Prov. Diaconale Conferentie GEBROKEN TROTS dienstmaagden (Hand. 2.) Nu gaan de „leken" op mars. Natuurlijk zien we niet voorbij aan het feit, dat de bij zondere ambten al institutioneel naar voren komen in het Nieuwe Testament, voor welk terrein het Paulinische woord: In Christus is noch mannelijk noch vrouwelijk" (Gal. 3:28) zijn con sequenties heeft. Ook dit ambt is dienend. Maar voor de gehele ge meente geldt nu het woord van Petrus: Gij zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk (laos) Gode ten eigen dom, om de grote daden te verkon digen van Hem, die u uit de duisternis geroepen heeft tot zijn wonderbaar licht". (1 Petr. 2:9). Een bekende tekst misschien, maar vol rijkdom: laat u de typeringen van Petrus eens woord voor woord op u inwerken Dan wordt het indrukwekkend. We zien de leken, de „leden van het volk Gods", in op mars. Na Pinksteren kan het ook niet anders meer. Ieder mag meedoen. Ieder moet meedoen Het mag niet aan theologen, aan geestelijken, hoe belangrijk werk ze ook verrichten, worden overgelaten. Studies over de leek zijn van betekenis. „Maar hij zal zelf bewust en van harte uit de schuilhoeken van de kerkge schiedenis te voorschijn moeten ko men." (Alledaags geloven, pag 13). Voorbeelden Waarom het huisbezoek aan predikanten en ouderlingen over gelaten Het onderling contact van gemeenteleden met elkaar is van min stens even grote betekenis (ook b.v. ten aanzien van rand-kerkelijken) Waarom dienstverlening aan de dia kenen overgelaten Wat kunt u wel licht mooi werk doen in uw omgeving, voor uw medemens. Kijk eens goed om u heen Waarom het getuigenis van de kerk aan de evangelisatiecommissie overge laten „Lekenapostolaat" is noodzake lijk, niet alleen bij Rome, ook bij ons. Ieder op eigen terrein, op eigen wijze, met eigen mogelijkheden. Adopteer in uw buurt eens één adres, waar u spe ciaal voor bidt, contact mee tracht te onderhouden, enz. Zo zou er meer te noemen zijn. Maar het is u wel duidelijk geworden, hoop ik. Wat we in onze kerken, naast ambts dragers, nodig hebben „Leken in op mars". De kracht van de kerk ligt in de kracht van elk lid W. KATS. In de vakantiemaanden mogen wij hen, die niet met vakantie kunnen gaan, niet vergeten. Wij denken in ons gebed aan de zieken, de bejaarden, de inva liden en al die anderen, die thuis moeten blijven. Het is nu niet bepaald een nieuw on derwerp waarover op de, verleden week gehouden, Provinciale Diaconale conferentie, werd gerefereerd door de heer L. A. Hartman, directeur van de Gereformeerde stichting voor maat schappelijk werk in de provincie Zee land. De spreker voelde behoefte om zich te excuseren dat hij hiermee voor de dag kwam. Toch blijkt dat het onderwerp nog niet is' doodgepraat. Hoezeer de bejaardentehuizen ook als paddestoelen uit de grond zijn verrezen, toch is in Zeeland nog een belangrijk tekort hieraan. Bovendien is het helemaal niet zeker of het bejaardentehuis wel de oplossing is van datgene wat is uitgegroeid tot een bejaardenprobleem. De spreker heeft daarom ook als titel van zijn on derwerp gekozen „Open Bejaarden- werk". En daarmee is dan wel be doeld dat vele bejaarden in hun eigen huis kunnen blijven, maar toch de steun moeten ontvangen welke zij nodig hebben. Het verplanten van de oude bomen is ook volgens de spreker een bedenke lijke zaak; hij wil daarom de aandacht van de diakenen richten op de zorg voor de bejaarden die thuis blijven, of bij de kinderen hun intrek hebben ge nomen. Zo sterk wil hij dit zelfstandig blijven van de ouderen bevorderen dat hij zelfs de suggestie deed dat de diaco nieën enige geschikte woninkjes achter de hand zouden hebben of verwerven voor bepaalde gevallen. Voor de dia kenen ligt de taak bijzonder aandacht aan de bejaarden te geven. Over het algemeen is financiële steun van de zijde