Een bloemetje van de Kerk INGEZONDEN m „DE SLUIKER" Ermelo, 12-2-65. Geachte Redaktie, Ik beschouw het niet als mijn taak, het artikel van Ds. W. Kats, ,,Een brief aan de kerkeraden" in het nummer van 12 februari te weerleggen. Wel hoop ik, dat U als redaktie, ter verkrijging van een zo objectief mogelijke voorlichting, ook nog andere stemmen over deze zaak zult laten horen. Maar dat even ter zijde. Het gaat mij nu om iets anders. Collega Kats werkt nl. in genoemd ar tikel o.m. met een argument dat een on juistheid bevat. Hij schrijft dat, toen predikanten gevraagd werd hun hand tekening aan het schrijven aan de kerke raden te geven, het geschrift met een toelichting op het Synodebesluit nog niet eens uit was. ,,En dan toch alvast een brief aan de kerkeraden opstellen En verderop: „Blijkbaar was het weer niet nodig deze officiële toelichting af te wachten". Het gaat mij nu niet om de onmiskenbaar schampere toon van deze opmerkingen. Maar ik wil er graag de aandacht op vestigen, dat iedereen uit het Synodebesluit (uitspraak 10 en besluit 3a) kon weten dat de toelichting die zou verschijnen een „uitgave in pas sende vorm" van het deputatenrapport zou zijn. En dat rapport was al geruime tijd bekend. Bovendien blijkt uit de brief aan de kerkeraden op blz. 2 onder het hoofd „Om te beginnen: een verzuim" dat de opstellers het geschrift „Gemeen schap der heiligen" ten overvloede nog eens hadden gelezen voor ze hun brief verzonden. De beschuldiging, dat de af zenders hun bezwaren opstelden voor dat ze kennis hadden genomen van de overwegingen van de Synode, blijkt dus onjuist te zijn. Ik kan coll. Kats verzekeren dat niet alleen ^het rapport van deputaten maar ook de rapporten van de commissies V a en V b van tevoren bestudeerd waren. Ik hoop met deze toelichting iets dat scheef was te hebben rechtgezet. Het is vóór alle dingen nodig dat wij elkaar in deze zaak, die een heet hangijzer in onze kerken vormt, benaderen op een wijze die zo fair mogelijk is. Met dank voor de plaatsing, J. VLAARDINGERBROEK. Naschrift: 1Dank aan collega-medewerker Vlaardingerbroek voor zijn uiteenzetting over het ontstaan van de brief aan de kerkeraden. Ik neem er graag nota van, dat de opstellers voor de verzending het geschrift „Gemeenschap der heiligen" nog hebben gelezen. 2. Toch overtuigt me zijn schrijven niet geheel van de juistheid van de gang van zaken. Zeker is, dat toen onderteke naars werden gepolst de Synode-toe lichting nog niet uit was, en dat niet bekend was, wat er precies allemaal in zou staan. 3. Ook de deputaten- en commissie rapporten werden bestudeerd. Ook daarvan neem ik nota. Nu de Acta van de Synode uit zijn, kan men daarin eveneens het contra-standpunt verdui delijkt vinden, en zou men de vraag kunnen stellen of een extra brief aan de kerkeraden dan nog nodig was. 4. Men kan zeggen: De Acta worden toch veelal niet gelezen. Dat is wellicht zo. Maar dan had het m.i. toch voor de hand gelegen grondig op het Synode- geschrift in te gaan. Nu blijf ik het ge voel hebben, dat de brief met de argu mentatie van de Synode weinig reke ning houdt, er ook te weinig rechtstreeks op in gaat. Ook ter Synode werd al ge klaagd over eenzijdige voorstelling van zaken in het Commissie V B-rapport (Acta pag. 365, 366). 5. Als men een schampere toon meent te beluisteren in mijn artikel, wil ik graag verklaren, dat dit niet mijn be doeling was. Er lag meer de verwonde ring in, dat men voor mijn gevoel zo weinig inging op de Synode-argumen tatie. Eén maal wordt het Synode- geschrift genoemd. Maar ik heb de in druk dat dit een toevoeging is geweest kort voor het vaststellen van de defini tieve brief. Dit moet wel (zie 2). In het geheel van de brief functioneert het m.i. niet, en dat is jammer, nu redeneert men zo gemakkelijk langs elkaar heen. 6. We moeten toch ook luisteren naar reeds geleverde gefundeerde kritiek. Ik geef enkele voorbeelden: A. Net als in het geschrift van Prof. Zuidema wordt weer geciteerd uit een geschrift Paper no. 34 van de Commissie voor Geloof en Kerkorde. Nu had