eeuwóe
S^erkbocle
BURG
E R L IJ K
Wandelingen door de wereld
van het Oude Testament
19e JAARGANG No. 20
20 NOVEMBER 1964
„Ik worstel
OFFICIEEL ORGAAN TEN DIENSTE VAN DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND
RedactieDs. W. H. Gispen, TerneuzenDs. B. Wentsel, Brouwershaven Ds. G. van Wilgenburg, Middelburg.
Correspondentie-adresLitfcooij Olthoff, Spanjaardstraat 47, Middelburg.
MedewerkersT. A. van Bennekom, Middelburg Dr. A. J. Boom, VlissingenDs. M. V. J. de Craene, Baarland
Drs. A. Elshout, Koudekerke Ds. W. Kats, Goes Ds. A. G. Kornet, Vlissingen
Dr. P. C. Kraan, VlissingenDs. G. S. Oegema, ArnemuidenDs. D. Ringnalda, Middelburg
en ontkom" Dra. J. Vlaardlngerbroek, Ermelo.
Abonnementsprijs
3,50 per halfjaar
bij vooruitbetaling
Advertenties
15 cent per mm.
Bij abonnement lager
Losse nummers 15 cent
Drukkers-Uitgevers
Littooij Olthoff
Spanjaardstraat 47
Middelburg, tel. 24 38
Giro no. 4 22 80
Wie in van Dale het woord „bur
gerlijk" naslaat, merkt wel dat men er
vele kanten mee uit kan. Zo o.a. als
onder gezeten burgers gebruikelijk is,
eerbaar, fatsoende;lijk. Dit is dan in
gunstige zin; het kan ook een ongun
stige betekenis hebben: niet voornaam,
zonder vrijheid van geest, benepen,
„bourgeois"; zich burgerlijk aanstellen;
burgerlijk denken, spreken, de burger
lijke netheid.
Het woord kan dus een onaange
name klank en kleur vertegenwoor
digen, iets minachtends over zich krij
gen: hè, wat burgerlijk, benepen, klein,
bekrompen. Het min-fraaie van het
laatste gebruik is nu wel dat er een
tegenstelling is geschapen tussen bur
gerlijk en proletarisch, waarbij dan het
laatste blijkbaar de voorkeur heeft ver
kregen.
Men heeft het woord burgerlijk ook
wel op de kerk toegepast en als een
verkeerde tendens gesignaleerd. Ik
trof ergens een breed citaat aan, ont
leend aan waft Elisabeth Adler, een
vrouwelijke dominéé, ergens schreef:
de kerk bepaalt zich meermalen alleen
tot de negatie, tot een neen-zeggen
tegen de wereld. Dit nee-zeggen komt
voort uit een burgerlijk verleden en
kan het nieuwe systeem (van de Duitse
democratische republiek) niet meer
aan. Niet waar d.i. toch overal zo in
onze gemeenten. Ze zijn in hun struc
tuur burgerlijk. We zullen dit niet
moeten vergeten. Maar wij moeten wel
weten, dat ons dat steeds weer de toe
gang tot onze broeders in de weg staat.
'k Heb in dit citaat een zinnetje vet
laten afdrukken: zij zijn in haar struc
tuur burgerlijk. Men voelt hier de af
keuring duidelijk. Nu gaat het hier over
de kerk in Duitsland, maar het gezegde
deed me toch ook aan onze gerefor
meerde kerken in Nederland denken.
Zijn deze in haar structuur ook bur
gerlijk en is dit verkeerd
Ter beantwoording van de eerste
vraag komt ons juist het rapport van
het „gereformeerd sociologisch insti
tuut" van pas. Hierin wordt namelijk
gezegd dat verschillende beroepsgroe
pen een voorkeur hebben voor een be
paalde kerk. Zo is veertig procent van
de gereformeerden arbeider, maar van
de totale Nederlandse beroepsbevol
king maken de arbeiders negenenveer
tig negentiende, dus bijna vijftig pro
cent uit.
In de overige gereformeerde kerken
ligt het iets hoger, namelijk bijna één
envijftig procent. Bedrijfshoofd zijn in
de gereformeerde kerken drieëntwintig
procent ruim; in de vrije beroepen zes
endertig ruim.
