Lust en Liefde tot het Ambt
„INVOCAVIT"
Jzefruwt
„DE SLUIKER"
dit standpunt kan men een orde van
dienst vaststellen Lied, gebed, preek,
lied. Meer niet. Niet herhalen
Maar zo ligt het gelukkig niet. On
danks schuldbelijdenis en genadever
kondiging aan het begin kan de preek
van zonde en genade spreken. Dat moet
zelfs. Dat herhaald zich in ons lied.
Geen enkel bezwaar tegen Lees maar
eens een preek van Calvijn, en u zult
zien, dat de bezwaren van Buskes geen
hout snijden.
De apostel Paulus wilde, dat alles
met goede orde geschiedde 1 Cor.
14:40). Bezinning op deze orde, ook
in de liturgie, is ten allen tijde nodig.
Gevoelsargumenten mogen hier echter
zeker niet het laatste woord spreken.
We mogen putten uit Schrift en histo
rie. De erfenis van b.v. Calvijn niet ver
onachtzamen. Hij wilde geen heiligbeel-
den terug. Hij wilde de levende verkon
diging van het Woord, met het ant
woord daarop van de mondige gemeen
te, door heel de liturgie heen.
Als dit liturgisch besef" weer meer
het onze wordt, dan zal heel de kerk
dienst ons iets mee geven. Dan werkt
de liturgie de ..verinnerlijking" niet te
gen. Dan zullen oude woorden van
Schuldbelijdenis (b.v. Ps. 51) en Ge
nadeverkondiging (Ps. 32, 103 e.a.)
telkens weer nieuw en vertroostend zijn.
Voor afwisseling in de woordkeus kan
gezorgd worden. Onze Synode stelde
enige gebeden van schuldbelijdenis vast
(U kunt ze vinden achter in de nieuwe
Gezangenbundel) en er zijn er nog wel
meer. Bij de genadeverkondiging kan
men de formulering van Calvijn gebrui
ken met een wisselend Schriftwoord.
Moge in onze „Calvinistische" ker
ken Calvijn meer invloed hebben dan
Buskes. Tot verdere uitbouw van een
verantwoorde liturgie. Met orde, wij
ding, en schoonheid
W. KATS.
II (slot)
Maar waarom zou dit niet ook zo
kunnen zijn bij broeders, voor wie niet
het predikambt is weggelegd, doch die
als opzieners iets van hun uren en
krachten in het werk des Heren zouden
kunnen besteden
En nu keren onze gedachten terug
naar het tijdvak, waarin het kerkelijke
leven door de Doleantie vlot kwam.
Voordat deze beweging zich baan brak,
was in de Hervormde kerk de ouderling
louter een figurant, die niets te vertel
len had, en er zich mee paaide, dat hij
een erepostje bezette. Men stelle zich
de geest van die dagen maar eens voor.
De dominees waren over het algemeen
hoogdeftige seigneurs, met een voorko
men, dat respect afdwong. Gekleed in
een duffelse jas met bontkraag, en ge
tooid met een hoge hoed, stapten ze
afgemeten en statig door de straten, of
ze lieten zich in een koetsje naar kerk
of consistorie brengen. De standver
schillen waren heel wat groter dan nu.
En gold het dan voor de scheepstimmer
lieden, voor de ambachtsman, voor de
kleine winkelier niet als een hoge on
derscheiding, dat ze in hun kwaliteit
van ouderling met die gewichtige heren
op een zekere voet van intimiteit moch
ten verkeren dat ze met hen in een
zelfde college zaten, en misschien wel
eens, op weg naar een kerkeraadsver-
gadering, door de in een vigilante pas
serende dominee opgepikt werden en
mee mochten rijden
Na de Reformatie keken de achter
blijvende aristocratische predikanten
hun vroegere medebroeders, die de band
aan het Genootschap losgeknoopt had
den, natuurlijk niet meer aan. Ikabod,
de eer was weg. Maar toen werden de
sierpijpen van het orgel, dat Gods vin
gers nu bespelen gingen, sprekende pij
pen, waardoor de wind van de Geest
blies. De ouderlingen werden nu echt
ouderlingen, opzieners. Ze zagen niet
de prelaten naar de ogen, maar hun
Zender. Ze stonden aan smaad bloot
ze torsten een last aan werk, die hun
schouders kromde maar ze getuigden
een voortreffelijk werk.