Ds. Lammens in zijn recensie er al op ge wezen, dat dit rapport studiemateriaal was en niet bedoeld is als weergave van het officiële standpunt van de Wereld- Jan en Truus waren dolblij met hun nieuwe flat. Ze hadden jaren lang moe ten inwonen en nuje deed de deur open en je was in je eigen huis Ze kenden nog niet veel mensen in hun nieuwe omgeving en daarom keken ze die avond, toen er onverwacht gebeld werd, verrast op wie zou daar toch zijn Jan ging open doen. Er stond een mevrouw voor de deur. met een bos bloemen in de hand. „Ik ben van de kerk", zei ze, „en ik wil u graag dit boeket als welkom van de gemeente aanbieden". Jan was er een beetje verlegen mee. Moest je zo iemand direct binnen vra gen Hij riep Truus er maar bij. Die was meer bedreven in 't ontvangen van een bloemenhulde en even later zat de dame achter een kop koffie in de ka^ mer. Ze was lid van 't welkomstcomité, vertelde ze. Iedere nieuw-ingekomene in de gemeente kreeg bezoek. Nee, nee, 't was geen verkapte aanmaning om toch maar gauw met je kerkelijke bij drage over de brug te komen, ook geen soort van test of je met „meelevende" mensen te maken had. Gewoon een vriendelijk welkom van de gemeente. Jan en Truus vonden het e<rg aardig. Ja, ze hoopten mevrouw zondag in de kerk te zien. Toen hun gast weg was, zeiden ze tegen elkaar, dat zo iets toch raad. Toch wordt het weer gebruikt. Ik zou niet graag willen dat men b.v. ook onze Gereformeerde kerken beoordeelde naar stellingen en uitspraken die som mige Gereformeerde mensen particulier wel eens verkondigen, in discussie groepen e.d. B. In de geest van het geschrift van Prof. Zuidema wordt ook gesproken over „oecumenische roeping" en over „christologieën", in kritische zin. Maar Prof. Ridderbos heeft daarop een posi tieve visie gegeven, zie Acta, en zie de januari-nummers van het Gereformeerd Weekblad. Dan moet men daar toch ook weer op reageren. C. In „Nog meer uitspraken" worden in de brief verschillende citaten gegeven. Maar Prof. Berkouwer heeft op de Synode, in reactie op het B-rapport, al tot voorzichtigheid gemaand in het ge bruiken ervan (Acta blz. 366). Moest hier niet op zijn ingegaan 7. Ook ik wil graag de kwestie fair benaderen. Misschien houden we ons en ik wil mezelf niet buitensluiten er wel eens te emotioneel mee bezig. Ik zal een andere visie graag respecteren. Maar ik had zo graag gezien dat, als er dan een brief verzonden moest wor den, daarin de reeds geleverde kritiek verwerkt was. 8. Genoeg Laten we naar elkaar blijven luisteren, en op eikaars argu menten ingaan. Vooral op argumenten van een Generale Synode, die niet zo maar een principe-beslissing nam. Om eenheid en waarheid te dienen. W. KATS. wel mooi was. Veel fijner dan wanneer je eerste contact met de kerk in een nieuwe woonwijk bestaat uit een herin nering aan je financiële verplichtingen. Leuk, dan kenden ze zondag tenminste één gezicht. Men hoort veel verhalen van mensen die wat je noemt „afzakken". Jongelui die op hun dorp of in de oude stads buurt van hun ouders kerkelijk nog wel meeliepen, maar in de gloednieuwe buurt, waar zij een flatje kregen, al gauw de kerk laten. Och, hoe gaat dat, de eerste zondag ben je moe van 't ver huizen, de tweede zondag denk je ik kèn er eigenlijk niemand en dan is er niet zoveel aan. Een volgende keer heb je gewoon geen zin, en geen sterveling zal 't in de gaten hebben. En niets went makkelijker dan niet-gaan. En niets heeft vlugger consekwenties. Nu gaan we niet beweren dat al die Jannen en Truussen via een bloemetje van-de-kerk voor de gemeente behou den blijven. Wél dat wanneer de situa tie zo is dat er mensen ongemerkt kun nen wegglijden, dit onze schuld is. Om dat we tekort geschoten zijn in onze... diakonale taak. We weten zo langzaamaan wel dat (vervolg op pagina 3) Naar Baarn Appèl op onze jonge kerkleden. Weten jullie wat een field-worker" is Hij is iemand, die het hele land door trekt van de Dollar tot onze Zeeuwse Schelde om een goede zaak te bepleiten. Eén van onze meest dynamische „field-wórkers" is Ds. P. B. Suurmond, een