Nieuwe actie „Brood voor het Hart"
„DE SLUIKER"
echter nooit van te voren met zeker
heid tegen de patiënt kunnen zeggen,
wat de Heer zal gaan doen. Jezus zelf
wist, welke plannen God met deze
was daarmee in overeenstemming.
Voor alle dienaren staan Gods plan
nen echter in een gesloten boek. Daar
om kunnen zij alleen maar verkondi
gen, dat de Heer genezing zal geven
als het Hem belieft. Zij kunnen met
de patiënt vurig om genezing bidden,
en een beroep doen op Gods almacht
en liefde, maar het ,,Gods wil geschie
de" zal zowel in het gesprek als in het
gebed een grote plaats moeten hebben.
Wanneer we spreken over Jezus' ge
nezingswonderen hebben we tevens
gelegenheid om de vraag te beantwoor
den, in hoeverre er bij de genezenen
sprake was van geloof.
In de pinkstergroepen wordt immers
de klemtoon gelegd op het geloof, als
een voorwaarde om genezing te ont
vangen. (Volledigheidshalve moeten
we opmerken, dat niet allen het zó stel
len, dat je, als je maar gelooft, zéker
genezen zult).
In, bijna alle gevallen lezen we, dat de
zieken tot Jezus kwamen; soms, dat ze
zich voor Zijn voeten neerwierpen en
verschillende malen, dat zij door fa
milieleden of vrienden gebracht wer
den, als zij zelf niet meer in staat wa
ren om zich te verplaatsen.
Zijn ze bij Jezus gekomen, dan vragen
ze om genezing, of hun begeleiders
vragen het namens hen.
Het spreekt vanzelf, dat we dan van
een geloof kunnen spreken. De vraag
of dat het échte geloof in de Verlosser
is. komt straks aan de orde, maar we
hebben hier te maken met een zeker
geloof. Zij beseffen, dat de Meester bij
machte is hen van hun ziekte te ver
lossen. Wanneer dat geloof ontbreekt,
gebeurt er niets. In Nazare'th is dat
geloof in Jezus' macht blijkbaar niet
geweest. Daarom kon Hij daar geen
enkel teken doen (Mark. 6: 5).
Wanneer we de verschillende gene
zingsgeschiedenissen lezen, blijkt er
echter nogal wat verschil in dat gelo
ven geweest te zijn. Ze komen allen
in de overtuiging, dat Jezus bij machte
is om de ziekte te genezen. Jaïrus is
er zeker van, dat de genezing van zijn
dochtertje een feit zal worden, afs de
Meester maar op tijd komt Markus 5
21 ex), en de zieke vrouw, die Hem
onderweg ophoudt, is ervan overtuigd,
dat ze van haar kwaal verlost zal zijn,
als ze slechts Zijn kleren aanraakt
(Markus 5 28). De hoofdman in Ka-
pernaüm belijdt, dat de Meester slechts
een woord hoeft te spreken om zijn die
naar te genezen (Matth. 8:5 e.v.).
En bij hén spreekt Jezus nadrukkelijk
van het geloof, dat hen behouden heeft,
en bij de hoofdman zelfs van een groter
geloof, dan Hij ooit in Israel had ge
vonden.
Er staan echter verschillende andere
genezingen in de evangeliën, waarbij
Jezus in het geheel niet van geloof
spreekt. Ik kan (om niet te veel ruimte
te vragen) slechts één voorbeeld daar
van noemen: de genezing van een me
laatse in Matth. 8 1 e.v.
DE GEREFORMEERDE ZEDE
J.l. maandag vonden onze Gerefor
meerde mannenverenigingen op Wal
cheren hun .trefpunt" in een kringver
gadering te Middelburg.
Wij mochten daar een voordracht
houden over „Zondagsrust en recrea
tie". Sprekend over de verhouding tus
sen ascese en christelijke vrijheidbe
toogden wij onder meer dat het zoeken
naar vormen voor de opheffing der in
het geding zijnde problematiek er niet
toe leiden mag dat onze instelling op
de Gereformeerde zede willekeurig ter
zijde gesteld wordt.
In dit verband hebben wij toen met
een enkel woord geprotesteerd tegen
een artikeltje van G. A. Vette te Voor
schoten in de Leidse kerkbode d.d. 16
april j.l.
Dit artikeltje is getiteld „Geen Ge
reformeerde zede, wel een christelijke
levensstijl Hl"
U ziet, mijn lezers, dat dit opschrift
door de scribent Vette versierd werd
met 3 vet-gedrukte uitroeptekens.
Blijkbaar wil de heer Vette het er bij
zijn gereformeerde broeders inbranden
dat er geen gereformeerde zeden be
staat.
