KANSEL-BOODSCHAP van de Kerk te Goes 7,ce(pui*t „DE SLUIKER" Dit klemt te meer daar ik vrees, dat verzwakking van het ambtsbesef symp tomatisch is voor onze tijd. Men kan mij tegenwerpen dat vele traditionele zaken tegenwoordig in het geding zijn. De kerkelijke opvattingen en gewoonten zijn geen eilanden van eeuwige stabiliteit in de stroomversnel lingen van de tijd. Dat is waar, maar men moet als raad der kerk kunnen ondersclieiden. Er zijn heel wat zaken waarop het zwart-wit-schema van laat ons zeggen 5U jaar geleden niet meer kan worden toegepast worden. 'JL'en aanzien van deze moet m.i. de kerk een voorzichtige soepelheid betrachten. Niet, naar het woord van een bekende hoogleraar, voor wandelen op de smaiie weg aanzien wat in wezen een vertraagde cultuurstap is. Maar men moet niet marcnanderen met de kerk gang. Gelooft men nog dat de Here een verbond met Zijn volk heeft, dat Hij zich formeerde om Zijn lot te vermel den 1 Dat de kerk de plaats is waar Hij Zijn volk wil ontmoeten. Dat Hij aan de kerk de bediening der verzoening heeft toevertrouwd. Dat het geloot uit het gehoor is. Dn dat dit, naar het woord van onze Heiland, het eeuwige leven is, dat wij Hem, de enige waar achtige (bod kennen en Jezus Christus die rnj gezonden heeft. Als een kerk een vereniging was waarvan men naar verkiezing al of niet lid kon zijn, en de vergaderingen vrij blijvend kon bezoeken, al naar liet uit kwam, dan heboen wij te beslissen of wij gaan zullen of niet. Maar zo is het niet in de kerk, waar de Heilige Geest ons in de waarheid leiden wil. Waar het Woord, in zijn veel omvattende be tekenis, tot ons komt door het inter mediair van het ambt. In opdracht en met de bevoegdheid van Christus. Wij zijn bij de prediking betrokken op leven en dood. „Aldus zegt de Here, Here". Men kan wederom aanvoeren, dat twee keer kerken ook een traditie is. De vraag is: is het ook een zinvolle tra ditie Men zou God moeten danken dat wij in staat zijn deze traditie te handhaven. Het kan ook anders. De nood kan ons in schuilkerken drijven, maar in ons land is het door 's Heren goedheid mo gelijk twee keer op de zondag, in ge meenschap der heiligen voor Gods aangezicht te komen. Hoe lieflijk zijn mij Uw woningen Het zou te ver voeren om op alle argumenten in te gaan die tegen de tweede dienst worden aangevoerd. Wij kennen ze wel: zij duiken overal op en zij gelijken op elkaar. Wij moeten al leen maar oppassen dat wij er geen gel digheid aan toekennen omdat 'ze alge meen gehanteerd worden. Er zijn er bij die nauwelijks ernstig kunnen genomen worden: 1. ,,een ouderwets gebruik, dat in het buitenland uitzondering is", (weet u dan ook hoe de stand van het kerkelijk leven daar is 2. „als ik 's zondagsmorgens aan dachtig heb geluisterd, dan heb ik reeds zoveel ontvangen, dat het me onmogelijk is 's middags opnieuw een preek in mij op te nemen" 3. „De zondag is ook een dag van recreatie waarin ik God ontmoeten kan in de schepping". (Waar in de natuur hoort u van de vergeving en verlossing die in Jezus Christus is Er is méér, want de mens is vinding rijk. Mag ik het zó stellen: Wij praten, al argumenterend van onszelf uit. Wat heb ik er aan. Voor mijn geestelijk leven, voor mijn ziel. Wij laten toe dat het ambtsbesef in ons verzwakt. Wij schuiven de goede kerkgewoonte op zij. Wij willen dat toch op een of andere manier rechtvaardigen. En dan vinden wij: het drukke, gespannen leven van deze tijd. De algemene vermoeidheid die daaruit voortkomt. De dominee, de preek, enz. En „God in de natuur". Wij trekken het wel recht. In feite komt het er op neer dat wij De kerkeraad wil gaarne langs deze weg uw bijzondere aandacht vragen voor een onderwerp, dat op één dei- laatste vergadering breedvoerig is be sproken. Dit onderwerp betreft onze zondags viering. In onze gemeente zijn op ver schillende zondagen, buiten het vakan tieseizoen, tellingen gehouden van het aantal kerkgangers. Het resultaat van deze tellingen nu heeft de