geboren Zeeuw en nu de evangeli satie-predikant in algemene dienst te Baarn. Ik heb medelijden met zijn vrouw, want hij is zelden of nooit thuis en als dit eens wél zo is, dan zit hij meer in de conferentiezaal van zijn evangelisatie centrum dan in de huiskamer. Zeg, jongelui, dit evangelisatie-cen trum is een uitgesproken vormings centrum. Wie worden daar dan „gevormd" Wel, dat zijn onze evangelisatie predikanten en -ouderlingen, onze evan gelisatie-huisbezoekers, jeugdleiders en zo meer. Jullie niet Dit zal aan Baarn niet liggen, maar wel aan jullie-zèlf Immers, jullie heb ben de kans De kans om je te laten vormen tot medewerker (ster) in een getuigende ge meente. Ik richt bij deze een dringend appèl tot onze Gereformeerde jongeren om de kans te grijpen op 20/21 maart a.s. Hoe dan Wel, er wordt van zaterdagmiddag 20 maart, n.m. 4 uur, tot zondagavond 21 maart, n.m. 9.15 uur, een weekend in het vormingscentrum te Baarn gehouden voor jongeren, die zich eens op uiterst deskundige wijze willen laten oriënteren over de evangelisatie en dan speciaal t.a.v. het jeugwerk. Dr. J. M. Vlijm, studentenpredikant te Leiden, zal daar vertellen over zijn werk als evangelisatie-predikant te Voorburg. Ook zullen er tal van dia's vertoond worden. Verder zal onder leiding van mevr. W. Booy-Heureveldt een spel worden opgevoerd: „Mensen met mogelijk heden". De leiding van heel het weekend be rust bij Ds. H. H. Grosheide. Deelnemingsprijs: 10,— (inclusief nachtlogies van zondag op maandag en ontbijt op maandagmorgen). Gironummer 525310 t.ri.v. het Evan gelisatie-centrum te Baarn. Amster damsestraatweg 37, postbus 71, Baarn, telefoon 02954-4551. Ik heb op de vergadering van de classis Middelburg, d.d. 2 februari j.l., onder meer gezegd dat Gereformeerd Zeeland geen „onderontwikkeld gebied" is. Ik meen dit. Jongelui, maakt dat waar Jong Zeeland mag in Baarn niet achterblijven en voor „mensen met mo gelijkheden", zoals er onder de Geref FEUILLETON Vrij bewerkt naar P. Visser Jzn. 56) „Nou, jongen, dat is een karwei geweest. Wat een lange brief Ik ben blij, dat hij uit is. Die vrouw van jou kan schrijven zeg. Ik zou zeggen zij moet een lieve vrouw zijn, maar dat zijn dingen, waarover ik niet oordelen kan. Hier is de brief. En nog één van je neef, als ik het wel heb. Lees ze beide nog maar ettelijke malen over. Die van je vrouw is dat meer dan dubbel waard. En laat mij nu alleen, dan kan ik zien, wat de Maire van Sluis mij te vertellen heeft." Heilman pakt de beide brieven en gaat naar de stal. Want hij moet alleen zijn. Hij is zichzelf niet. Later vindt hij het misschien kinderachtig, maar feit is, dat tranen van vreugde over zijn wangen biggelen. Hij kan alleen stamelen „Dank, Here, dank Dan leest hij breide brieven. Zijn neef geeft hem een duidelijk overzicht van de stand van zaken van zijn vrouw. Haar winkeltje maakt tamelijk goede opgang en hij be hartigt haar zaken, zowel te Sluis als te Brugge. Hij maant hem tot grote voorzichtigheid. Nu heeft neef geschreven hij is nu op de hoogte. In de eerste maanden niet schrijven. „Nog altijd sta ik onder verdenking van u de ontvluch ting mogelijk te hebben gemaakt. Men heeft evenwel geen enkel bewijs. Men bespionneert mijn gangen en die van mijn vrouw. Nardus heb ik dat laatst voor goed afge leerd, naar ik hoop. Die kwam wat al te vaak naar mijn zin, bij uw goede Hanna. Toen ik hem eens op de weg tegenkwam, heb ik hem ongezouten onderhanden geno men en hem met een behoorlijk pak slaag gedreigd of het breken van zijn ledematen, de eerste maal dat hij er weer heen zou gaan. Dat schijnt geholpen te hebben. Hij heeft tenminste zijn visites gestaakt. Voorzichtig dus. Je kunt je hier beslist niet vertonen. Men is je nog niet vergeten, integendeel. Betere tijden afwachten Intussen leest dokter Stellaard het antwoord van de Maire van Sluis, welke brief luidt „Sluis, den 8sten Nov. 1913. Weledele, Zeergeleerde Achtenswaardige Heer en Goede vriend Met groot genoegen heb ik mij van de aangename taak gekweten, mij door Ued. opgelegd in Uwen geëerden