Ze spanden zich onvermoeibaar in
ze gaven zich geheel. En dat niet, om'-
dat ze nu ook eens hun stem met zeg
gingskracht konden laten horen, maar
omdat ze de stem van hun Meester
hadden vernomen. Het aantal vergade
ringen, waartoe ze geconvoceerd wer
den, was legiomaar ze pruttelden
niet nu moet ik alweer het huis uit. Ze
bezochten de leden der kerk om hen
tot gehoorzaamheid te manen, een on
afzienbare bezigheid maar ze mopper
den nietnu moet ik alweer op sjouw,
en hoe zal ik ontvangen worden. Ze
namen de trein naar conferenties en of
ferden daar een dagloon voor op. Want
de ijver voor Gods huis verteerde hen.
Maar het was hun een vreugde de
Here gaf hun een nieuw lied in de
mond, een lofzang aan hun God en
ze togen er op uit met de bede mogen
velen het zien en vrezen en op de Here
vertrouwen.
Aan de Doleantie kleven fouten; zon
der zonden was zij niet. Ze was ook vol
verdrietze was een klagen. Toch moet
het een schone tijd zijn geweest. Men
sen, die hem bewust meegemaakt heb
ben, zijn op een enkele na onder ons
Als het blad, dat een half uur gele
den vol met tastbare bewijzen van lief
de en zorg werd binnengebracht, m'n
..ziekenkamer" weer is uitgedragen, mij
mer ik nog wat na over „ziek-zijn". Ik
denk ziek-zijn heeft altijd iets verras
sends. Zo lang het niet om ernstige
ziekten gaat kan een mens vrijwel niet
vooruit zien hoe hij 't een en ander zal
beleven. Soms kan een klein ongemak
je deprimeren en een andere keer ben
je in staat een veel grotere physieke te
genslag met gemak te incasseren. Dit
keer kwam de a-, b- of c-griep, wat het
ook geweest moge zijn, zelfs niet onge
legen. Na de eerste dagen met een op
lopend en dalend koortsje, knap je op
en, hoewel je van betrouwbare en lief
hebbende zijde nog steeds te horen
krijgt dat je „nog niets waard" bent, je
voelt je net lekker genoeg om aan je
niet meer maar zo ze nog leefden, zou
den ze met warmte over 1886 spreken.
De geestdrift is nu bekoeld. De verhou
ding tussen de Hervormde kerk en de
onze heeft zich in menig opzicht ten
goede gewijzigd.
Toen had men de mond vol over de
noodzakelijke verbreking van een valse
eenheid. Nu kijken we met verlangen
uit naar het herstel van de eenheid-in-
de-waarheid. Maar we willen elkaar
toch blijven wijzen op winstpunten in
de Doleantie, die we niet verloren mo
gen laten gaan en daartoe behoort ook
de brandende liefde voor de kerk, het
zich willen geven aan kerkelijk werk,
en dus de vreugde in het bijzondere
ambt, dat door de apostelen onder lei
ding van de Heilige Geest is ingesteld
om het huis Gods te regeren en de zie
len in het spoor der gerechtigheid.
We roerden even de inwendige roe
ping aan. Niet iedere jongeman, die
de begeerte koestert om dienaar des
Woords te worden, bereikt het doel
we gaven er de vorige maal een voor
beeld van. Eerst als een gemeente roept,
mag men zich verzekerd houden, dat
God roept. Niet anders staat het met
het streven naar het opzienersambt.
Wie niet in bescheidenheid met zijn in
wendige roeping voor de dag komt, be
wijst daarmee, dat ze niet echt is. Het
is dan ook een slecht teken, wanneer
een broeder, die voor zichzelf meent,
dat hij de geschiktheid bezit, boos zou
worden, indien hij wordt gepasseerd.