kerkeraad verontrust. Een niet gering gedeelte van de gemeente kerkt slechts éénmaal per zondag, ook en juist als daartoe door gezinsomstandigheden of anders zins geen enkele aanleiding bestaat. Op grond van berekeningen, uit de tellin gen gemaakt, zouden bijna 300 leden, die zonder bezwaar tweemaal zouden kunnen kerken, volstaan met één kerk gang per zondag. De kerkeraad heeft hierin aanleiding gevonden, zich met een korte bood schap tot de gehele gemeente te rich ten. Tot de gehele gemeente, tot U die minder trouw kerkt, doch ook tot U, die misschien zeer trouw ter kerk gaat. Wij zondigen immers allen en onze beste werken zijn onvolmaakt. Het is nodig en goed, dat wij allen ons bezin nen op het juiste gebruik van de gaven des Heren. Onze huidige samenleving met zijn hoogconjunctuur en welvaart schept voor bijna iedereen de mogelijkheid, in tensief te genieten van het goede van het leven. Hiervan wordt dan ook een druk gebruik gemaakt. Denken we slechts aan de gretigheid waarmee van de zondag een uitgaansdag is gemaakt. Temidden van deze wereld staat de kerk, die op zondag tot tweemaal toe de kerkdeuren openstelt. Ook voor de christen is de zondag een dag van ge nieting, een feestdag. Voor de christen is de zondag pri mair de dag van de gemeenschap met zijn Heer, teneinde in het bijzonder op zullen uitmaken hoe wij de zondag zul len heiligen. En dan kan er veel mee door. Maar niet vragen: wat wil de Here Roept hij ook mij, door het ambt der verzoening, in de kerk Wil hij daar ook tot mij woorden van eeuwig leven spreken Moet ik er bij zijn als Hij ge prezen wordt, die troont op de lofzan gen Israels Ik herinner mij een woord van prof. Gunning: „doel en wezen van de kerk is niet allereerst het heil, de behoudenis der mensenziel, maar de heerlijkheid en de ere Gods". Ik kan mij in deze woorden wel vinden, opdat Hij zij alles in allen. Om terug te keren tot de aanleiding van mijn schrijven: mocht het een bij drage zijn tot versterking van het ambtsbesef van sommige kerkeraden. die toch waarlijk hun autoriteit niet aan het menselijk denken ontlenen. Met tegengroet. Goes. J. VERSEE. deze dag van Hem te leren, hoe we op alle dagen van ons leven als verloste en blijde christenen kunnen leven. Het feest bestaat in de eerste plaats hieruit, dat we in omstandigheden van blijd schap, moeite of verdriet Jezus' verlos send woord voor elke dag mogen ver nemen. Wij gaan leren, elke dag van ons leven van onze boze werken te rusten, de Heer door zijn Geest in ons te laten werken en alzo de eeuwige Sabbat in dit leven aan te vangen (zon dag 38). Zo leren we zien Gods grote gave in de zondag en gaan verlangen naar en ons voorbereiden op de eeu wige rust en dat temeer, naarmate wij de dag yan Jezus' wederkomst zien naderen. (Hebr. 10:25.) Wij weten, hoeveel wij daarin allen te kort komen, tot schade van ons eigen leven. Broeders en zusters, hierom is het nu juist, dat de kerkeraad zichzelf en U allen toeroept, toch elke zondag opnieuw trouw te komen horen naar de boodschap der verlossing, opdat we concreter, beter en sterker ons gehele leven leren stellen in dienst van onze Verbondsgod. Er moet toch onder ons zijn een honger naar Zijn Woord De kerkklokken luiden van vreugde, opdat weer opnieuw de verkondiging van het nieuwe leven mag plaatsvinden. We gaan samen als gehele gemeente, om zijn boodschap te horen, Hem te loven en om iets te proeven van de gemeen schap der heiligen. Broeders en zusters, de kerkeraad brengt deze dingen met grote ernst onder uw aandacht. Ontvangt blijde de grote gave des Heren in de zondag, weest trouw en ijverig, als de Koning der Kerk U roept tot de eredienst, we tende, dat ook dit alles geschiedt om onzentwil, opdat de genade toeneme en door steeds meerderen overvloediger dank worde gebracht ter ere Gods. DE KERKERAAD Verzoening In „Sermo", het contact-orgaan voor het studentenwerk, uitgaande van de Gereformeerde studentenpredikanten, schrijft één hunner, de