Hij schrijft onder meer letterlijk het
volgende „De Kerk heeft een dienen
de functie, die zich moet uiten in een
geconcretiseerde naastenliefde voor de
mensen in de maatschappij".
Daarmee ben ik het van harte eens.
Maar dan volgt er een conclusie, die
ik niet graag zou onderschrijven, n.l.
deze Daarom kunnen we niet spreken
van een gereformeerde zede, een soort
exclusieve moraliteit met moraalcasu-
'istiek voor een groep, die zich daardoor
onderscheidt van andere groepen".
Tegen deze conclusie heb ik mij in
het „trefpunt" van onze gereformeerde
mannenverenigingen met kracht verzet
door te betogen dat onze christelijke
levensstijl wel degelijk geaccentueerd
moet worden door de normen, die spe
ciaal door de gereformeerde zede aan
de Heilige Schrift worden ontleend.
Zou de heer Vette gelijk hebben,
dan moet Prof. Dr. R. Schippers, de
titel van zijn veel gelezen boek nodig
veranderen.
„De Geref. zede" dient dan bij een
volgende druk te worden vervangen
door„Onze exclusieve moraalcasuïs-
tiek".
Gelukkig zal Schippers daartoe nooit
bereid blijken, ten spijt van de Leidse
kerkbode.
Het is immers juist de specifiek-gere
formeerde ethiek, die op zoek is naar
een positief-christelijke, reformatorische
levensstijl, die zowel aan de ascese als
aan de christelijke vrijheid recht wil
doen.
Ik herhaal,,op zoekwant de
vraag wat onze ontmoeting met de we
reld eist op het gebied der zedevorming
is ook door de gereformeerde ethiek
nog steeds en al méér in ernstige studie.
Maar het getuigenis, dat ieder chris
ten door zijn levensstijl en levenswan
del aan de wereld schuldig is, valt b.v.
bij onze Rooms-Katholieke mede-chris
tenen nog wel heel wat' anders uit dan
bij ons, die behoren tot de „issue de
Calvin".
Dr. F. H. von Meyenfeldt schrijft in
zijn boek ,,De Christelijke levenswan
del" op pag. 38 „Wandelen met God
doet men niet Gereformeerd of
Rooms„God is niet Gerefor
meerd
Dit zou ik niet graag tegenspreken,
maar dit mag voor onze broeder uit
Voorschoten toch echt geen reden zijn
om „de gereformeerde zede" als een
wanbegrip te verwerpen.
In óns gereformeerde leven heeft zich
immers een zede gevormd, die ten
nauwste samenhangt met onze totale
geloofsovertuiging en levensvisie.
Dat zich onder invloed van talrijke
sociologische factoren in onze tijd meer
dere verschuivingen voordoen in de
„Gereformeerde zede" bewijst aller
minst dat zij als zodanig niet meer be
staat. IntegendeelWaar echt leven is,
daar is ontwikkeling.
Onze levende gereformeerde zede wil
anno 1965 de continuïteit met het ver
leden niet prijsgeven, maar is ook zeker
niet van plan zich vast te snoeren in
verstarring.
Hartelijk ben ik het eens met onze
Kamper hoogleraar, Prof. Dr. J. van
den Berg, die zo duidelijk en zuiver
geschreven heeft,,De gereformeerde
zede zal een oecumenisch aspect moeten
bezitten, zonder de karakteristieke
waarde van het gereformeerd „ethos"
te verloochenen. Zij zal een antwoord
moeten geven op de vragen van de
eigen tijd, zonder dat zij haar patroon
zonder meer door de contemporaine si
tuatie bepalen laat".
Ik wil, dit alles overziende, toch wel
met alle nadruk constateren dat eigen
tijdse ontwikkeling heel wat anders is
dan „niet bestaan", maar ook dat de
gereformeerde zede, juist zij, geen cent
van doen heeft met exclusieve moraal-
casuïstiek.
Wij weten allemaal wel dat v/ij niet
voor elke concrete situatie in onze le
venswandel een bijbeltekst hebben, maar
de gereformeerde zede, juist zij, wijst
wel degelijk uit de Heilige Schrift de
algemeen geldende regels aan voor ons
levenspatroon en onze levensstijl, voor
ons levensgedrag en onze levenshou
ding, voor heel onze handel en wandel.
