Missionair Panorama Mijn Ouderling GEBROKEN TROTS XXXIX Het vorige artikel eindigde met een vraag. En nu moeten we samen het antwoord op die vraag vinden. Daar komen we misschien vóór de vacntie nog niet mee klaar. Ja, mijn ouderling en ik zullen elkaar enige tijd niet zien. Afstand-nemen van elkaar. Men zegt, dat dit nodig is om elkaar dan weer beter te waarderen, om er ieder voor zich weer fris uit te zien en elkaar weer fris aan te zien. Maar reeds vóór de vacantie kun nen we constateren, dat er in de boos heid van mijn ouderling wel heel wat afgunst stak. Hij wilde niet minder zijn dan de predikant. Dat is hij ook in geen enkel opzicht, want de ambten zijn ge lijk. Toen ik eens ergens logeerde, sprak ik iemand, die niet wist, dat ik predikant was. Die vertelde mij onder meer, dat de dominee's van tegenwoor dig gewone mensen waren geworden. Ik heb instemmend geknikt en gezegd de tijd van de dominee's-hoogheid behoort tot het verleden Zijn reactie was „Is U misschien zelf dominee Hoe hij tot zo'n vraag kwam Had hij achter mijn „gewoonheid" toch nog hoogheid en deftigheid ontdekt De ambten zijn gelijk. Ouderling en predikant gaan weg en van gelijke rang orde. Deze term zal U herinneren aan Uw theorie-les voor het rij-bewijs. De predikant heeft geen voorrangs-weg. En toch kan er de situatie ontstaan, zoals ik die in een vorig artikel gete kend heb. Moet de ouderling dan boos worden Na de vacantie, als we, naar te ho pen is, zoeken we een antwoord op deze vraag. G. S. O. (Vervolg) 4. Lectuucwevk. De heer van Keulen is van zijn reis naar Djakarta en Djokjakarta terugge keerd. Naar aanleiding van zijn reis werden ten aanzien van het lectuurwerk op Midden-Java belangrijke besluiten genomen, zowel door de Javaanse lec- tuurdienst als door de Raad van Sa menwerking. De lectuurdienst zal voort aan uitgaan van de Javaanse Christe lijke Kerk van Midden-Java èn de In donesische Christelijke Kerk van Mid den-Java (de vroegere „Chinese Ker ken"). Dit is een belangrijke aanwinst. Verder zal men een commerciële direc teur gaan inschakelen. Gelden werden gevoteerd (uit „Brood voor het hart") voor de bouw van een nieuwe boekwinkel in Djokjakarta. Voorlopig zal er nog geen drukkerij komen. Dit zal gebeuren, als aan be paalde voorwaarden is voldaan. Stu denten- en jeugdbladen krijgen finan ciële steun. Ten behoeve van mevrouw Aswandi die binnenkort met haar man een bezoek aan Nederland zal brengen -zal een dienstwoning wor den gebouwd. Dit waren de voornaam ste besluiten. Intussen is het interessant te weten, TWEE BROCHURES. 1. „Taakverbreding en Reorganisatie van het Gereformeerde Jeugdwerk." Dit is de titel van het 61 gedrukte pagina's tellend rapport, uitgegeven door de Bond van Gereformeerde jeugd verenigingen en de Bond voor Gerefor meerde jeugdorganisatie. Deze lijvige brochure laat zich split sen in een beschouwend en een prac- tisch gedeelte. Ik las het met instemming, voldoe ning en bewondering. Nu ligt het niet op mijn weg dit rap port momenteel aan een uitvoerige be spreking te onderwerpen, hoe enthousi ast ik over heel de inhoud ook ben. Er zal ongetwijfeld nog veel over ge sproken en geschreven worden, want het staat wel vast dat ons Gereformeer de jeugdwerk eerlang tot een verbreding van zijn taak zal moeten overgaan. Wel mag ik hier even mijn warme hulde brengen aan de besturen van beide bonden voor de visie en vaart, voor de studie en arbeid, die aan dit rapport ten grondslag liggen. Waar het mij thans echter om gaat, is het geven van een enkel citaat uit het beschouwend gedeelte. Sprekend over de jeugdproblematiek, die zich ook in onze Gereformeerde Kerken voordoet, wordt onder meer op pag. 7 het vol gende geconstateerd „De jongeren onder ons vormen een generatie, die typisch twintigste eeuws is. Ze komen in aanraking met heel de wereld van de moderne „cultuur", de eigentijdse literatuur en het amusement. Als kinderen van hun tijd leven ze haast óverbewust. Wat van het chris telijke geloof en de Gereformeerde denk- en leefwereld bij hen overkomt, wordt door velen ervaren als een tra ditionalistisch geheel, waarmee ze in het dagelijkse leven geen raad weten. Daarbij komt dan