Tranen in de Bijbel
„DE SLUIKER"
tijd van catechisatie worden vrijge
steld. De leeftijd wordt bepaald van
zestien tot twintig.
Maar die moeten dan ook stevig aan
pakken. De jongeren van die levens
jaren splitsen zich in twee „klassen",
zullen we nu maar zeggen; en waarom
zouden we het niet zeggen
Die van de zestien- en zeventien
jarigen krijgen in het eerste leerjaar een
wegwijzing in het lezen van de Bijbel.
Hun wordt een inzicht bijgebracht in
de litteratuursoorten van de Schrift; ze
leren de opzet en bedoeling van de Bij
belboeken kennen, de historische ach
tergronden, het thema enz. Het vol
gende jaar leidt in de Kerkgeschiedenis
in en in de vormen van Kerkrichting.
Dit houdt tevens in, dat het wijde ter
rein van de onderscheiden Kerken
wordt doorwandeld en wordt nage
gaan, welke de verschillen zijn, en
waarin ze desondanks kunnen samen
werken.
De ouderen, dus van achttien en
negentien en daarboven, moeten zich
de hoofdzaken van de belijdenis eigen
maken, met de Catechismus als lei
draad. Daarbij ontvangt elke leerling
ook een taak, zoals evangelisatie, be
zoek aan zieken en ouden van dagen,
gesprek met niet-meelevende jongeren.
Een aparte belijdeniscatechisatie is
in dit schema niet nodig. Onderzoek
naar de kennis heeft tijdens de laatste
twee cursusjaren plaats. Wel komen
zij, die belijdenis wensen te doen, nog
in een gesprekskring samen, echter niet
zozeer om nog meer kennis op te doen,
doch om over het persoonlijke geeste
lijke leven te spreken.
Tenslotte, op ieder uur zal een
ouderling aanwezig zijn.
Wat elkeen in dit project al dadelijk
zal waarderen, is, dat er een leerplan
is ontworpen. Ds. Schrovenwever acht
het een mooie kant aan dit onderricht,
dat de catecheet niet aan een bepaald
rooster is gebonden. Maar dit lijkt me
nu juist het grote manco van de cate
chese, dat iedere pastor zonder vooraf
uitgestippeld programma er (ik zeg het
nu wat cru) maar „op los kan catechi
seren".
Doorn heeft een leerplan in elkaar
gezet, dat we als een vier- of vijf-jaren-
plan kunnen zien. Dit is een onmisbaar
vereiste voor elke soort van onderwijs.
Hier openbaarde zich een gebrek in de
omgang met de jeugd, die toch ten doel
had, hun een zeker quantum kennis bij
te brengen. We avonturen maar wat.
De schets, die in het Doornse plan is
getekend, moet in bijzonderheden na
tuurlijk nog gevuld worden. Wat zal
men uit de Kerkgeschiedenis behande
len En beschikt men over voldoende
tijd om een afgerond geheel te geven
Uitgaande van een minimum van dertig
uren per cursüs (vele Kerken blijven
daar een stuk onder, mee omdat men
in verband met de jeugdweek niet begin
september kan aanvangen) dient de
materie dus wel met grote zorgvuldig
heid verdeeld te worden.
Maar het in grote lijnen voorgelegde
ontwerp heeft veel aantrekkelijks.
Nummer één is het lezen van de Bijbel.
De ervaring is, dat jongemensen op
ongeveer zestienjarige leeftijd van
vroeger genoten Bijbelonderricht al
heel wat zijn kwijtgeraakt. Als kinde
ren hoorden ze met levendige belang
stelling uit een kinderbijbel voorlezen.
Op de lagere school vertelde de onder
wijzer het nog eens over. Op onze mid
delbare scholen, die ook godsdienstles
geven, gaat het niet zozeer meer over
de bijbelse geschiedenis. En heel veel
vervaagt dan. We drukken met deze
constatering geen twijfel uit aan de
deugdelijkheid van de lessen in de bij
belse geschiedenis, waarmee op onze
christelijke scholen de dag begonnen
wordt. We weten allen uit ondervin
ding, hoeveel we langzamerhand ver
geten, als we niet geregeld de Schrift
lezen, niet oppervlakkig, doch met de
aandacht, die ons er toe drijft, onze
kennis op te frissen en vast te houden.