Ik eindig met ten derde male te
schrijven Juist zij" De Gerefzede
Driemaal is scheepsrecht
D. R.
Hoewel we niet met zekerheid kunnéii
zeggen, dat we in de eerstgenoemde
geschiedenissen over het geloof in Je
zus als de Verlosser der wereld kunnen
spreken, dacht ik, dat onze gedachten
toch wel heel sterk in deze richting
mogen gaan. Vooral omdat daarbij en
kele malen gesproken wordt over be
houden worden en 't lijkt mij te betwij
felen, dat daarmee alléén maar een
lichamelijke genezing bedoeld zou kun
nen zijn,
We zien, dat Jezus mensen heeft ge
nezen die Hem als Zaligmaker aan
vaardden, maar óók zieken, die in Hem
alleen maar een man met een wonder
lijke kracht zagen.
Wij kunnen niet narekenen, waarom
Jezus zó handelde. Hierin zullen we
Zijn wijsheid en Zijn inzicht in Gods
plannen moeten eerbiedigen.
Wanneer we nu zien, dat de Heiland
óók mensen genezen heeft, die nog niet
zo ver waren, dat ze Hem beleden als
de Zaligmaker, kunnen we niet zeggen,
dat in onze tijd uitsluitend mensen, die
in Hem geloven, genezing kunnen ver
wachten. Het zou kunnen gebeuren,
dat de Heiland ook nü nog een gene
zing gebruikte om iemand tot geloof te
brengen.
Dit laatste spreekt ons nog méér aan,
wanneer we erop letton, dat Jezus niet
uitsluitend na een verzoek mensen ge
nezen heeft. Vele malen lezen we, dat
Hij met ontferming bewogen was, en
daarom de zieken genas. Niet steeds
staat er bij, dat men Hem vroeg om
deze patiënt te helpen. We krijgen de
indruk, dat Hij het meer dan eens
(menselijk beschouwd) spontaan ge
daan heeft. Zo lezen we: En toen Hij
uit het schip ging, zag Hij een grote
schare, en Hij werd met ontferming
over hen bewogen en genas hun zie
ken". (Matth. 14: 14).
Dat spontaan helpen zien we óók
(maar dan betreft het géén genezings-
wonder) in de geschiedenis van de
jongeling te Naïn. (Lukas 7: 11-17)
A.G.K.
AFRIKA: WERELD VOL HOOP
VOOR EEN GOEDE TOEKOMST.
Verbitterd vechtende mensen, een oude
man die dood op straat ligt, een moe
der die wegvlucht met een kind. Zo
schilderde in donker schrijnende kleu
ren een jonge Kongolese kunstenaar de
ellende van de opstand in Stanleystad.
Hij liet me z'n schilderij zien en zei
niets. Ik dacht aan de Nederlandse
kranten, die met sensationele koppen
over de rebellen in Kongo schreven.
Men las het oppervlakkig, sommigen
verbaasden zich nauwelijks. Van Afri
ka komt toch niets terecht, altijd is er
wat, zo redeneren velen.
„Maar ik kan u een heel ander verhaal
over Afrika vertellen. Een verhaal vol
hoop en goede beloften voor de toe
komst. Maar laat ik niet veel zeggen.
Ga dat verhaal zelf zien", zei mij met
een bij m'n aankomst in Kenya's
FEUILLETON
Vrij bewerkt naar P. Visser Jzn.
64)
Als ze thuis komen, vinden zij echter de goede vrouw
zo helder en opgewekt alsof zij pas vijf-en-twintig inplaats
van vijf-en-zestig jaar is. Zij heeft zelfs weer voor een
warme schotel gezorgd, iets wat bij uitnemendheid de
goedkeuring van de dokter wegdraagt, ofschoon hij niet
nalaten kan, haar toe te voegen „Je hoeft niet elke dag
voor je vriend zo op te dissen, hoorik heb al ge
noeg schade gehad vanwege
al de quinine, die zij heeft moeten slikken", vult
Heilman aan.
„Hoor eens, ik beveel je daarover van nu af aan te
zwijgen. Een brief is maar een brief. Laat mij je liever
een stukje van de osserib geven dat zet meer zoden aan
de dijk dan alle brieven te samen."
„Je merkt wel, dat de dokter nog niet veranderd is,
Jacob", merkt de oude Marina op. „Nog altijd is zijn
hart beter dan zijn mond."
„Mijn hart Dat mocht watHet zou je niet meevallen,
als je het in al zijn kleuren en geuren kon bewonderen.
Maar dat is tot daar aan toe. Weet je wat, Jaap Spreek
jij, vóór we beginnen, nu eens een goed woordje je kunt
dat beter dan ik."
Heilman aarzelt even, maar dan voldoet hij toch, hoe
wel met zekere schroom aan het verzoek van de eigen
aardige man, die hij moeilijk kan doorgronden, al meent
hij hem soms te kennen.
„Goed zo, jongen", zegt de dokter, als het „Amen"
verklonken is, „tast nu maar toe en kijk niet naar ons,
oudjes, die niet zoveel meer nodig hebben. Veel trek heb
ik tenminste niet."
