LITURGIE „DE SLUIKER" c EEN KERKKOOR? Als men mij jaren geleden zou heb ben gevraagd, hoe ik over een kerkkoor dacht, zou ik geantwoord hebben Te gen Een koor in de kerk, dat is Rooms Immers dat koor gaat de taak van de gemeente overnemen en dat mag niet. Een van de grote winstpunten van de Reformatie was immers, dat de gemeen te weer „mondig" is gemaakt. En hier krijgt mondig wel een zeer letterlijke betekenis. De gelovigen hebben een mond ontvangen om de Here te prijzen, en dit mogen ze niet weer aan een koor overlaten. Ja, zo was tot voor kort wel de alge mene opvatting in onze kerken. We hebben ons afgezet tegen de overwoe kering van de gemeentezang door de koorzang, zoals de Rooms Katholieke kerk dit demonstreerde. En terecht! Als het zingen van de gemeente zou ver dwijnen, zou dit een onbeschrijflijke verarming betekenen. En toch zou ik nu de koorzang niet meer met een absoluut veto tegemoet willen treden. Zou het soms ook moge lijk zijn, zonder in Rooms vaarwater verzeild te raken, toch verantwoord een koor in te schakelen Hebben we mis schien met het badwater ook het kind weggegooid Het is de moeite waard over die vraag eens rustig na te denken. Uit eindelijk zijn bepaalde vooroordelen niet beslissend, en in de liturgische bezin ning, die in onze tijd gaande is, heeft ook de vraag naar de functie van een kerkkoor aandacht. Is het te verenigen met orde, wijding en schoonheid in onze eredienst We luisteren naar de Schrift. Want al is deze geen liturgisch handboek, we kunnen er toch het één en ander uit leren. Wat betreft het Oude Testament, het is duidelijk, dat tempelmuziek en (vervolg van pag. 1) zondagschoolmensen, die uit de Kerst boekjes de naam van Jezus geweerd willen zien, omdat deze naam eer af stoot dan aantrekt. Mooi zo. Gelukkig dat er toch daar ook iemand was die sprak van „kamoe- flaasje-evangelie". Moet je in je Bijbel nota bene tal van brieven hebben van Paulus die ook wel wist, dat de naam van de Nazarener de joden een erger nis en de grieken een dwaasheid was, maar er mee doorging die naam te noe men en te schrijven als de énige naam waardoor de mens, ook de humanisti sche mens van 1965, moet zalig worden. Ik eindig met een dichtregel waar noch Vonkenberg, noch Jansen van Biggekerke, het door misvestaan van de dichterlijke bedoeling niet erg op had den „Er ruist langs de wolken een lieflijke naam Brouwershaven B. WENTSEL. -zang er een plaats heeft. Alles moet de Heer loven De oproep van Psalm 150 gaat uit tot harp en citer, tot sna renspel en fluit, tot alles wat adem heeft. Blijkbaar hebben ook de koren een functie gehad, gezien het feit, dat 55 maal in een psalm staatvoor de koorleider In de kring van de Kora- chieten bloeide de tempelzang op. Ver staanbaar, in de taal van het volk. Soms zong men bij beurte (Ezra 3:11) en na lofprijzingen antwoordde het volk met Amen (Neh. 8:7). Sommige psal men kennen het refein, zoals Psalm 136. Klaarblijkelijk was er nogal afwisseling in de gemeentezang. Nu kan men zeggen Het Oude Tes tament is minder belangrijk, want er was toen nog slechts „de dienst der schaduwen". Toch is de zaak hiermee niet afgedaan. Want het wordt duidelijk in het Nieuwe Testament, dat sommige Oud- Testamentische tradities worden over genomen en voortgezet in de Christe lijke gemeente, zoals b.v. het Amen van het vergaderde Godsvolk (1 Cor. 14:16, 2 Cor. 1 20)Overigens geeft het Nieuwe Testament ons geen gedetai- leerde beschrijving van de eredienst. Men kende psalmen, lofzangen, geeste lijke liederen (b.v. Ef. 5 19), en een zekere vrijheid van liturgie (zie 1 Cor. 14:26). Juist in dit verband vraagt Paulus om orde. Zo is er een langzame ontwikkeling van de liturgie gekomen in de gemeente. Het woord koor komt in het Nieuwe Testament niet voor. Als het juist is, dat het boek Openbaring een weerspiegeling geeft van de litur gie-vierende gemeente uit die tijd (Prof. Jonker), dan zien we weer de afwisse ling van zang en tegenzang, zoals b.v. in Openb. 11 15—19, Openb. 