vaii de kerk niet meer nodig, nu de Algemene Bijstandswet in werking is getreden. Diakenen moeten nu als taak aanvaarden het huisbezoek van de bejaarden, opdat „Wij allen". Zö staat het in 1 Corinthe 12: „Door één Geest zijn wij allen tot één lichaam gedoopt, hetzij joden, hetzij Grieken, hetzij slaven, hetzij vrijen en allen zijn wij met èèn Geest gedrenkt". Prof. Dr Herman Ridderbos heeft op zondag 13 juni j.l. in een toespraak voor de N.C.R.V. wel zeer terecht en zeer duidelijk eens alle nadruk gelegd op dit „wij allen". Hebt. u het niet gehoord? Dan is er nog geen man over boord, want U kunt het lezen in het Gerefor meerd Weekblad van 18 juni j.l., waarin deze toespraak afgedrukt staat. Ik ga er in dit „Trefpunt" eens op in, want voortdurend ontmoet ik overal en nergens leden van onze Geref. Ker ken, die wel gretige lezers zijn van „Kracht van Omhoog" en dergelijke geschriften, maar niet van kerkelijke bladen uit onze eigen kring. Zij worden dan wel uiterst eenzijdig ingelicht, wat hun visie op de Geest- gedoopten allesbehalve ten goede komt. Hoe jammer is dit! En wat moet ik het ook als oppervlak kig laken! Ik mag niet nalaten een gedeelte van Ridderbos' toespraak hier letterlijk over te nemen: „Het is voor het onderwerp, dat ons bezighoudt, van bijzonder belang met enige nauwkeurigheid vast te stellen wat de apostel met de uitdrukkingen „met de Heilige Geest gedoopt" en „met de Heilige Geest gedrenkt" be doelt. Het eerste, wat ons daarbij op valt is, dat hij met zoveel nadruk zegt, dat wij allen met de Geest zijn gedoopt. Hij richt zich daarbij tot de gemeente en niet slechts tot enkele op de voor grond tredende, met bijzondere gaven begiftigde leden der gemeente. En dat hem dit „wij allen" ernst is, blijkt ook daaruit, dat hij deze begiftiging met de Geest daaruit afleidt, dat wij allen tot één lichaam zijn gedoopt. Hij bedoelt daarmee n.l. dit, dat wij allen door de doop in het éne lichaam, n.l. dat van de gemeente van Christus zijn ingebracht, ingelijfd en dat wij op die wijze ook deel hebben aan, gedoopt zijn met de Heilige Geest." Duidelijker kan het m.i. toch echt niet! Wij moeten de gaven van de Heilige Geest toch werkelijk niét zoeken in het extra-ordinaire en in het spectaculair- emotionele. Het evangelie onderwijst ons niet in extremiteiten. Ik mis de „bijzondere gaven"van het spreken in „ton gen", maar weet mij door Gods genade toch wel wis en zeker tot de echte christenen te behoren en tot dié dragers van het bijzonder ambt, die zonder een zweem van „glostolatie" elke zondag het „volle evangelie" mogen verkon digen. Tot dit „volle evangelie" behoren de vruchten des Geestes, door Paulus in Galaten 5 met zoveel woorden ge noemd: „liefde - blijdschap - vrede - geduld - vriendelijkheid - goedheid - trouw - zachtmoedigheid en zelfbeheer sing". Déze Geestes-gaven zijn het, die ik in dienst tracht te ^stellen van het éne lichaam. Dit lukt mij niet altijd, want „het be geren van het vlees gaat in tegen de Geest". Helaas weet ik daarvan ook mee te praten. Dit wast echter al het doopwater van de oceaan der genade Gods niet af daf ook het begeren van de Geest ingaat tegen dat van het vlees. Dit alles bedenkend sta ik voor 100% achter het „Wekelijks Commentaar" van mijn collega, Ds E. Pijlman te Wassenaar-Zuid, die in de Leidse kerkbode van 25 juni j.l. ook al schrijft over „Gedoopt met de Heilige Geest". Het kan deugd doen ook hem hier aan het woord te laten: ..Het is zo kwalijk om van een aparte doop met de Heilige Geest te spreken, omdat de gemeente er door in tweeën gescheurd wordt. Er ontstaan twee soorten christenen: gewone gelovigen en bijzondere Geestgedoopten, met alle ellende van dien. Overigens is deze de ling der gemeente in allerlei soorten leden niet nieuw. De Gnostiek, een vervaarlijke ketterij in de