eeuwóe
3£erkbocle
DE ZINGENDE KERK
Wandelingen door de wereld van het Oude Testament
Mijn Ouderling
J
r
19e JAARGANG No. 28
29 JANUARI 1965
„Ik worstel
en ontkom"
OFFICIEEL ORGAAN TEN DIENSTE VAN DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND
RedactieDs. W. H. Gispen, Terneuzen Ds. B. Wentsel, Brouwershaven Ds. G. van Wilgenburg, Middelburg.
Correspondentie-adresLittooij Olthoff, Spanjaardstraat 47, Middelburg.
Medewerkers J. A. van Bennekom, Middelburg Dr. A. J. Boom, Vlissingen Ds. M. V. J. de Craene, Baarland
Drs. A. Elshout, Koudekerke Ds. W. Kats, Goes Ds. A. G. Kornet, Vlissingen
Dr. P. C. Kraan, Vlissingen Ds. G. S. Oegema, Arnemuiden Ds. D. Ringnalda, Middelburg
Drs. J. Vlaardingerbroek, Ermelo.
Abonnementsprijs
3,50 per halfjaar
bij vooruitbetaling
Advertenties
15 cent per mm.
Bij abonnement lager
Losse nummers 15 cent
Drukkers-Uitgevers
Littooij Olthoff
Spanjaardstraat 47
Middelburg, tel. 24 38
Giro no. 4 22 80
r~
C17leditatie
Ik heb nodig doov U gedoopt te worden en komt Gij tot mij
(Matth. 3 14b)
't Optreden van Jezus is wel heel anders dan Johannes zich had voor
gesteld.
Merkwaardig is dat eigenlijk. Hij was toch de wegbereider.
..Bekeert U" had hij Israël toegeroepen, 't Volk moest tot inkeer komen.
Een nationaal reveil was nodig.
En dat komt er inderdaad, 't Volk bekeert zich en laat zich dopen.
't Gaat goed zo. Als de Messias straks komt zal Johannes Hem de
nationale bekering aanbieden. Dan zal Hij het berouw van Zijn volk
aanvaarden en dandan breekt er een gouden tijd aan. Dan is het
koninkrijk gekomen
En dan komt Jezus.
Maar dan loopt het Johannes ook finaal uit de hand. Jezus gaat niet op
een heuvel staan en zegt dan ..Breng ze nu maar tot Mij".
Neen. Jezus gaat daar beneden, bij het water, tussen de dopelingen
staan. Hij wil ook zelf gedoopt worden. Johannes protesteert. Dit kan
niet, dit mag niet. Jezus hoort daar niet, in de rijen der zondaars. Hij
hoort aan de andere kant, aan de kant van God.
Johannes begreep het niet. Hij begreep niet dat een nationale bekering
niet voldoende was. Hij begreep niet dat het moest gaan in deze weg van
vernedering.
In gehoorzaamheid voldoet hij tenslotte aan Jezus' verzoek. Maar alles
in hem druist hiertegen in.
Dan, enkele seconden na de doop, dan scheurt de hemel open. Dan tilt
God zelf Zijn Zoon uit de rijen der zondaren omhoog en zegt Eigenlijk
hoort Hij hier ook niet. Hij ging hier vrijwillig staan. Je hebt gelijk, Jo
hannes, Hij hoort aan Mijn kant. Maar Hij staat ook aan Mijn kant.
Hierin sta Ik zelf achter Hem. Dit is Mijn welbehagen, dat Hij daar
gaat staan.
De lijdensweg die Hij nu verder zal gaan is de weg waarin Ik zelf ver
zoening schenk. Een volstrekt onvermoede weg.
Johannes had het niet begrepen. Als God het ons niet geopenbaard
had, hadden wij het ook nooit begrepen. Dan hadden we nooit vermoed
dat er slechts in deze weg verlossing komen kon.
De uitdrukking hierboven geplaatst
is bekend. U kunt ze iedere week in de
omroepgids van de N.C.R.V. vinden.