Zelf heb ik voor de middelgroep de
Bijbelboeken besproken. Ds. Bavinck
kan daarbij een goede gids zijn; hij
heeft een drietal boekjes gepubliceerd.
Ook aan Dr. M. Feitsma van Emmen
hebben we twee voortreffelijke uit
gaven over het Oude en het Nieuwe
Rouw bij Koning Hiskia.
Hiskia scheurde zijn klederen,
bedekte zich met een rouwge
waad en ging het huis des He
ren binnen."
Jesaja 37 1
Hier ligt het geheel anders als bij
Achab. Ook Hiskia scheurt zijn klede
ren ook hij trekt een rouwgewaad aan
maar hij doet meer. Hij gaat het huis
des Heren binnen.
Dat deed Achab niet. Nog een afider
verschil is er. Hiskia zendt zijn hof
maarschalk Elhakim, de schrijver Sebna
en de oudsten der priesters, bedekt met
rouwgewaden, tot de profeet Jesaja met
een verzoek om voor Jeruzalem en Juda
te bidden. Dat deed Achab niet. Elia
moet hem opzoeken en wordt dan ont
vangen met het honende woordHebt
ge mij gevonden, mijn vijand
Achab trekt rouwkleren aan als het
vonnis hem is betekendHiskia doet
dit aleer het woord des Heren tot hem
komt en hem is het dan ook een woord
van bevrijding en verlossing.
Jesaja 37 en 2 Kron. 32 geven ons
het bericht van Sanheribs inval en af
tocht toen hij Juda was binnen getrok
ken, de versterkte steden belegerde en
hij deze dacht te veroveren.
Als Jeruzalem belegerd wordt is dit
aanleiding tot grote rouw alom en His
kia toont zich onder zijn moeilijke om
standigheden een ootmoedig en vroom
Vorst. Hiskia's omgeving is ook in
rouwhofmaarschalk, schrijver en kan
selier zijn zelfs eerst in rouwgewaad tot
de koning gekomen. Ze komen althans
in gescheurde klederen tot hem en bren
gen hem de goddeloze taal van Sanhe
ribs maarschalk over. Het treft ons
minder dat hier geen tranen bij te pas
komendes te meer echter wat het
diepste motief voor deze algehele rouw
betreft. Dat is niet in de eerste plaats
de dreigende ondergang van Juda en
Juda's steden, noch het gevaar waar
koning en hof in verkeren.
Testament te danken. Van ieder Bijbel
boek zet hij uiteen, voor zover het mo
gelijk is, wie de schrijver is, in welke
tijd een boek ontstond, hoe het met de
geadresseerden, aan wie de brieven zijn
gericht, gesteld was, wat de strekking
is. En telkens schrijft hij een aantal van
de belangrijkste teksten over, die de
leerling dan in het hoofd kan prenten.
Nu zal men zeggen: dat is iets anders
dan bijbelse geschiedenis. Zeker; maar
men kan die geregeld even ophalen.
Voorts lijkt het me uitstekend, dat
daarna een paar jaren gewijd worden
aan de Kerk, haar historie en inrich
ting. Want dat schiet er vaak bij in.
Hier biedt zich ook de gelegenheid om
de Zending een beurt te geven.
Op deze ondergronden kan dan als
kroon op het werk de kennis van de
belijdenisgeschriften gebouwd worden.
Ik ben er niet van op de hoogte, hoe
in onze plaatselijke Kerken het onder
wijs geregeld is. De vrijbuiterij maakt
het onmogelijk zich daarvan een zuiver
't Is iets anders Hiskia laat het zo
wijs aan Jesaja zeggen: Wellicht hoort
de Here, uw God, de woorden van de
maarschalk waarmee zijn heer hem ge
zonden heeft om de levende God te
honen". Die hoon, die onduldbare hoon
doet deze vrome, Godvrezende Joden
pijn tot in diepst van hun ziel.