oude kerk, deed het. Er werd onderscheid ge maakt tussen gelovenden en wetenden. De laatsten stonden een trapje hoger, die wisten er meer van af en stonden wat dichter bij het heil, hun was ook een groter heerlijkheid beschoren. Mis schien doelt Paulus op hen, als hij spreekt van mensen, die „de diepten des Satans" willen kennen. Allerlei ge heimen zouden de gewone gelovigen ontgaan en hun geschonken worden. Ook de bevindelijke richting in ons Nederlands protestantisme heeft der gelijke onderscheidingen vaak aange wend. Men kende verzekerden, bekom merden en zoekenden, behalve dege nen, die er nog helemaal geen weet van hadden. Ze werden ook onder scheidenlijk toegesproken in de preken uit die tijd." Tot zover Ds Pijlman. Laat ik er dit nog aan mogen toevoe gen: Wij allen moeten ook hier in Zee land niet terug naar die tijd der „on derscheidenlijkheid". Ik dank God elke dag dat ik een „ge wone. gelovige mag zijn. Dit „gewone" is zó boven-gewoon, zó boven-natuurlijk, zó „vol van de Hei lige Geest, dat ik aan al dat buitenge wone, aan al dat spectaculaire, niets geen behoefte heb. Nog één ding: Wat is toch het „vol zijn van de Heilige Geest"? Dit kan ik zo concreet afleiden uit Handelingen 11 24, waar Barnabas, de „zoon der vertroosting" gekarakteriseerd wordt als „een goed man en vol van Heilige Geest en geloof". Waaruit bleek dit „vol van Heilige Geest en geloof" zijn? Ga zijn leven na en U weet het heel concreet: Deze vriend en verdediger van de apostel Paulus was „vol van Heilige Geest en geloof", omdat hij een man was met een warm hart, van waar-uit hij zich geroepen wist het „trefpunt" te zijn tussen het werk Gods te Jeruzalem en de verbreiding van het evangelie onder de heidenen. Door zijn invloed heeft de Kerk van Antiochië de hand des geloofs- en Üiefdesgemeen- schap uitgestoken naar de zusterkerk van Jeruzalem. Wie „vol van de Hei lige Geest" is. kan het niet laten in de officiële kerk te streven naar samen binding in „de enigheid des Geestes door de band des vredes". Zo en zo alleen zijn wij tot één lichaam gedoopt door één Geest. Wij allen D. B. FEUILLETON door HERMAN NOORMAN 3) Hoofd van de Muloschool in Noordam, dat is niet mis, plaagt Marie. - - Kan ik je huishouden dan komen doen of ben je van plan een vrouw te nemen Er wordt al op je gelet, jo. Wist je zeker nog niet Men ziet jou als een verstokte vrijgezel. Heb jij trouwplannen lachte Abel. Wat heb ik dan aan zo'n huishoudster Wij moeten maar afwachten. Het lot van de vrouw. En wie weet, misschien is er voor mij een kansje in Noordam. Ik solliciteer, zegt Abel iets later. HOOFDSTUK II. In het kleine zaaltje naast de kerk vergadert het bestuur van de Christelijke Lagere School, die straks er 'n ulo afdeling bijgevoegd zal hebben. Dominee Vervoorn, de voorzitter, heeft de hamer laten vallen en de bijeenkomst van de acht personen zeven bestuursleden en het hoofd op de gebruikelijke wijze geopend. Het enige punt der agenda is de benoeming van een onderwijzer voor de te stichten ulo-afdeling. Voorlopig is dat slechts één klas. Men heeft enkele krachten. Er is een onderwijzer voor de lagere school benoemd. Een kwekeling met acte is gekomen voor die afdeling. Er mankeert alleen nog een onderwijzer, die ulo-bevoegdheid heeft. Die is er natuurlijk zó. Tal van sollicitaties zijn er ge komen op de advertentie. Verschillende sollicitanten heeft Ellenboom, het hoofd, bezocht, met bestuursleden. Van vier liggen er rapporten klaar. Als de bijeenkomst is geopend, worden die door de secretaris voorgelezen. En na een korte bespreking wordt het viertal een tweetalLasterie en Aalderiks. Die twee ontlopen elkaar niets. We hebben die twee dus aan een nadere bespreking te onderwerpen. De rapporten hebben de heren gehoord. Misschien is thans het beste, dat mijnheer Ellenboom