Het is aan de kerkeraad, te overwegen,
wie hij als bekwame mannen op de no
minatie zal plaatsen. Het is aan de ge
meente, uit de aangeboden dubbelgetal-
len de juiste mannen te kiezen.
En daarbij zal de kerkeraad zich niet
mogen laten leiden door enkel de we
tenschap, dat een broeder het ambt am
bieert. Hij zal daarmee zeker óók reke
ning moeten houden. Maar er zijn meer
criteria. Het oordeel zal moeten gaan
over de eisen, die de Schrift voor de
aanwijzing van ouderlingen stelt. Het
zijn er heel wat. We zullen ze niet alle
bespreken. Maar één komt er in voor,
waarop we willen ingaan en dat is de
bekwaamheid.
boeken te denken. Die stapels die je al
weken en maanden hebben geïrriteerd.
Daar zal eens even iets op afgedongen
worden. Pascal heeft eens een verhan
deling over het nut van ziekten geschre
ven, een stichtelijk stukje volgens mijn
herinnering, maar daarbij heeft hij, bij
mijn weten, vergeten te vermelden het
onmetelijk genoegen voor de herstellen
de om aan zijn boeken toe te komen.
Wel even het ezelsgevoel aan welke
stapel zal ik beginnen, maar geen pa
niek, de knoop wordt doorgehakt en
daar begint het leventje. Volkomen de
tijd om een spannend betoog in één ruk
uit te lezen. Daar ligt het naast mij
een schande dat ik het nog niet gelezen
had wel veel erover De Plaats
bekleder van Rolf Hochhuth.
Wat een boekOntstellend. Soms
moest ik 't wegleggen. Kan ik dit lezen?
Hier. herstellend van een onbeduidend
(vervolg op pagina 3)
HET LAND DER PHARAO'S.
Heerlijk en lerezaam moet het zijn
een reis te maken naar de oevers van
de Jordaan in Israël.
Niet minder heerlijk en leerzaam was
het voor mij om van 19 februari6
maart j.l. te reizen naar de oevers van
de Nijï in Egypte met zijn pyramiden
en sphinxen, met zijn tempels en ko
ningsgraven, met zijn onmetelijke woes
tijn en gigantische Aswan-dam, met zijn
moskeeën en minaretten, grote steden
en Bedouïnendorpen, met zijn Suezka-
naal en Rode Zee. Het werd de droom
reis van mijn leven
De hoofdstad Caïro is de grootste
stad van Afrika en telt 4 millioen inwo
ners. Zij combineert in een wonderlijke
paradox de gloed van het Oosten en de
glorie van het oude land der pharao's
met de attracties van een hyper-moder
ne wereldstad.
Heel dit nummer van onze Kerkbode
zou mij nog te weinig kolommen bieden
om al mijn indrukken en ervaringen
naar waarde weer te geven.
Ik beperk mij dus maar tot een enkele
flits en dan wel nader tot een viertal
„trefpunten", die mij confronteerden
met bijbelse gegevens
1Wij reden op kamelen en ezeltjes
o.a. naar de pyramide van Teti, door
de Egyptenaren Tet-Asugenoemd.
Zij ligt ten N.O. van de „Steppyramide
bij de dodenstad Sakkara en Memphis.
De Arabieren beschouwen „Tet-Asu"
als de gevangenis, waarin Jozef gezeten
heeft, nadat de vrouw van Potiphar
hem zo ten onrechte had aangeklaagd
Genesis 39 20.
Is dit een ongeloofwaardige traditie
Deze vraag laat zich noch ontken
nend noch bevestigend beantwoorden,
wat ook geldt van allerlei historische(?)
bizonderheden in Israël.
Hoe dit zij -de pyramide van Teti
bleek mij donker, somber en benauwd
genoeg om als gevangenis te dienen
voor Jozef, de schenker en de bakker.
Zij is 58 voet hoog en 206 voet breed.