Men zegt ook nog wel eens iets anders,
namelijk de lachende kerk, zodat er
varianten genoeg naar voren gebracht
kunnen worden, 't Kan naar mijn ge
dachte ook wel goed samengaan, om
dat een zingende kerk nu niet bepaald
alleen klaagliederen of de zeven boet
psalmen behoeft te zingen. Er is stellig
ook plaats voor vreugdezang, waarbij
dan de lach op het gelaat ligt. Men
kan denken aan psalm 21 ,,Zo zal ons
vrolijk zingen door lucht en wolken
dringen" of psalm 33 Zingt vrolijk,
heft de stem naar boven".
Zo op zijn tijd komt dus dit alles aan
de orde. Vandaag aan de dag is in onze
kerken het psalmzingen inderdaad ac
tueel door de nieuwe psalmberijming,
zoals onze lezers wel bekend is. Men
kan deze nieuwe berijming betreffende,
een en ander in de pas verschenen acta
van de Generale Synode van Gronin
gen lezen dat het inzicht in de gang
van zaken verruimt en verrijkt. Die
acta zijn in menig opzicht leerzaam, zo
dat het ten zeerste is aan te bevelen
deze door te nemen.
Of dit ook veelvuldig gebeurt, betwij
fel ik wel, want gemakkelijke lectuur is
het heus niet. Het valt te begrijpen, dat
menigeen bij de ontvangst van dit boek
deel van 436 bladzijden groot formaat
er een critische blik op werpt en vraagt
moet ik dat gaan lezen
De kennisname zal zich dan ook wel
telkens bepalen tot een zeker onder
werp waar men mee te maken krijgt en
over wil spreken of schrijven.
Ik denk nu aan de psalmberijming
over welke vaak gepraat wordt zonder
voldoende kennis van zaken. Men heeft
destijds wel de bladen gelezen, enkele
indrukken gekregen, maar dan gaat het
verder zoals het bekende gezegde luidt,
zo dat men wel ,,de klok heeft horen
luiden, doch niet weet waar de klepel
hangt".
Uit de bladen merkt men dat zo hier
en daar de nieuwe berijming wordt ge
zongen, maar wie rondpreekt of ook
navraag doet naar het gebruik er van,
krijgt nu niet bepaald de indruk, dat
men veelvuldig bezig is met het zingen
van deze berijming. Het gaat zeer be
paald niet van een leien dakje. Men
verneemt wel van een grote verkoop
van het groene boekje, maar wordt min
of meer teleurgesteld inzake het kerke
lijk ingevoerd zijn er van. Het schijnt
wel, dat het maar traag aan zijn trek
komt, zodat je nieuwsgierig vraagt of
ze dit ter synode wel weten
En dan juist slaat ge met genoegen
de acta na om daar o.a. in art. 276 te
lezen de aarzeling, die er toch al be
staat t.o.v. de proeve van een nieuwe
berijming wordt daardoor (door de cri-
tiek er op) in de hand gewerkt, met als
gevolg, dat zich op onze gemengde
scholen allerlei moeilijkheden voordoen.
In een tweede alinea staat dan nog dit
de aarzeling ten aanzien van de proeve
van een nieuwe berijming wordt mede
veroorzaakt door de geschiedenis, die
zich in onze kerken rondom de berij-
ming-Hasper heeft afgespeeld. En, om
nog een derde zin te citeren, lezen we
voorts dit: „Uiteraard moet er naar .ge
streefd worden om tezamen met andere
kerken tot een gemeenschappelijk aan
vaarde berijming te komen. Van het
overleg te dezer zake met de christelijke
gereformeerden en de gereformeerde
gemeenten is weinig te verwachten.
Daarom ligt het voor de hand, dat ge
poogd wordt met de Nederlandse Her
vormde Kerk tot overeenstemming te
geraken".
Met het opnemen van diverse versies
van dezelfde psalmen zal men rustig de
besluiten afwachten die straks uit het
overleg met de broeders van de Neder
lands Hervormde Kerk zullen voortko
men.