Zo behoort ongeveer veertig procent
tot wat men noemt de niet-burgerlijke
bevolking of anders gezegd tot de ar
beiders. Mag men nu op grond van
deze cijfers die ongetwijfeld juist zijn,
zeggen dat de gereformeerde kerken
verburgelijkte kerken zijn in ongun
stige zin van dit woord Hoe is de ka
rakterisering over het gehele land
Plaatselijk is er dunkt me, nog al ver
schil. In sommige delen van ons land
zijn sterke boeren-gemeenten; in weer
andere maken de forensen een belang
rijk deel uit, terwijl er ook gemeenten
zijn, die wel voor negentig procent uit
arbeidersmilieu voortkomen. Zo heb
ben de kerken volgens de lijn Hoek-
van-Holand tot Dordt en omgeving ge
lukkig nog veel arbeiders als leden en
over het algemeen zeer meelevende
leden.
Ik meen nu te kunnen concluderen
op grond van de verstrekte gegevens
dat inderdaad onze gereformeerde ker
ken veelal middenstandskerken zijn.
Tegelijk echter moet gezegd worden
dat onze kerken er stellig nooit op uit
zijn geweest zulks te worden of te zijn.
Dit verburgelijkt gelaat is veeleer on
opzettelijk en wellicht ook ongewild
ontstaan. Intussen is het toch wel mo
gelijk dat de kerkelijke praktijk onwil
lekeurig meegewerkt heeft, zoals ook bij
de individuele mens zijn gelaatstrekken
wel mede gevormd worden door zijn
levenshouding innerlijk en uiterlijk.
Ons levenspatroon oefent hierop
zeker invloed uit. En hoe is dit levens
patroon in onze kerkeraden, classes en
synoden en op onze ouderlingen- en
diaconale conferenties Mag ik het zo
zeggen dat ik op de honderden verga
deringen die ik in mijn lange leven heb
meegemaakt, altijd „nette mensen" heb
ontmoet, wier sieraad de burgerlijke
netheid was.
Afgezien van een enkele, misschien
kenden ze vormen en manieren. Dit
verwondert me niet, omdat naar ik
meen, christendom het beschavingspeil
benevens het ontwikkelingspeil om
hoog brengt. Het een is niet zonder het
ander.
Het ontbreken hiervan kan soms
aanleiding tot onaangename dingen
voor een kerkeraad zijn. Als er b.v.
klachten komen dat in een bepaald ge
zin de haarkam blijkbaar niet vol
doende gebruikt wordt en men des
wege in de kerk liefst niet in de buurt
van dit gezin zit of als de visboer of
visvrouw de kleren niet voldoende
lucht en min welriekend ter kerk komt
of men van een ander merkt dat hij of
zij tuk op uien is, ja dan weet de wijk-
ouderling er ook maar moeilijk een
weg mee.
Zelf ben ik wel eens van plaats ver
anderd omdat ik naast een al maar
kaaskouwende broeder terecht was
gekomen, 't Was niet te harden.
Men kan hier zijn schouders nu wel
over ophalen en om lachen, maar weet
31. Vier geheimzinnige koningen.
Het lijkt wel of Gen. 14 ons een
buitenkansje biedt, dat wij in de ge
schiedenissen van de aartsvaders ver
der eigenlijk nergens hebben. Ik be
doel de kans om verbindingen te leg
gen met de „grote" geschiedenis van
die dagen. De verhalen van de aarts
vaders geven ons „kleine" geschiede
nis 't gaat over gewone mensen en
hun gewone belevenissen, niet over ko
ningen en grote politieke gebeurtenis
sen. Natuurlijk, voor ons is het belang
rijk genoeg en met betrekking tot het
Koninkrijk van God mag het „grote"
geschiedenis heten. Maar menselijk ge
zien is het klein. En dat maakt het
moeilijk Abraham en de andere aarts
vaders te plaatsen in de lijst van de
geschiedenis van het oude Oosten zo
als wij die nu kennen, vooral door de
opgravingen en de daarbij gevonden
documenten. Wij komen (en dat was
ook niet anders te verwachten) Abra
ham, Izak of Jakob niet tegen in ge
gevens van buiten de Bijb'el. Op geen
kleitafel worden ze genoemd. En om
gekeerd, in de Bijbelse verhalen over
de aartsvaders worden geen bekende
figuren genoemd (koningen b.v.) die
in de geschiedenis van toen een rol
speelden. Was dat nu maar zo, dan
konden we verbindingen leggen tussen
die geschiedenis en deze Bijbelse ver
halen. Dan konden we zeggen toen
en toen is het gebeurd, onder die en
die historische omstandigheden. Wis
ten we b.v. maar welke farao van
Egypte Jozef onderkoning maakte of
wie de farao van de uittocht was, dan
waren we al een heel eind. Wisten we
maar wie koning van Babel was in de
dagen van Abraham. Maar die gege-
u wel dat er eens in oude tijden bordjes
aan de muur onzer kerkgebouwen hin
gen met het opschrift: men wordt ver
zocht het onvoegzaam spuwen na te
laten Dat was de tijd dat de mannen
nog pruimden. Ik heb dat meegemaakt;
neen, geef me dan ,maar liever een
pepermunt, al fulmineren sommige do
minees daar nog zo tegen. Maar goed,
dit is geen vraag van burgerlijkheid of
niet; dat raakt de netheid die van Dale
toch ook burgerlijke netheid noemt.