19:1 8). Op de geschiedenis van de Christe lijke kerk kunnen we niet uitvoerig in gaan. Dat zou te veel ruimte vragen. In de eerste eeuwen kon de eredienst zich door de vervolgingen moeilijk ont plooien. In de vierde eeuw wordt alles anders. Dan komen de basilieken met vele mogelijkheden. Naast de zang van voorganger en gemeente afwisselend woord-antwoord, responsoriaal) kwamen er ook koren. Eerst was er een goed evenwicht, later kwam de boven door ons genoemde si tuatie, dat het koor ging overheersen de teksten en melodieën werden te moeilijk voor de gemeente, die dus steeds meer passief werd. Daarom zijn we de Reformatie dank baar dat weer alle aandacht gegeven werd aan de gemeentezang. Vooral Calvijn deed er veel voor. Psalm wer den door kunstenaars berijmd en ge toonzet. Kinderen leerden op school deze nieuwe liederen en zongen ze voor en mee in de kerk (kinderkoor!). Luther was zelf zeer muzikaal, com poneerde prachtige liederen, inspireerde anderen, stimuleerde de zang. Alle mu ziek is gave Gods De koorzang krijgt ook een eigen verantwoorde functie, tot ondersteuning en afwisseling van de gemeentezang. Ondanks de mistanden in de Rooms Katholieke kerk durfde hij dit wel aan. Maar in de geschiedenis van de Ge reformeerde kerken van Calvinistische oorsprong wordt de koorzang terugge drongen. We hebben al eens eerder ge zien, dat door allerlei oorzaken de litur gie zich nauwelijks meer ontwikkelde. Totdat we in onze eeuw tot nieuwe bezinning komen. En gelukkig maar. Het gaat mede om de eer van God We spreken toch van eredienst Watdan nu van een kerkkoor te denken Er zijn dus vormen, die afge wezen moeten worden 1. Wanneer het koor de gemeente geheel gaat uitschakelen, dan kunnen we dit onmogelijk aanvaarden. 2. Wanneer het koor in de dienst een soort losstaande zanguitvoering gaat geven, is dit al evenmin accepta bel. 3. Als lange, onverstaanbare, latijnse teksten zouden worden gezongen, heb ben we de rijkdom van de eredienst in de landstaal losgelaten. Maar dit betekent niet dat een kerk koor nu geen enkele functie meer in een Reformatorische gemeente zou kunnen hebben. Integendeel, ik meen, dat we er positief tegenover kunnen staan. Ik heb nu reeds twee keer mogen meewer ken aan de oprichting van een kerkkoor en heb er geen spijt van. Als ons de zaak maar duidelijk voor ogen staat Het koor diene tot ondersteuning en af wisseling van de gemeentezang, en moet een geïntegreerde plaats hebben in het geheel van de eredienst. Ook hier moet alles naar Paulus' woord met orde geschieden. Van belang is dat we het koor zien als deel van de gemeente. Het mag zich dus nooit isoleren als aparate groep, een soort muzikale geestelijkheid tegen over de onmuzikale leken in de kerk Dit zou strijden met de grondbeginselen van de Reformatie. We noemden straks de ondersteuning van de gemeentezang. Dit is in onze dagen zelfs weer actueel. We hebben een nieuwe gezangenbundel met beken de, maar ook met een flink aantal on bekende liederen. Tevens zijn er melo dieën, die op bepaalde plaatsen gewij zigd zijn. Wat is het belangrijk, dat een kerkkoor (nu de band met de Christe lijke scholen wat anders ligt dan in de dagen van Calvijn) deze gezangen in studeert. Een afspraak met predikanten dient van tevoren gemaakt, eventueel wordt een program opges'teld. Voor de psalmen geldt hetzelfde. Er zijn psalmen in onbruik geraakt. Als psalm 104 b.v. wordt opgegeven in een kerkdienst, beluister dan maar eens het resultaat. Het is meestal niet fraai. Ik denk ook aan de mooie psalm 80 Het koor kan eventueel in afwisse ling met de gemeente de psalmen en liederen zingen, zodat de oude beurt zang weer in ere wordt hersteld. Er zijn mensen, die zeggen Maar dan zingt dus een deel van de gemeente niet Alsof in een orkest steeds alle instru menten in gebruik zijn Trouwens in het Oude Testament kende men dit be zwaar niet. Vanouds is het intocht-gedeelte (in- troïtuszang) gekenmerkt door afwisse ling van koor en gemeente. Eerst een antifoon (keervers) door het koor, vaak (vervolg op pag. 3) Mij trof een meditatie in het Haar lems Kerkblad d.d. 23 januari j.l. over Mens Gods". De auteur, Ds. Bavinck van Heem stede, ontpopt