We mogen dus wel zeggen, dat het
alles nog geenszins koek en ei is en de
voortgang niet hard gaat, maar traag
vordert, zozeer zelfs dat men er een
zwaar hoofd bij kan krijgen, ja soms
vrezen dat het te water gelaten schip
op de rots van niet meedoende kerken
en van de gemengde scholen toch nog
schipbreuk zal lijden, hetgeen ik hier
niet met vreugde, doch met enige vrees
zeg, want ja, een zingende kerk moeten
we toch wel zijn. Men kan er maar mee
zitten, zoals ook Rome als zingende
kerk moeilijkheden heeft naar ik ergens
las men hoort als reactie op een in
onze katholieke kerken aarzelend ge
probeerde Nederlandse psalm maar al
te dikwijls opmerkingen als deze ,,Het
zal nog lang duren voor we helemaal
protestant zijn", een zeggen dat humo
ristisch bedoeld is.
„Rustig afwachten" is dus het pa
rool. Men zal er de tijd voor moeten
nemen en doet dit ook blijkens het feit,
dat de eerste proeve van 110 psalmen
als datum heeft december 1958, d.i. nu
ruim zes jaar geleden.
Overigens kan men een glimlach toch
niet helemaal onderdrukken, als men
betreffende de enkele oude melodieën
die weinig of niet gezongen worden te
lezen krijgt, dat we dit zullen moeten
leren, dan pas gaan we de schoonheid
er van waarderen. Zij behoren namelijk
32. Vondeling te water.
In het jaar 1 voor Chr., aan het be
gin van de Nieuwtestamentische tijd
dus, toen alle landen rondom de Mid
dellandse Zee tot het Romeinse rijk
behoorden, schreef een arbeider uit
Alexandrië een brief aan zijn vrouw.
Hij had z'n vrouw en kind in hun woon
plaats achtergelaten en was naar de
grote havenstad getrokken. Daar, in
Alexandrië, was werk en verdienste.
Vandaar schrijft hij haar de volgende
brief: hartelijke groeten. Ver
neem, dat we ook nu nog in Alexandrië
zijn. Maak je niet ongerust, wanneer
allen tezamen thuis komen en ik in
Alexandrië blijf. Ik vraag je en verzoek
E. HOOGERWERF.
tot cultuur-bezit van alle kerken, ook
buitenlandse. Nu, ik wil het graag ge
loven, en het hindert me als een orga
nist op eigen houtje een andere melodie
laat horen, ofschoon de bestaande best
te zingen is, zoals het soms voorkomt.
Maar die glimlach betreft de opmerking
van het te zullen moeten leren. Ja, dat
moet al sinds 1773 en nog kan men het
niet, omdat men ze niet kent en dus
niet waardeert.
Al met al stel ik me de vraag of we
wel ernstig begeren een echt zingende
kerk te zijn O ja, in een grote kerk
met een goed orgel en een bekwaam
organist gaat het prachtig, maar anders.
Neen, dan blijft het bij een zeer ge
brekkig pogen, meer niet. Dan letten
we maar op de woorden die het hart
treffen. Jammer dat het niet overal
goed kan.
Bij een zingende kerk hoort een zin
gend volk en daar ontbreekt nog veel
aanvooral ook sinds het huisorgel
verdrongen werd door de radio en de
zondagavond heus niet meer besteed
wordt op de wijze der mannenbroeders
van een vorige generatie. Maar nog
eens gezegd we zullen dan maar rus
tig afwachten wat het wordt of niet
wordt.
Brouwershaven B. WENTSEL.
je nadrukkelijk zorg voor het kind, en
zodra we loon ontvangen zal ik het je
toezenden. Wanneer je de goden
mogen geven dat alles goed gaat
bevalt, als het een jongen is, laat het
leven, maar als het een meisje is, leg
het dan te vondeling
Het gaat ons vooral om deze laatste
zin. Hier wordt over het te vondeling
leggen van een kind gesproken alsof
het de gewoonste zaak van de wereld
was. En inderdaad was dat in de
Grieks-Romeinse wereld niet zo iets
ongewoons. Vooral als het meisjes wa
ren maar ook van jongetjes ontdeden
de ouders zich wel op deze manier. Het
is opvallend, dat wij van dit soort din
gen in Israël, althains in het Oude Tes-
XXVII
Na de drukte om de jaarwisseling
heen hebben mijn ouderling en ik elkaar
weer gevonden, en we gaan samen op
huisbezoek. Vinden we overal het ge
harkte paadje
Nu moet ik eerst wel enige toelich
ting geven, want anders begrijpt U niet
waar ik heen wil. Mijn stukjes zijn toch
nogal kronkelachtig, en als er dan ook
nog een paar raadselachtige woorden
tussen komen, gaat het wel helemaal
schemeren.