En ze weten geen andere uitweg als
die van het gebed tot God en het toe
vlucht zoeken bij Hem in Zijn huis en
het vragen van een profetisch troost
woord. Die hoon, zo weten ze, duit
Gods glorie niet.
De Here ziet Judas rouw, hoort His
kia's gebed en zo wordt Jeruzalem ge
red „kostelijk is in 's Heren oog de
dood Zijner gunstgenoten, wier ge
schrei niet tevergeefs opklimt in de oren
van de Here Sebaoth.
Het feit, dat Gods volk zo eenparig
de smaad van 's Heren naam als kren
king van eigen persoon aanvoelt, be
wijst wel hoe innig het zich verbonden
weet met Zijn God. Het woord des
Heren„wie U aanraakt, raakt zijn
oogappel aan", heeft zijn pendant in
een andere gedachte, dat wie aan de
eer van God raakt ook de eer van Gods
knechten aantast.
Gods volk is dan ook één van ge
dachte als het de dichter bidden hoort:
„Geef ons gena, o Heer, en red ons
tot Uw eer.
Wij zijn reeds moe van al de
schap're woorden.
Die wij van smaders hoorden.
Ons treurig hart is moê van al het
spotten.
En 't honend samenrotten.
Der hovaardij,
die need'rigen veracht en weelderig
belacht".
Is het niet een psalm die Hiskia en
diens hof samen hadden kunnen aan
heffen met Jesaja en het overblijfsel dat
in Juda nog gevonden werd
Brouwershaven B. WENTSEL.
beeld te vormen. Maar ik zal me wel
niet vergissen, als ik veronderstel, dat
men gewoonlijk met het leren van de
Catechismus de jongste jeugd laat aan
vangen, desnoods in de samengevatte
vorm van het Kort Begrip. Ds Schro
venwever heeft het over „stomweg"
leren; ze begrijpen er niets van. Och,
hoeveel heb ik niet „domweg" ge
leerd, op school en bij het inpompen
van een psalm. Vraag maar eens aan
volwassen mensen, waar zij een psalm
of de geboden van de wet verhaspeld
hebben. U krijgt grappige voorbeelden
genoeg, Een dame op middelbare leef
tijd kan nooit de Tien Geboden in de
kerk horen lezen, of ze denkt bij het
laatste dier woorden: gij zult niet be
gerennoch iets dat van uw naai
ster is. Dat zat er altijd nog muurvast
'in. Ze heeft dan ook nooit zelfs maar
een naald durven ontvreemden.
Maar stomweg leren kan de cate
cheet heus wel vermijden, als hij een
antwoord uit de Catechismus maar uit
eenrafelt, dat wil zeggen: in zinnen ont
leedt; en als hij woordjes, die niet meer
gangbaar zijn, verklaart. Met het
woordje„tenzij" heeft nog nooit een
van mijn honderdtallen catechisanten
weg geweten. Doch als ik uitlegde, hoe
het gevormd is, hadden we er geen last
meer mee. Alleen de zondagen over het
Avondmaal, neen, het is me niet gelukt,
de zinnen zo uit elkaar te knippen, dat
ze behoorlijk in het hoofd gezet konden
worden. Maar dat kan ik geen leerling
kwalijk nemen.
We moeten aan dat domweg leren
dus niet een al te zwaar gewicht han
gen. Niettemin is men toch pas op
oudere leeftijd genoeg in het denken
geoefend om inzicht te krijgen in wat
de Kerk belijdt.
Wanneer ik zo het geheel overzie,
wil ik eerlijk erkennen, dat hier een
leergang is geconcipieerd, die niet zon
der beloften is
Maar zijn er dan geen bezwaren
Aan welk stelsel kleven die niet.