Heeft het gebed van zijn eenvoudige koestier misschien
zoveel indruk op hem gemaakt, dat hij in enen geen trek
meer heeft vraagt de oude Marina zich met verbazing
af.
HOOFDSTUK XXIV.
„Neem nu van mij aan, mijn waarde, van mij, een oude
man, dat je geduld zult moeten oefenen", zegt dokter Stel-
laard op zekere dag, als Zijlex de verzuchting slaakte, dat
hij vurig hoopte op de bevrijding van de rest van Zeeland.
Intussen kan de dokter dat wel leraren, maar zelf is hij
één en al ongeduld. Hij begrijpt niet eens, waarom dat zo
lang moet duren.
Heilman gaat zich langzamerhand vervelen. Werk is er
niet voor hem. Hij helpt Marina, watloopt eens naar de
stal, waar Jans door de nieuwe koetsier best verzorgd
wordt en gaat dan weer een praatje in het molenhuis
maken.
Hij heeft nu besloten, zijn aangenomen naam te begra
ven en weer als Frits Zijler door het leven te gaan, waar
tegen de dokter (natuurlijk) protesteert, die eigenlijke
naam onmogelijk te kunnen onthouden. Bovendien is
„Zijler" zo nietszeggend, terwijl „Heilman" een naam is,
die iets schoons, iets heerlijks betekent.
„Neen, kerel, die naam moet je houden. Die heeft niets
te maken met de voormalige sluikerij. De mensen zouden
altijd zeggen Frits Zijler, de sluiker, maar nooit Jacob
Heilman, de sluiker. Zolang ons land Frans was, had ik
geen bezwaar tegen dat bedrijf, maar nu zijn we weer
Holland, dus geen gesmokkcl meer."
Zijler lacht maar wat om die dwaze argumentatie van
de dokter en ook op de molen wordt hij voortaan bij zijn
v/are naam genoemd. Alleen de dokter blijft voluit van
Jacob Heilman spreken. En van de weeromstuit doet zijn
opvolger, de jonge koetsier, dat ook.
Dat is een flinke, handige vent, vindt Zijler.
„Dokter, die Willem valt stukken mee. Dat is een ge
schikte koetsier voor u en J^ns."
„Zo, valt hij je mee Dat doet hij mij trouwens ook.
Hij schijnt niet een geschikte kerel, maar hij is het. Hij
heeft aanleg, de beste koetsier te worden, die ik ooit
gehad heb."
„Daar ben ik blij om, dokter. Volgens uw brief was u
niet zo tevreden over hem", merkt Zijler ondeugend op.
„Maar, mijn lieve man, wie zegt nu, dat je alles en
ieder naar mijn schrijven moet beoordelen Ik heb je im
mers gezegd, hoe je mijn brief te beschouwen hadt, na
tuurlijk als voor jouw bestwil geschreven. Je moest weg
uit dat verleidelijke Rotterdam. Op de duur was dat vast
niet goed gegaan. Daarom kleurde ik de stand van zaken
hier wat heel sterk, om je te doen ontkomen aan een
wis verderf, snap je
Frits Zijler lacht maar wat om de kletspraat, die de
dokter met een ernstig gelaat debiteert. Je moet alleen
niet in zijn guitige ogen kijken.
Eindelijk op een dag in het begin van de maand
mei Zijler is juist in het molenhuis arriveert er in
het dorp een paardekoopman uit Sluis, die een brief voor
de dokter bezorgt, welke luidt
„Mijn waarde Heer en Vriend
De fles oude Bourgogne en de pijp oude Java zie
mijn missive van 8 november liggen op UEd. te wach
ten. Kom dus spoedig van een en ander gebruik maken
en, zo hij er zin in heeft, breng dan mijn neef mee. UEd.
kunt hieruit opmaken, dat het Franse gespuis voor goed
uit onze kontreien vertrokken is. God geve voor altijd
Kom donderdag met de veerschipper van Vlissingen op
Breskens, die te vier ure afvaart, dan haal ik UEd. te
B. met rijtuig af.
Oranje Boven
UEd. dv. dienaar en goede vriend,
Verwolde,
voorheen Maire, thans Burgemeester van Sluis."
„Ha, ha", grinnikt de dokter van genoegen, „eindelijk,
eindelijk."
Blijkbaar heeft hij op zulk een brief gewacht, want hij
heeft zijn toebereidselen al lang gereed, naar duidelijk
blijkt.
Willem, de koetsier, moet met spoed een brief naar
Goes brengen en dan loopt de dokter naar de keuken.
(Wordt vervolgd)