zich als een bekwame antropoloog. Maarik zou in al mijn onschuld toch wel een pijl willen afschieten op de volgende zinsnede „De mens zonder God is tenslotte geen mens, want hij mist dat wat het leven waardevol maaktde gemeenschap met God". Het venijn zit hier niet in de staart, maar in de kop en dan wel speciaal in het woord tenslotte" Mij dunkt dit is „a slip of the pen". De bedoeling zal wel zijn ten volle. De mens zonder God is tenslotte, per saldo, geen plant, geen dier, maar toch nog wel degelijk „mens", ook al leert de bijbel ons duidelijk dat de mens eerst ten volle „mens" is als kind van God, „in ware kennis, gerechtigheid en heiligheid". De dood-gewone doorsnee-mens is toch echt nog wel „mens". Hij is niet de ideaal-mens. Hij is allerminst de mens-zoals-een- mens-eigenlijk-wezen-moet. Als evangelisatie-predikant richt ik mij niet tot planten en dieren, maar tot „de mens-zonder-God" om tot hem als „mens" een goed woord te spreken over dè Mens Jezus Christus, Die volkomen als Mens aan Zijn doel beantwoordde te leven in liefde tot God en tot de naaste. Karl Barth heeft betoogd dat de Zoon des mensen het prototype is, aan Wiens menselijke natuur de mens mag deel nemen. Dit kan ik niet toestemmen en ik keer het liever om, want ik mag niet deelne men aan de menselijke natuur van dè ware, complete Mens, maar „Hij is in alles aan óns gelijk geworden". Christus is de tweede Adam, Die ons beeld en onze gelijkenis heeft aange nomen. De mens Gods wordt naar Christus' beeld als de tweede Adam herschapen en is dus de Nieuwe mens. De mens zonder God is tenslotte nog wèlmens, maar hij is de geruïneerde mens, de „oude" mens, uit de aarde aards. Is de verhouding tot God verbroken, dan is de mens de gebonden mens, maar wordt de verhouding tot God her steld, dan is de „verloren zoon-via-de- terugweg" in het Vaderhuis de ver loste mens. „Op reis naar een ver land"( Lukas 15) en tijdens zijn verblijf aldaar was hij het mens-zijn niet kwijt. Het is juist zo vreselijk dat een mens als mens in de hel kan komen. In het Nieuwe Jeruzalem zullen de verloste mensen zijn en in de buitenste duisternis „de mensen-zonder-God", voor eeuwig geruïneerd. Beiden zijn en blijven Mensen D. R. FEUILLETON Vrij bewerkt naar P. Visser Jzn. Doch dat mag ons niet verleiden, om onverstandige, dwaze dingen te doen. Dat vervloekte Franse vee heeft duizend ogen en duizend klauwen. Moge God ze och, laat ik maar zwijgen, al stort je een zee van ver vloekingen over hen uit, het helpt toch nietdus laten we ons inhouden en niet doen als die dronken jager, die de eik, waartegen hij was aangelopen, probeerde omver te stoten met de kolf van zijn geweer en, terwijl hij een vloed van verwensingen uitbraakte, zichzelf daardoor met zijn eigen geweer doodschoot. Ik wil maar zeggen en van je reis en van je brief kan er hoegenaamd niets ko men, tenminste op die manier niet. Wacht je beurt af. Er broeit een onweer aan de Duitse kimmen. Straks ho ren we er meer van. De tijd van afrekenen van de mo gendheden met de Franse gier is aanstaande. Intussen, om je niet geheel en al van hartzeer te laten verkwijnen en dat zou mij nog het meest om mijn Jans spijten, want jullie kunnen het goed met elkaar vinden wil ik zien of ik wat voor je doen kan. Ik denk er al een paar dagen over, maat. LuisterDie Maire van Sluis is een oom van je vrouw, hé „Ja, dokter." „En die man is niet bepaald Fransgezind, wel Hij heeft nog wel enkele droppelen Hollands bloed in zijn aderen, hé „In dat opzicht lijkt hij sprekend op u, dokter." „PerfectDes te beter Welnu, ik zal hem een brief schrijven, waarin ik over jou handel. Je kunt daarbij een blaadje insluiten voor je vrouw. Je neef zal wel zo goed zijn, dat aan haar te brengen. En haar antwoord. Kan je vrouw schrijven „Ja, wel een beetje." „Opperbestik wist wel, dat er in je landje zulke bekwame vrouwen zijn. Nu, het antwoord op je brief kan zij je neef weer meegeven, om het in te sluiten in de brief, die je oom, de Maire, mij terug zendt. Zie je, dan kraait er geen haan naar. Hoe vind je dit plan „O, uitstekend, dokter, uitstekend