Zal het meevallen, om twee jaren
aaneen Kerkgeschiedenis te geven, af
gewisseld door lessen over de inrich
ting der Kerk De studenten, die vol
gens de nieuwe Hoger Onderwijswet
opgeleid worden, hebben maar taaie
dagen, omdat ze niet veel anders dan
zich in Latijn en Grieks moeten be
kwamen. Op het Gymnasium bogen
we ons elke dag zeker één uur, en dan
zes, vijf jaren lang, over de lectuur in
die talen; maar er was nog zoveel an
ders. Onze jeugd leeft tegenwoordig
even haastig en abrupt als wij ouderen.
Ongedurigheid is van haar een ken
merk. Ze bemint de afwisseling. Ik
vrees, dat ze ter catechisatie trekken
met de zucht: alweer Kerkgeschiedenis.
De jeugd houdt niet van iets, dat „de
klok slaat".
Moeten we dan toch maar weer van
de hak op de tak gaan springen Een
gevariëerd menuutje opdissen, van elke
gang een lepeltje vol Als uitzondering
is dat wel eens aardig. Maar een
stevige winterkost voedt beter. Wat
hoognodig is, dat is gedisciplineerdheid
bij catecheet en catechisant. De refor
matie van de catechese begint bij de
jongens en meisjes zelf, bij hun ouders,
bij de dominee. Een schip met kost
bare lading strandt, indien geen koers
FEUILLETON
Vrij bewerkt naar P. Visser Jzn.
46)
Met moeite houdt zij hem tegen.
„Daar komen ze, de marechausseesZe komen, ze
komen
Zijn toehoorster luistert bewogen toe, allerlei veronder
stellingen makend, wie en wat hij zal zijn.
Is deze man een misdadiger en daarom zo bevreesd
voor de marechaussees Heeft hij een of andere grote
zonde op zijn geweten en heeft hij daarom misschien zijn
leven willen verkorten
Toch heeft de man niet een ongunstig uiterlijk, integen
deel een vriendelijk gezicht.
Natuurlijk komt zij er niet uit. Zij kan alleen bidden
„O, Here, als de man een misdadiger is, breng hem weer
terecht
De koorts houdt aan, wordt heviger zelfs. Tweemaal
per dag komt dokter Stellaard, die telkens het hoofd
schudt. Het wordt een dubbeltje op zijn kant. Dagenlang
zweeft de lijder tussen leven en dood. Alleen zijn krach
tig gestel en de goede, zeer zorgvuldige verpleging halen
hem er mogelijk bovenop.
Moeder Wenberg en haar zoon, de molenaar, waken
bij beurten bij het bed, vernemen de ijlende woorden, die
steeds in hetzelfde cirkeltje ronddraaien.
Eindelijk dan toch is de dokter de koorts meester,
maar daarop volgt er zulk een toestand van inzinking en
krachteloosheid, dat alleen een oorspronkelijk sterk ge
stel die weet te doorstaan.
Evenwel, de krachten vermeerderen. Het herstel neemt
bij de dag toe.
Heilman weet, waar hij zich bevindt, maar hij heeft
nog niets verteld.
„Ziezo, moeder Wenberg", zegt de dokter op zekere
dag, „als je nu iets aan zijn ziel te cureren hebt, mag je
gerust beginnen. We zijn immers allen zondaars, niet
waar En hij zal ook wel eeo weinig medicijn uit je
geestelijke apotheek behoeven, dat is klaar en duidelijk."
„Dokter, dokter, waarschuwt de oude vrouw met op
geheven vinger, maar zo vriendelijk mogelijk.
„Nu, nu, we kennen mekaar immers Ik noem je op
mijn terrein de beste pleegzuster, die ik ooit ontmoette
en op stuk van de godsdienst ben je de rechterhand van
de dominee, dus ga je gang maar."
Zij wil antwoord geven, maar hij weert af en roept
buiten de kamer, zo luid, dat het op de molen te horen
is„Dag, moeder Wenberg God zegene je
„En voel je je nu al sterker worden, Heilman vraagt
moeder Wenberg aan de avond van die dag, als de her
stellende zijn bouillon gebruikt.