van 20 October j.l., zoals Ued. bemerken zult, wanneer, wat ik verhope, deze in Ueds handen komt. Doch in de eerste plaats past het mij, Ued. mijn innigen dank te betuigen voor de grote affectie en faveure door Ued. aan mijn ongelukkigen neef Frits Zijier, thans Jacob Heilman, betoond. Dit doet Ueds edelmoedig, neen, chris telijk hart eer aan. Ued.. heeft gelijk mijn neef is een edele, door en door eerlijke kerel, wien God behoede Op wiens gedrag nooit iets of wat te zeggen viel alleen het noodlottige geval met die sluikers uitgezonderd iets, waarin ik zelf en misschien Ued. ook wel, waren wij in zijn omstandigheden geweest, eveneens hadden gehan deld. Vooral mijn zoon heeft zich indertijd zeer geïnteres seerd om zijn ontkoming te faciliseren, zóó, dat hij zelf onder suspice van medeplichtigheid geraakte en het langs een kantje ging, dat hij vrij bleef. Gelukkig, dat mijn neef tot heden aan de klauwen van die bloedhonden ontkomen is, het zou anders niet goed met hem zijn afgelopen. Op een enkele na zijn al de anderen aan de galg of in de ves tingen terecht gekomen, welk laatste lot niet veel benij denswaardiger is, dan het eerste. Hij mag zich dus wel een kind der Voorzienigheid noemen. En dat hij bij Ued. zulk een uitnemenden dienst en gastvrije opname heeft gevonden, mag in zijn geval ook wel aan de balk worden geschreven. Want de oude, echte Hollanders met een hart onder den riem, de mannen van „sta-vast", die wat durven, zijn tegenwoordig verre te zoeken. Te verwonderen is dat echter niet, als men ziet, hoe het arme volk, geprest en geprangd, het bloed van onder de nagels wordt gezogen. De moed is er uitde lieden zijn versuft en gaan krom onder den last der tyran- nie onder het zware juk, dat die verradelijke, driewerf vermaledijde Franschen hen op den hals hebben gescho ven. En daarom eere aan Ued. ,die een arme voortvluch tige in Ueds. bescherming hebt genomen. Jawel, Oud- Holland is nog niet gansch uitgestorven. Als de tijd daar is, zal de leeuw zijn manen schudden en de klauwen in den nek zijner belagers slaan, dat men hen te Parijs zal horen janken. Ik druk Ued. de hand, mijn vriend, ik ben uw man! Men zegt hier, dat de Keizer bij Leipzig geducht slaag heeft gehad, en dat de onweersbui, waarvan Ued. in uwe geëerde missive spreekt, van alle kanten komt opzetten. Ook hier begint men het gerommel van den donder te hooren. Laten wij in onze harten een luid „hoezee" aan heffen, waarde dokter De tijd der wrake komtMoge God hem verpletteren, den ijzeren dwingeland Het ware niet goed, dat Prefect deze missive van den Maire van Sluis onder de oogen kreeg. Maar een mensch heeft wel eens behoefte zijn hart lucht te geven en, voor een Maire althans, doet zich de gelegenheid daartoe zoo zelden op. Ik beveel verder Ued. de belangen van mijn neef ten zeerste aan. Als de oude driekleur eens weer frank en vrij door onze gewesten waait, eilieve, kom dan even over naar deze onze goede stad Sluis, om samen op de welvaart van het lieve, oude vaderland een glas ouden Bourgogne te drinken en een pijp echte Java te rooken. Mijn hart en mijn huis staan voor Ued. open. Gelief mijn neef mijn gebiedenis te doen. Ontvang, WelEedele, Zeer Geleerde Heer en hoogge achte vriend mijn hartelijke groeten en bede voor uw heil waarmede ik gaarne verblijve Ueds. dienstw. en onderd. dienaar Verwolde, Maire van Sluis." „Te deksel, Jacob" met die woorden stuift dokter Stellaard de stal binnen die oom van jou is een kerel die mij aanstaat. Hij inviteert mij op een glas Bourgogne. Ik mag een ezel zijn, als ik zijn invitatie niet aanneem, altijd als de tijden gelieven te veranderen. Met die man moet ik kennismaken." Natuurlijk loopt Heilman die avond, als hij vrij heeft, naar het molenhuis, om de Wenbergs deelgenoten van zijn intense vreugde te maken. Het is licht in zijn hart. Uiteraard kan hij niet vermoeden, dat deze briefschrij- verij nog zulke ellendige gevolgen zal hebben, die hem bijna tot aan de galg zullen brengen. (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1965 | | pagina 2