„Het geharkte paadje" onder die
titel heb ik eens een kort referaat ge
houden op de Mannenvereniging. In
alle eerlijkheid ik ben al ruim dertig
jaar lid van de Mannenvereniging. En
de laatste twee jaren ook een trouw
lid, ik sla geen vergadering over. Daar
ontmoet ik ook steeds enkele van mijn
ouderlingen. Ze zitten daar niet „en
masse". Het is heus niet zo, dat ouder
lingschap en lidmaatschap van de Man
nenvereniging niet zonder elkaar te
denken zijn. Ja, dat meende die jonge
broeder wel uit mijn eerste gemeente.
Toen ik hem porde om lid van de Man
nenvereniging te worden, keek hij me
met een paar grote ogen aan. „Wilt U
me soms ouderling maken En een
zuster der gemeente, die haar man tot
ouderling gekozen zag en over deze si
tuatie erg onthutst was, had voor mij
dit verwijt„U kende mijn man van de
vereniging, hoe kon U hem op tal zet
ten
Toen heb ik mijn pastorale lot wel
even beklaagd. Komen de broeders niet
op tal, dan word ik er wel eens zwart
voor aangekeken. En staat iemand er
wel op, is dat soms ook weer niet goed.
Maar wie geen stoot-blok wil zijn,
moet nooit dominee worden.
Och, zo nuchter zullen we wel zijn.
Ouderling-worden en mannenvereni
ging hebben maar heel weinig met el
kaar uit te staan. Maar wie een goede
ouderling wil zijn en blijven, kan een
ontzaglijke steun aan de mannenver
eniging hebben.
Ja, nog moet „het geharkte paadje"
de nodige toelichting hebben. We ho
pen onder XXVIII.
G. S. O.
tament, zo weinig horen. Wel had ook
Israël die sterke voorkeur voor jongens
boven meisjes, zoals die ook uit de bo
ven aangehaalde brief blijkt. Maar als
wij in het O.T. op zoek gaan naar von
delingen, vinden wij er maar heel wei
nig. Ik heb er maar twee kunnen vinden
(waarmee ik niet wil zeggen, dat er niet
meer zijn). En dat is ook geen wonder.
Daarvoor leefde onder Israël veel te
sterk het besef, dat kinderen een gave
van de Here zijn. Een groot gezin was
een zegen en men zag nog niet de nood
zaak er van in die zegen met allerlei
„middelen" af te dammen. En zeker
zou men niet gauw, wanneer het kind
er eenmaal was, trachten het weer kwijt
te raken door het aan de kant van de
weg van de minste weerstand neer te
leggen, in de hoop dat iemand het wel
mee zou nemen en groot brengen, ten
einde er straks een goedkoop slaafje of
slavinnetje aan te hebben.
Nu houden praktijken als te vonde
ling leggen niet alleen verband met de
kijk op de kinderzegen, maar ook met
de (oekonomische en sociale) omstan
digheden. In tijden van armoede, in
landen met een groot en rechteloos pro
letariaat, komen ze meer voor dan in
tijden en landen waarin er voor ieder
een levensruimte, werk en voedsel is.
De omstandigheden verklaren dan ook
een van de twee gevallen van te-vonde-
ling-leggen die ik in het O.T. heb kun
nen vinden. Ik bedoel Mozes. Z'n
ouders zagen, in de gegeven omstan
digheden, gewoon geen andere oplos
sing. Het was geen daad van ongeloof
en ondankbaarheid, maar juist een (zij