mij alles behalve onbekende Ds. L. Ringwalda, een merkwaardig, ook wel „treffend" ar tikel over het bijbels grondbegrip: „ver zoening". Willen wij ermee kunnen instemmen, dan zullen we ons eerst even rustig vertrouwd moeten maken met de termi nologie, die méér ingesteld is op stu- dioti dan op emeriti, boeren, burgers en buitenlui. De jongere generatie zegt het weer anders dan de oudere en dat is feeste lijk, zo lang zij duidelijk bewijst echter te denken en te leven vanuit „Sermo tuns Veritas est" („Uw Woord is de waarheid".) Welnu, in bedoeld uitvoerig artikel over de verzoening „treffen" wij enige zinsneden, die ik letterlijk overneem en ter overweging gaarne aan de lezers van dit „Trefpunt" aanbied: 1. „Het blijkt dat velen rondlopen met verwrongen ideeën over de wezen lijke verzoeningsgedachte en een her-oriëntatie behoeven." 2. In Jezus' levensverhaal wordt ma nifest niet dat God bloed wil zien, maar juist het omgekeerde: het toont ons onontwijkbaar dat wij, mensen, het zijn, die bloed willen zien. „Zo ben je nu" toont God ons in Christus In handen van mensen vallen -dan wordt pas openbaar wie zij zijn en wat ze elkaar aandoen 1 Zijn lijdensverhaal wordt samengetrokken in drie woorden: „Zie de mens" Zie nu wié en wat mensen zijn. Deze zelf ontdekking, de laatste greep van God naar ons hart, is de verzoe ning Zo lief had God (niet zo boos was God op) de wereld 3. Jezus heeft de zonden verzoend - dat betekent: Jezus heeft de mense lijke verhoudingen weer hersteld door ons van harte bij Zijn zaak te betrekken 4. De lijn, die er loopt van Christus' lijden en sterven naar mijn dagelijks levensgedrag is er een van zelfont dekking (als een elektrische schok gaat 't door je heen) en van zelf verwerkelijking (je bent bevrijd van de verdwazing: Christus' kruis heeft de demonen hun macht ont nomen (Col. 2). 5. „De vergeving der zonden vindt niet plaats in de oppervlakkige sfeer van „door de vingers zien". Neen, de verzoening vindt plaats in de ge laden sfeer, waarin de overspelige vrouw zich bevond: mensen om je heen met stenen in hun hand en je bent weerloos Jezus staat er bij, zegt niets, doet niets de mensen FEUILLETON Vrij bewerkt naar P. Visser Jzn. 57) HOOFDSTUK XXII. De onweèrsbuien, waarvan de Maire van Sluis spreekt in zijn brief aan dokter Stellaard, waren maar dat wist de Maire toen nog niet niet alleen aan het opkomen, doch zij hadden zich al ontlast over de „grote Armée". Niet alleen is de tocht naar Rusland fahkant mislukt, de onderdrukte landen, speciaal de Duitse, hebben zich verenigd en de tanden laten zien. In de buurt van Leipzig is een slag van drie dagen uit gestreden. Van de 170.000 man, waaruit Napoleons leger bestond, zijn er slechts 70.000 gedesorganiseerd aan de Rijn terug, op welk punt zij zijn teruggeworpen. De ster van Napoleon taant alleen niet, neen, die gaat onverbiddelijk ten onder. In geheel Europa, dat tot de vazalstaten behoort, is gisting. De Russische kozakken komen tot in Holland toe. Ook in de Hollanden komt er verademing. Men acht de tijd gekomen, hét Franse juk, dat men overigens acht tien jaar geleden met vreugde begroet heeft, van zich af te schudden. De zoon van Prins Willem V landt bij Scheveningen. Alom is er gejubel. Het leed is geleden. Op het eind van 1813 is het grootste deel van de voor malige Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden van het geweld bevrijd. Maar het Zuiden nog niet. Zeeland, Brabant en België voelen nog terdege de druk van de Franse geweldenaar. Het is, alsof die, zijn ondergang ziende, uit wraak of waarom dan ook, nog feller optreedt dan voorheen. Dat baat evenwel niet. Nu het eenmaal zo ver is, zal de bevrijding ook daar spoedig zijn. In aller hart gloort de levende en levendige hoop, dat het leed spoedig ge leden zal zijn. Natuurlijk gloort die hoop ook in het Land van Cad- zand, waar Hanna Verwolde weer een uitvoerige brief van haar man heeft ontvangen en beantwoord. Ook hij schrijft over