„God zij dank, ja, juffer. Als het zó met mij doorgaat,
hoop ik over enkele dagen mijn weg te kunnen vervolgen.
Ik moet ergens werk zien te krijgen."
„Zet dat voorlopig nog maar uit je hoofd, vriend.
Zover zijn we nog lang niet. Van werken is er de eerste
weken nog wel geen sprake. En waarom zou je heen
gaan Of heb je een doel, dat wij nog niet weten
„Neen, ik heb geen enkel doel. Maar het stuit mij te
gen de borst, u nog langer tot last te zijn. Het is nu al
mooi genoeg geweest. Ik weet niet, hoe ik al uw goed
heid moet belonen. Nee, nooit kan ik u vergelden, wat
u en uw zoon aan mij hebben gedaan. En al die moeite,
ik kan ze niet betalen."
„Als je er van overtuigd bent, dat wij moeite voor je
hebben gedaan, misschien wel opofferingen ons hebben
getroost, dan, mijn jongen, zul je mij wel een genoegen
willen doen, nietwaar?"
„U een genoegen doen Kon ik dat maar. Zeg mij
maar wat ik doen moet. Al ben ik er dan nu niet toe in
staat, later hoop ik het té kunnen doen."
„Je kunt dat nu al, Heilman. Ik verlang alleen, dat je
niet meer zult praten, zoals je zoeven hebt gedaan. Dan
alleen doe je mij een genoegen. Wat ik heb gedaan, is
gebeurd om Christus' wil. Jij bent mij geen dank schuldig.
Ik ben dank verschuldigd aan mijn Heiland, dat Hij mij
verwaardigt Zijn nederige dienstmaagd te zijn. Maar te
vreden en hoogst dankbaar zal ik eerst zijn als ik be
merk, dat hij, die ik verzorgd heb en nog verzorg, door
mijn woord of daad nader tot Hem is gebracht. Heus,
wat ik gedaan heb betekent niets bij wat onze Heiland
eenmaal voor ons heeft gedaan. In de pijnen heb je meer
malen tot de Here geroepen, of Hij je wilde helpen. Daar
was ik blij om, want dat bewijst, dat je in al je ellende,
en die is heel groot, Hem niet vergeten hebt. En ik heb
gebeden, dat Hij jou niet loslaten zou. En daarop ver
trouw ik ten volle. God is een waarmaker van Zijn
Woord."
Zijier zwijgt. Toch is zijn gemoed tot overlopens toe
vol. Misschien is het nog tengevolge van zijn lichame
lijke zwakheid, maar de tranen biggelen over zijn wan
gen, die moeder Wenberg wel opmerkt, maar zij zwijgt.
En zij begrijpt ook in de ziel van deze man wordt
een heftige strijd gestreden
Na enkele ogenblikken van stilte vraagt zij „Zullen
wij samen eens bidden
Een stomme knik is het antwoord.
En dan doet de oude vrouw een gebed, zo eenvoudig,
zo vertrouwd, zo hartelijk, als ware zij zelve in de toe
stand van hem, voor wie zij bidt.
Even later zegt zij opgewekt„En nu nog je boterham
met kalfsvlees en je glas melk en dan gaan slapen, hoor.
Anders krijg ik het met de dokter aan de stok. Misschien
wil je mij morgenochtend, als we in het leven gespaard
worden, wel een en ander uit je leven vertellen
„Alles, moeder Wenberg, alles."
„Best. Een goede nacht dan."
Maar voorlopig komt er van slapen niets. En toch
hij heeft een goede nacht. Dat hebben de woorden van
de oude vrouw en haar gebed gedaan.
In die nacht, midden op de Schelde, heeft hij angsten
uitgestaan. Maar dit zijn ook angsten, zielsangsten.
Och, hij weet het welChristus is gekomen om zon
daren zalig te maken. Maar ook voor zijn zonden
Is hij een kind van God
Hij durft op die vraag niet „ja" zeggen.
(Wordt vervolgd)