Deze gevangenis werd in 1880 ge
opend en staat ook vol met inscripties
en hiëroglyphen.
2) Onder leiding van Mevrouw
Laatsman, de echtgenote van onzeCon-
sul aan de Ambassade te Caïro, bezocht
ik het beroemde Egyptische Museum
aldaar. Wij bewonderden er ondermeer
de schatten, die enkele tientallen jaren
geleden ontdekt zijn in het graf van de
jong gestorven koning Toetanchamon,
maar ook een vitrine, waarin nog enige
kostbaarheden liggen als restanten van
wat we lezen in 1 Koningen 14 26
,,Sisah, de koning van Egypte, nam in
het vijfde jaar van koning Rehabeam
de schatten van het Huis des Heren en
van het huis des konings, ja, alles nam
hij, ook al de gouden schilden, die Sa
lomo gemaakt had
3) Op de Oostelijke Nijl-oever ligt
in een grote tuin de sycamore, een oer-
FEUILLETON
Vrij bewerkt naar P. Visser Jzn.
59)
Het rijtuig, dat gewoonlijk voor het gouvernement rijdt,
komt tegen vijf uur naar de gevangenis en Jan Hekman
ziet, hoe een bleke, jonge man, geboeid, er in geduwd
wordt, terwijl bovendien twee marechaussees plaats ne
men.
„Arme kerel", denkt Hekman. „Als ik er wat aan doen
kan, ben je morgen vrij."
„Vooruit, koetsier", klinkt het bevel van binnen.
Er is die dag aardig wat sneeuw gevallen en zo nu en
dan ontlast er zich nog een bui. Bovendien waait er een
vrij scherpe wind uit het oosten, die strenge kou voor
spelt.
Hoewel de paarden op scherp zijn gezet, gaat de tocht
niet vlug. Daar zorgt Jan Hekman voor. Die wil tijd win
nen. Men moet het daarbinnen behoorlijk koud krijgen...
Het duurt dan ook niet lang, of 'n barse stem schreeuwt:
„Koetsier, rijd wat aan Moeten we doodvriezen Mijn
voeten zijn al half bevroren
,,'t Mocht wat, mannen. Ik heb het hier op de bok nog
erger dan jullie. En ik kan de paarden op die gladde weg
niet afjakkeren, 'k Heb niet veel trek, de nek te breken."
Eindelijk komen ze aan de herberg „Het Zwaantje".
Jan Hekman rijdt zonder plichtpleging het plein op, houdt
stil, springt van de bok en opent het portier.
„Mannen, ik heb een voorstel. Hier is heerlijk warm
bier te krijgen. En niets beter dan een beetje rum er bij.
Goed tegen de koude. Ik ben half bevroren. Laten we
even uitspannen en een kleine verkwikking nemen. Mijn
dag is vandaag goed. Ik betaal het gelag. Accoord
„Kerel, man, daar zeg je zo wat, koetsier. Jij bent eens
een flinke kerel. Laat dan gauw wat glazen aanrukken,
want hier is het ook niet uit te houden."
In zichzelf grinnekend, loopt de koetsier naar binnen en
keert terug met drie glazen heet bier met rum, waarbij
hij er natuurlijk, stiekumweg, er voor gezorgd heeft, dat
in twee glazen de poeders van dokter Stellaard zijn ver
werkt.
„Beste kerel", zegt de Hollandse marechaussee vloeiend,
„dat is lekker, dat smaakt naar meer. Kan het nog niet
zo n drupje lijden, zeg
„Jawel, lui. Maar komt er dan even uit en bestelt zelf.
Ik durf niet langer van de paarden af. Zet de voeten dan
ook even op de warme haardplaat, dan verwarm je je
meteen van boven en van onder. Die vagebond is geboeid,
niet Nu, dan kan hij niet weg. Ik pas wel op hem. Hier
is een rijkdsdaalder. Betaalt het gelag er maar van. De
rest krijg ik straks wel terug."