nog, dat hun kerk een heel wat minder duidelijk geluid laat horen dan onder vroegere genera ties." „Het Gereformeerde leven biedt geen duidelijk beeld meer. Jonge ren raken daardoor in verwarring en gaan op verkenning uit bij andere groe peringen, die wel een markant beeld vertonen oecumenische groepen, Sja- loom, Youth for Christ, Pinkstergroe- pen en dergelijke." Nauwelijks had ik op een langdurige treinreis dit alles gelezen, of de post bezorgde mij 2. „Vuur," oecumenisch maandblad voor opwekking, juni 1965, 9e jaargang Nr 4. Ook in dit geschriftje is er veel, dat te waarderen valt. Veel, maar niet alles Wanneer het rapport van onze Ge reformeerde jeugdbonden helaas terecht moet schrijven dat het Gereformeerde leven geen duidelijk beeld meer biedt, waardoor onze jongeren in verwarring raken, dan zou dit onder meer te il lustreren zijn met het feit dat in „Vuur" als redacteuren en medewerkers vogels van diverse pluimage zitting hebben Remonstranten en Rooms-Katholieken, de „Pinkster"-christen, Jan van Gijs, Hervormden en 3 Gereformeerde pre dikanten. Ja, daarvoor is „Vuur" nu éénmaal een oecumenisch blad en dit is aller minst een bezwaar onder één voorwaar de, n.l. déze, dat de Gereformeerde medewerkers hun oecumenische roeping, duidelijk uitleven in het getuigen van de Gereformeerde denk- en leefwereld. Gelukkig heb ik wel reden tot het vertrouwen dat zij dit inderdaad doen. Maar daarom zullen zij, evenmin als ik of wie onzer ook, instemmen met pa gina 14 en 15 van „Vuur", No. 4. Daar lezen wij een korte bijdrage van de eidredacteur, die onder meer schrijft: „Vooral sinds de reformatie in de 16e eeuw was er dikwijls een zo nadrukke lijke onderstreping van Gods genade in de zin van vergevingsgezindheid, dat men bang was voor een heiligings kramp, voor goede werken-christendom. voor een oppervlakkig perfectionisme. Door deze houding heeft men echter ook dikwijls tekort gedaan aan->Gods genade als kracht tot vernieuwing en heeft men de gelovigen met hun zwak heden laten zitten. Zo lang men zich aan de algemene moraal hield, werd men ook in de kerk voor vol aangezien en méér verwachtte men ook in christe lijk opzicht niet van elkaar. Nu echter een soort algemeen fatsoen het leven niet meer beheerst, is ook de bescher ming, die van zo iets uitgaat, wegge vallen". Als onze jongeren, maar ook oude ren, deze ,,Vuur"-mening onder ogen krijgenWat dan Dan wil ik toch wel even broederlijk als beslist wijzen op de verwarrende en generaliserende tendenzen, die zich in bovenstaand citaat onbedoeld, maar ook onmiskenbaar vertonen. Immers zouden onze jongeren hieruit wel eens spoedig kunnen concluderen dat door vroegere generaties in onze Gerefor meerde theologie de rechtvaardiging werd verkondigd ten koste van de ver nieuwing. Steeds is, althans in onze Gerefor meerde Kerken, geaccentueerd, dat de boom gekend wordt aan zijn vruchten, dat „zonder levensheiliging niemand de Here zal zien", dat „goede-werken" wel niet verdienstelijk zijn tot ons eeuwig heil (H.C.Z. 24), maar zeer ter dege noodzakelijk geacht moeten wor den tot Gods eer en tot zegen van onze medemensen. Onze jeugd moet echt niet gaan den ken dat de vorige generaties de gelovi gen „met hun zwakheden lieten zitten" en dat zij met „de algemene moraal" genoegen namen. Zo was het bepaald niet Zij lieten „een duidelijk geluid" horen, ook ten aanzien van de vruchten des Geestes. Ik acht het jeugdrapport heel wat duidelijker dan wat ik hierboven uit „Vuur" citeerde. Leve de duidelijkheid D. R. dat de gereformeerde zending vanaf 1951 aan het lectuurwerk in Indonesië en in de Paruba-landen niet minder dan 2.400.000,— heeft besteed. 5. Studentenwerk. Tot nu toe kon nog geen besluit wor den genomen over de inzet van een of meer Nederlandse zendingsarbeiders in het zo belangrijke studentenwerk. De zaak is nog in discussie. De principiële bereidheid blijft echter bestaan. 6. De christelijke universiteit in Salatiga. De naam van prof. O. Notohamidjo- jo, die op verzoek van de Vrije Univer siteit een bezoek aan Nederland bracht, zal langzamerhand voor de lezers geen onbekende zijn. Na een enorm zwaar programma te hebben afgewerkt, is deze sympathieke figuur weer naar huis te ruggekeerd. Dit bezoek heeft de banden met onze broeders en zusters en dan in het bijzonder met de christelijke uni versiteit in Salatiga ongemeen ver sterkt. En prof. Notohamidjojo is niet met lege handen teruggekeerd. 