de toestand des lands en over zijn vast ver trouwen in een spoedige hereniging. En dan verliest de zozeer verheugde vrouw, die geheel en al is opgeleefd, zodat ook de buren het merken en ver moeden koesteren, de voorzichtigheid uit het oog. Aan een zeer vertrouwde huisvriendin vertelt zij, dat haar man leeft, ergens in het land van Goes is en al enkele malen geschreven heeft. Zij vergeet, dat een geheim niet meer een geheim is, als twee mensen het weten De vriendin belooft geheimhouding, maarvertelt het nieuwtje, natuurlijk ook onder de plechtige belofte van geheimhouding, aan een vertrouwde kennis. En dan is het hek van de dam Op een morgen in januari van 1814 legt dokter Stellaard in het dorp zélf enkele bezoeken te voet af, zoals zijn gewoonte is, terwijl Heilman in de stal bezig is met het oppoetsen van het paardetuig. Er valt plotseling een schaduw in de stal en als Heil man op het gerucht, dat gemaakt wordt, opkijkt, ziet hij twee marechaussees, die hem doordringend aankijken. Zijier zakt schier door de grond van schrik. Hij ver bleekt tot en metverliest alle zelfbeheersing en toont duidelijk aan de politielui, voorzover zij het nog niet we ten, dat zij de gepakte man vóór zich hebben. „Jacob Heilman, of beter nog Frits Zijier, nietwaar vraagt één van hen, die Hollander blijkt te zijn. Zonder te beseffen, wat hij doet, knikt de aangesproke ne van „ja". „In naam van de keizer zijt gij onze gevangene", merkt de politieman op. „Maak nu geen spektakel en ga bedaard mede, anders zouden wij geweld moeten gebruiken." Met deze woorden slaat hij hem handig de handboeien om trekt hem kalm mee en bindt hem aan de zadelknop van zijn paard. Wel niet in een draf, maar toch met enige snelheid verlaten zij met hun gevangene het dorpje Heilman heeft zijn hersens niet bij elkaar. Het is alles zo snel gegaan. Hij beseft alleen „gevangen" en weet, wat dat betekent Vrijwel onmiddellijk daarop is het dorp in rep en roer. Men weet van de koetsier van de dokter niets af, maar... dat die wordt meegenomen door marechaussees, nu dat is verdacht. De oude Marina loopt radeloos door het huis, om de dokter roepend, ofschoon zij weet, dat die niet thuis is. De dokter is op de molen beland, waar hij opgewonden spreekt over nieuwe geruchten niet alleen uit Holland en Utrecht, maar ook uit Brabant zijn de Fransen verjaagd. Wanneer zou Zeeland nu eens aan de beurt komen Hijgend en bezweet komt er een jongen aanlopen, die vertelt, dat er een ongeluk met de koetsier heeft plaats gehad en juffrouw Marina hem verzoekt onmiddellijk te komen. Neen, welk ongeluk weet de jongen niet. Maar daarvan is dokter Stellaard spoedig op de hoog te, als hij het relaas van zijn huishoudster verneemt. Hij staat een moment als verplet. Nog éénmaal moet zij vertellen, alsof het hem onwezen lijk toeschijnt. Dan barst hij los „Dat onheil is in het Land van Cad- zand uitgebroeid". En hij braakt, tot grote ontsteltenis van Marina, die hem zó nog nooit gehoord heeft, een vloek uit. „Dat hen de donder sla, die Franse satans kinderen Maar dan „Arme Jacob Arme vrouw en kinderen Gedaan is het met hem En dat zo vlak vóór de bevrijding Grote God, hoe is het mogelijk Hoe kunt Ge dat nu toelaten Zoveel onrecht Opeens zwijgt hij en denkt diep na, om dan als het ware tot zichzelf te spreken „Het kan, het móét worden be proefd. Marina, geef mij m'n mantel. Ik ga naar Goes en kom vannacht heel laat thuis, misschien helemaal niet. Gauw, meid We mogen geen tijd verliezen Hij ijlt naar zijn schrijftafel, haalt er een stapeltje nieu we rijksdaalders uit en steekt die, met een paar gouden Napoleons, in zijn zak. Vervolgens haalt hij uit zijn apo theek wat poeders en spoedt zich dan weer terug naar de molen. Natuurlijk is daar, als men het verhaal van de dokter vernomen heeft, de verslagenheid al even groot. „Wenberg, wil je mij helpen, te proberen die arme kerel te bevrijden (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1965 | | pagina 2