De koetsier praat zo onbevangen, is zo vriendschappe
lijk, dat de volkomen argeloze politiemannen, bovendien
tuk op warm bier met rum, met de ogen wijd open en
met hun volle verstand er in vliegen
Als kinderen haasten zij zich naar de warme gelag
kamer
Als de deur daarvan achter hen dicht geslagen is, opent
Jan Hekman het portier en zegt„Hoor eens, kameraad,
ik heb dokter Stellaard beloofd, je te zullen helpen ont
vluchten. Straks vallen die twee lui in diepe slaap, daar
is voor gezorgd. Nu moet je goed luisteren. Vóór we aan
„Het Sloe" zijn, doe ik je de boeien af. In één van de
zakken van die kerels zal dc sleutel wel zitten. Je houdt
je dan bedaard. Terwijl ik met de veerman bezig ben, de
dronken marechaussees in de boot te brengen, smeer je
'em. Je loopt de zuidelijke dijk op. Een minuut of vijf
verder vind je een binnenweg, die sla je in en dan kom
je vanzelf weer op deze weg uit. Wacht dan op mij, als
ik er met het rijtuig nog niet ben. Intussen zijn je bewakers
dan „Het Sloe" al over. Verder spreken we mekaar na
der. Goed begrepen
„Ja, ja, hakkelt Heilman, die schier niet kan begrijpen,
dat er misschien nog eens kans is, om te ontsnappen en
die zeer goed geluisterd heeft.
„Prachtig. Mondje dicht nu."
De beide marechaussees vermaken zich best in de war
me herberg. Zij heffen er zelfs een drinkliedje bij aan en
denken niet aan een spoedig vertrek.
De koetsier, hoewel hij het beestachtig koud heeft, vindt
het best. Voor zijn part zijn ze straks behoorlijk dronken.
Dat is voor de uitvoering van het plan zoveel te beter.
Maar tenslotte duurt het hem toch wat al te lang. Dus
gaat hij de herberg binnen, om de lui er aan te herinneren
dat zij verder moeten. Naar de waard hem mededeelt, heb
ben zij menig glas bier met rum naar binnen geslagen.
Van de rijksdaalder is practisch niets meer over
De vrolijke, opgewonden marechaussees zetten zich
zingend en toerend weer in de hoek van het rijtuig, dat
verder sjokt.
Jan Hekman luistert nauwkeurig, om tot zijn voldoening
te bemerken, dat de geluiden van binnen al flauwer wor
den. En dan duurt het niet lang meer, of een eigenaardig
gesnurk toont aan, dat het tweetal in slaap is getold, een
slaap, die, volgens dokter Stellaard vier, vijf uur duurt.
Een minuut of vijf rijdens vóór het veer stopt Hekman
en gaat eens poolshoogte nemen twee marechaussees die
zó slapen, dat zij niets horen, zien of bemerken, en een
gevangene, die tuk is op zijn vrijheid
„Mooi, het kan niet beter", zegt de koetsier laconiek,
die vervolgens de sleutel van de boeien zoekt en vindt en
Heilman er van bevrijdt.
„De boeien bij je houden en straks op de dijk weg
gooien", fluistert hij. „Die worden dan morgen wel ge
vonden en dan is het duidelijk, dat je die kant uit bent
gevlucht. Hou je taai en denk aan onze afspraak."
Heilman is opeens een heel ander mens geworden, nu
hij weer een kans krijgt. Hij heeft aanvechting, om on
middellijk op de loop te gaan, maar beseft, dat hij dan
het gemaakte plan in gevaar brengt. Zijn moed is gewel
dig aangewakkerd.
Het is ongeveer half tien, als Jan Hekman zijn rijtuig
voor het veerhuis doet stil houden. De veerman en hij
kennen elkaar. In normale gevallen behoeft eerstgenoemde
niet méér te varen, maar als hij de Goessenaar ziet, be
grijpt hij wel, dat er wat aan de hand is.
„Nou, ik heb hier een leuk vrachtje, schipper. Geluk
er mee", dus begroet Hekman hem.
„Wat is er, Hekman
(Wordt vervolgd)