7. Medisch werk. Al eerder schreef ik over de kleine medische projecten, die men wil opzet ten. Grote ziekenhuizen komen niet meer aan bod. Ze zijn te duur. Wat op het ogenblik draait, blijft uiteraard draaien. In het ressort Banjumas Noord en in Magelang is men bezig om klinie ken op te zetten. De Raad van Samen werking beloofde steun. Het ziekenhuis „Labuang Badji" in Makassar krijgt een ambulance. Inte ressant was het verzoek van de Indone sische directrice om op de ambulance een opschrift te schilderen, waaruit blijkt, dat de ambulance cadeau werd gedaan door onze zending in Neder land. Verder wordt in dit ziekenhuis een kinderarts gevraagd een Neder landse. We vroegen, of het niet te veel werd drie Nederlandse artsen. Het antwoord was geen bezwaar we wer ken samen. Dit kan dus. 8. Sumatra. Ds. Ie Grand zal de zendingsterrei nen in en rondom Palembang en in de Lampongs bezoeken. In Medan zit hij al volop in het werk. Er blijkt heel wat te doen te zijn ook veel achterstand moet worden ingehaald. De berichten over het werk zijn ver heugend. De Sumak-commissie helpt waar mo gelijk is. Zo werd een kerkbouwfonds gesticht voor de Kerken in het Medan- se. Er zijn wat voorwaarden aan ver bonden men moet zelf zorgen voor de bouwmaterialen en voor de arbeids krachten. De steun, die Nederland geeft, is bedoeld als aanvullende steun. En verder moet uiteraard het kapitaal rouleren. 9. Makassar. In het Zendingsblad van juni leest U een verslag over de constituerende ver gadering van de Kerk van Zuid-Cele bes. Daarnaar wil ik graag verwijzen. Ik wil er slechts aan toevoegen, dat dit een hoogtepunt is geweest voor de christenen op Zuid-Celebes en voor de kerkgeschiedenis in Indonesië. De voor- FEUILLETON door HERMAN NOORMAN 5) Tot Arend Steendam zijn eigen verbazing bevatte de convocatie voor de ledenvergadering een tweetal voor 'n nieuw bestuurslid, onder welk tweetal de naam A. Steen- dam voorkwam. Hij werd gekozen en nam de benoeming aan. Sinds die tijd is hij bestuurslid gebleven, zij het niet een werkzaam lid. De zaken marcheren goed. Tenslotte heeft de secretaris het meeste werk, terwijl ook de pen ningmeester wel weet wat hij te doen heeft. Maar voor de recht, och, er gebeurde niet veel. Omdat het voorge schreven is, gaat hij hoogstens eenmaal per jaar met een medelid eens kijken in de school. Dit loopt als gesmeerd. Een enkele maal is het voorgekomen, dat hij met het hoofd op reis ging om een sollicitant te bezoeken. Maar dat is uitzondering, want het personeel is hokvast. Waar om ook niet Noordam is een mooi dorp, niet ver van de stad. Het is een vrij nieuwe school. Ellenboom is al jaren hoofd en die is voor zijn taak berekend, terwijl hij goed met zijn personeel overweg kan. De functie baart Steen- dam dus geen werk. Hij beschouwt het als een ere-baantje. Het hoort er zo bij. Je kunt niet zeggen, dat hij er geen hart voor heeft, maar ook graag niet te veel drukte. Als voorzitter van de Boerenleenbank en als ingeland van de polder als bestuurslid van de Coöp. Aankoop vereniging als penningmeester van de Landbouwvereni- ging voelt hij zich beter op zijn plaats. Daar klopt het boerenleven, dat voor hem een en al is. Hij zou er volstrekt niet rouwig om zijn, als hij niet langer lid van het schoolbestuur was. Maar er voor be danken, dat komt niet in hem op. En hij zou deerlijk in zijn wiek geschoten zijn, als hij bij de periodieke aftreding niet herkozen zou zijn. Maar, daar is geen gevaar voor. Men heeft respect voor de rijke boer van „Westhoeve", al is hij niet bepaald geliefd. Hij is nu eenmaal niet een innemende persoolijkheid. Wat stuurs van aanleg en niet gemakkelijk te doorgron den. Maar het is een feit, dat hij bij voorkomende gelegen heden diep in z'n beurs weet te tasten. Je kunt zeggen hij hééft ook geld, maar dat is in Noordam geen gezegde. Er wonen in Noordam en omgeving wel die er even warm inzitten als hij en