Ik zal God bidden, dat Hij uw plan zegene." „Nu, ik zie niet in, waarom onze lieve Heer dat niet zou doen. Hij zal ook wel niet Fransgezind wezen, dunkt me zo. Schrijf vanavond je brief, dan zal ik morgen schrij ven en breng donderdag zelf de brief te Goes op de post. Kom, Jans, een stapje vlugger. Je moet niet de luilak gaan uithangen. Vort, peerd." HOOFDSTUK XX. Heilman gunt zich die avond nauwelijks de tijd. om te eten, het paard en andere dingen te verzorgen. In de keu ken, bij Marina, begint hij zijn brief, die als volgt komt te luiden „Aan mijn Wellieve, Teerbeminde Echtgenote, Hanna Verwolde Hartelijk geliefde vrouw In de hoop, dat de Barmhartige God u tot heden heeft gespaard en ook onze beide lieve kinderen, schrijf ik dezen, om u te melden, hoe wonderlijk de Heere mij tot op dezen ogenblik heeft geleid en hoe boven verdienste gezegend. Tot nu toe heeft Hij de plannen mijner vijanden verijdeld en mij als weleer den profeet Daniël, uit den muil der leeuwen gered. Ik weet dan ook niet, op welke wijze ik Hem mijn dank moet betoonen voor de trouwe zorg, aan mij besteed. Ik ben thans tamelijk buiten gevaar niemand kent mij hier dan enkelen, die mij zeer genegen zijn. Ik geniet dan zulk een rustig leven, als dit in mijn omstandigheden mo gelijk is. Mijn eenige onrust, mijn eenig verdriet, dat soms mijn hart dreigt te verteeren, is de onzekerheid, of ge nog leeft en of onze beide lievelingen nog leven en gezond zijn. Die onzekerheid heeft mij nu bijna een jaar lang bit tere tranen gekost en mij enigen slapeloozen nacht bezorgd. En de overtuiging, dat dit bij u evenzeer zoo zal zijn dat ge met onze kinderen thans in armoede en ellende zijt gedompeld, beneemt mij bijna de moed om voort te gaan. Ik heb veel om uwentwil geleden, mijn lieve Hanna, en om der kinderen wil waart gij niet altijd mij in de ge dachte geweest voorwaar, ik zou mij niet hebben laten jagen, als een stuk wild door de jagers achtervolgd. En nog veel meer zou ik voor u willen lijden wist ik maar dat het niet tevergeefs was. Helaas, dat ik dat niet weet, is de angel, die mijn ziel doorwondt. En dat alles door mijn eigen, dwaze, onverantwoordelijke schuld. Het is verschrikkelijk en mijn hart krimpt ineen van weemoed en berouw. En toch weet ik, dat ge mij vergeven hebt en nog verder vergeven zult. Veel heb ik geleden, ja meer dan ik zeggen kan. Ik wil uw hart met de mede deling daarvan niet bedroeven. Liever meld ik u, dat het den Heere behaagd heeft mij, juist door dat lijden tot Zich te trekken, en nu steeds in Zijn nabijheid leef. Hoe dat in zijn werking toegegaan is, hoop ik u mondeling mede te deelen, als de Heere ons de genade verleent, nog eenmaal elkanders aangezicht te aanschouwen, en dat zal Hij, als Hij mijne en ook uwe gebeden verhoort. Weet, dat ik thans gelukkig met u hetzelfde zaligmakend geloof deel achtig ben. Ik ben thans als koetsier in dienst van dokter Stellaard, een uitnemend, goed en braaf man, die als een broeder voor mij is. Ik heb aan niets gebrek. Och, wist ik maar, dat gij hetzelfde kondt zeggen. Van neef Jacob weet ik, dat gij een winkeltje hebt opgezet. Hoe zeer hoop ik, dat gij daardoor in uw onderhoud en dat der kinderen kunt voorzien. Schrijf toch spoedig terug als ge kunt. Hoe is het met mijn lieve Geertje en mijn schat van een jongen Zijn ze veel gegroeid Och, ze zouden hun schuldigen vader wel niet meer kennen. Ik heb evenveel moeite, om deze te schrijven, als er mede op te houden. Telkens begin ik weer en zou u wel duizend vragen willen doen. Maar het blad raakt vol. Bid, mijn lieve vrouw, dat de Heere, dien wij beiden thans dienen, ons nog eenmaal samen ver- enige. Ook ik doe dat, onophoudelijk en houd mij ver zekerd, dat Hij die bede verhoren zal. Kus onze beide lie velingen hartelijk, o zo hartelijk Ik groet u met heel mijn hart, mijn innig geliefde vrouw en beveel u en de kinde ren in Gods machtige bescherming. Uw bedroefde, zeer naar u verlangende en altijd voor u biddende man en vaderFrits Zijier." (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1965 | | pagina 2