offenbach al jaren kent. Alles
loopt hem wel geducht mee in Noordam.
HOOFDSTUK V.
Het gevalt zo, dat Lasterie op een maandag beginnen
moet, dus arriveert hij 's zaterdags in Noordam, om zich
te installeren in zijn werkelijk mooie, gerieflijke zitkamer
ten huize van mevrouw Offenbach.
Och, die heeft het slechts aan enkelen behoeven te ver
tellen en toen wist al gauw het halve dorp, dat de nieuwe
onderwijzer bij haar „op kamer" zou komen.
Vrijwel allen hebben zich er over verbaasd hoe komt
zij er nu toe, een „kostganger" te noemen Men heeft
over het algemeen gedacht, dat die Lasterie een kennis
van haar man was, hoewelneen, hij heeft toch een
advertentie om kamers geplaatstenfin, het praatje is
gauw gestorven.
(Wordt vervolgd)