die lang niet zo gul in het geven zijh voor allerlei doeleinden als Arend Steendam. De waar heid moet gezegd worden. Met welgevallen kijkt de boer naar de op de akker rijpende vruchten. Hij is nu aangeland bij zijn uitgestrekte velden. Een boerderij van 150 ha is niet mis. Bovendien heeft Steendam een gemengd bedrijf. Heel wat koeien lopen des zomers in zijn weiden. Het is een hoeve, waarop je trots kunt zijn. Er is slechts één omstandigheid, die Steendam verdriet doethij heeft geen opvolger. Zijn hu welijk werd na nauwelijks een jaar gezegend met de ge boorte van Kea, die nu een hups meisje geworden is, doch sindsdien heeft zijn vrouw geen kinderen meer ter wereld gebracht, al hebben èn man èn vrouw er smachtend naar verlangd. Dat hij geen zoon en erfgenaam heeft, het ver driet Steendam meer dan hij zeggen kan. Al zijn liefde is nu voor zijn dochter. Die draagt hij op de handen. Hij moge stuurs lijken hij is het ook voor haar is hij een liefdevol vader, die haar de wensen als het ware uit de ogen leest. Nu valt dit mee, want Kea is nu eenmaal niet veeleisend. Zij is de eenvoud zelf en voelt zich best thuis op de boerderij en het dorp. Bijna met argusogen bewaakt Arend Steendam het kind. Ze mag natuurlijk trouwen met de man harer keuze, als het eenmaal zo ver is, maar haar vader zal toch stem in bet kapittel moeten hebben. Eén axioma is, dat de aanstaande echtgenoot van Kea een boer moet zijn. Dat is zo duidelijk als watimmers zij is de enige erfgename. Op de boerderij, die in eigen hand moet blijven, komt de schoonzoon. En die moet van zelf een boer zijn. En dan een boer, die zijn weetje heeft. Bepaald geld hoeft hij niet te hebben. Is het er, goed, dat is meegenomen. Maar hij moet van goede komaf zijn. Op zijn levenswandel moet niets aan te merken zijn. Hij weeter wordt gelet op Kea. De boerenzoons uit de buurt weten wel, hoe het er voor staat bij Steendam. Kea is een begerenswaardig meisje. Je trouwt niet alleen een aardig kind, maar ze brengt nota bene een boerderij van honderd en vijftig hectare mee, dat moet je niet uit vlakken.' Maar dan is, vindt Steendam, en daarin heeft hij geen ongelijk, uitkijken de boodschap. Toen Gerrit Zantinga van Nieuwpoort dan ook pogingen aanwendde, verleden jaar, om met Kea in contact te komen, heeft, vóór dit mogelijk was, Steendam er eenvoudig onmiddellijk een stokje voor gestoken. Zantinga is niet een boerenfamilie die past in het kader van Steendam. Misschien, neen dat is wel zeker, heeft Kea niet eens geweten, dat Gerrit Zantinga naar haar hand trachtte te dingen. D.e boer heeft hem te verstaan gegeven dat hij zijn pogingen, nauwelijks begonnen, wel kon stakenhij was niet een begeerd schoonzoon. Nee, nee, je moet uitkijken. En dat zal hij doen voor Kea. Hij zal niet een schoonzoon zoeken, dat is zijn stel regel. Kea moet uit vrije wil kiezen. Zij moet evenveel van haar man houden, als haar vader van moeder houdt, dat is buiten kijf. Maar toch moet de vrijer in de smaak vallen. Enfin, voorlopig behoeft hij niet in zorg te zitten. Kea is geen meisje dat er op uit is jongelui aan zich te binden. Zij heeft nauwelijks connecties met de leden van het an dere geslacht, al kent zij er verschillende. Zij gaat naar het dorp ter catechisatie, dit jaar voor het laatst, daar zij in 't voorjaar openbare belijdenis van haar geloof zal afleggen. En dan is zij lid van een Ge mengde Zangvereniging, die een goede naam heeft in de omtrek, want de directeur is bepaald een kunstzinnig man, die niet gauw tevreden is met het bereikte resultaat. Maar voorzover de boer weet, gaan op die vereniging geens zoons uit de boerenfamilies, op een enkele uitzon dering na en die zijn juist alle verloofd. Daarom hoeft hij zich geen zorg te maken. Kea is trou wens nog jong genoeg, amper twintig jaar. Nooit heeft hij met haar gesproken over de toekomst, vermoedelijk zijn vrouw ook niet, maar dat weet hij niet met zekerheid. Hij veronderstelt, dat zij niet anders denkt dan hij als zij eenmaal trouwt, en natuurlijk doet zij dat, dan is het met een boerenzoon, die haar waardig is en met niemand an ders. (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1965 | | pagina 2