nadere inlichtin gen over die beide verstrekt. Er zijn ten aanzien van beiden ook brieven ingekomen Alleen ten aanzien van Lasterie, voorzitter, merkt Piccaardt, de secretaris op. Die andere brieven betreffen sollicitanten, die nu niet meer in aanmerking komen. Juist. Dus alleen ten aanzien van Lasterie. Een brief van 't Hoofd zijner school, de heer Verveld. Ja, ja, bekend. Als de secretaris dat schrijven dat gericht is aan mijnheer Ellenboom even zou willen voor lezen Dat geschiedt. Voorzitter, ik zou zeggen, dat we klaar zijn. Die moet het worden, zegt Jansonius de winkelier. Hij is een kort aangebonden zakenman van die Las terie is een heel gunstig rapport. En die brief van zijn hoofd, nu die spreekt boekdelen. Waarom nog langer gepraat Van Aalderiks is ook een heel gunstig rapport, meende de voorzitter, 't Beste is, dat mijnheer Ellenboom zijn opinie over beiden zegt. Die vindt het een heel moeilijk geval. Beide onderwij zers heeft hij bezocht, de ene met Piccaardt, de andere met de dominee. Hij kan niet anders zeggen, dan dat bei den in aanmerking komen. Ze ontlopen elkaar niets. Er is toch wel enig verschil, meent Modderman, de penningmeester. Aalderiks is ouder, bovendien gehuwd. Hij heeft meer ervaring. Ze praten in en uit. 't Is slechts 'n kleine bijeenkomst. Dus heeft dominee Vervoorn de teugels niet al te strak. En meer dan deze benoeming is niet te behandelen, waar om dan bijzonder gehaast. Voorzitter. - Steendam. Aan een hoek van de tafel zit boer Arend Steendam van „Westhove". Hij is een forse figuur, die blijk geeft te weten wat hij wil. Dat zegt zijn hele houding. Hij heeft nog niets gezegd, alleen geluisterd. Er valt nu 'n stilte, als de voorzitter hem het woord geeft. Veel heeft Steen dam niet te zeggen. De meester moet met de man werken, merkt hij op. Het is het eenvoudigst, dat die zegt, welke van de twee er benoemd moet worden. Dat kunnen wij toch niet uit maken. We zouden ze allebei kunnen benoemen, één op reserve, zegt Jansonius grappig. Dan bennen we in eens klaar. Ernst, broeders, zó komen we er niet, waarschuwt de dominee, als er gelachen wordt om het voorstel van de winkelier. En wat de opmerking van broeder Steen dam betreft, ja, niet het bestuur. Ik kan me levendig voor stellen, dat ons hoofd geen bepaald advies wenst te ge ven. Hij heeft van beiden zijn mening gezegd en nu gevalt het, dat het oordeel van beiden even gunstig is. Tenslotte moet het bestuur uitmaken, wie de uitverkorene zal zijn. Piccaardt De secretaris heeft, behalve het voorlezen van de rap porten en de brieven, zijn mond niet open gedaan. Ja, voorzitter. Ik ben misschien wat bevooroordeeld, omdat ik Lasterie heb bezocht met mijnheer Ellenboom. Maar die heeft op mij een zeer gunstige indruk gemaakt. Niet alleen wat zijn onderwijs betreft, het rapport van ons hoofd is daaromtrent duidelijk genoeg, maar ook wat zijn persoon aangaat. Nu ken ik die Aalderiks niet. Die kent u, voorzitter, omdat u er geweest is. Maar ik zou zeggen, gelet ook op de brief van zijn hoofd, mijnheer Verveld, dat Lasterie het meest in aanmerking komt. Is het nu zo'n bezwaar, dat die, zoals Modderman heeft opgemerkt, ongehuwd is Er zijn toch plenty ongehuwde onderwijzers Ook moet niet vergeten worden, dat Las terie op het ogenblik bezig is voor twee taaiakten tegelijk te studeren. Dat noem ik een prestatie. Neen, ik weet het wel, die bezit hij nog niet, maar mijnheer Verveld is er vrij zeker van, dat hij ze, zo niet beide te gelijk, dan toch na elkaar haalt. Dan hebben we hier een leerkracht met hoofdakte en drie taaiakten, een unicum voor een ulo school. Het wil mij dan ook voorkomen, dat Lasterie het meest in aanmerking komt. Ik meen te spreken in de geest van u, mijnheer Ellenboom (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1965 | | pagina 2