Nu hoop ik maar dat niemand me
verdenkt van grapjes, want het is wer
kelijk een ernstig probleem hoe een en
ander samen te voegen.
'k Heb wel eens gesproken in Rot
terdam in de Mathenesserlaan, waar
des zondags om twaalf uur een samen
komst voor onkerkelijken wordt gehou
den. Nu, dit publiek dat graag zingt en
zelf liederen mag opgeven, voelt zich
heel niet thuis in onze kerkdiensten.
Wij zijn veel te deftig; nette mensen,
zoals ik reeds opmerkte. We zijn men
sen die in het dagelijkse leven langs
elkaar heen leven en daardoor niet
samen in één kerkdienst ons thuis ge
voelen. Men zal gevoelen dat deze
dingen werkelijk de structuur van
onze kerken raakt die vast willen hou
den aan de belijdenis dat Jezus Chris
tus in de wereld gekomen is om zon
daren en geenszins nette mensen zalig
te maken. Hij wil deze zondaren zonder
onderscheid van rang of stand redden,
al zegt Hij zelf dat het voor een rijke
bezwaarlijk is om. het koninkrijk Gods
binnen te gaan.
Mij dunkt dat er alle reden is om
na te denken over de structuur der
kerk, zoals o.a. prof. Hoekendijk ons
ten gids wil zijn als deze het heeft over
„de kerk binnenste buiten" keren. Als
het getij verloopt, dienen de bakens te
worden verzet en het getij is reeds heel
ver verlopen zonder dat de bakens
verzet zijn. Gods Geest moge ons de
juiste weg wijzen die hier bewandeld
moet worden. Eenvoudig liggen de za
ken der kerk niet.
Brouwershaven. B. WENTSEL.
vens ontbreken nu juist
Behalve zo lijkt het tenminste
hier, in Gen. 14.
Hier worden wel namen van konin
gen genoemd. Nog wel van vier konin
gen van vier verschillende landen. Je
zou denken dan moet de tijd van dit
verhaal altijd te bepalen zijn Stond er
één naam, dan hadden we misschien
weinig aanknoping. Te meer, omdat er
vaak meerdere koningen met dezelfde
naam geweest zijn. Zoals er hier in
Nederland heel wat „Willems" aan de
macht geweest zijn, zowel graven, stad
houders als koningen. Zo heeft Egypte
z'n vele koningen gehad die Ramses,
Thotmes of Amenofis heetten. Zo zijn
er in Assyrië verschillende koningen
Salmanasser, Assusnirari en Tiglatpi-
leser geweest. Maar wanneer 4 konin
gen van 4 verschillende landen tegelijk
genoemd worden lijkt vergissing uitge
sloten. Vandaar dat ik sprak over een
buitenkansje.
Maar de zaak is moeilijker dan ze
lijkt. Het is niet eenvoudig een kwestie
van een geschiedenisboek pakken en
kijken waar (één of meer van) deze
vier namen voorkomen. Dat blijkt al
gauw als we de eerste, Amrafel de ko
ning van Sinear, proberen nader te be
kijken. Over welk land regeerde hij
Sinear, zegt u. En als ervaren Bijbelle
zer weet u dat met Sinear in het O.T.
doorgaans Babylonië bedoeld wordt.
Maar onder de ons bekende koningen
van Babel treffen wij Amrafel niet. Nu
is dat niet zo'n bezwaar, want zijn
naam kan in het Babylonisch wel an
ders klinken dan in het Hebreeuws,
waarin hij hier in Gen. 14 gegeven
wordt. Om een aardig voorbeeld te ge
ven de koning, die in het boek Ester
voorkomt als „Ahasveros", heette in
het Perzisch Ksjajarsja, in het He
breeuws Achasjweroosj en in het Grieks
Xerxes. Het moet ons dus niet verba
zen, dat er geleerden zijn die zeggen
Amrafel is dezelfde als Chammoerabi
de koning die 1700 voor Chr. over
Babel regeerde en die zo bekend is ge
worden om zijn wetten, sinds die in
1901 bij een opgraving gevonden wer
den. Maar het is taalkundig toch wel
erg bezwaarlijk het Hebreeuwse Am
rafel gelijk te stellen met het Babylo
nische Chammoerabi. Daar komt nog
een moeilijkheid bij. We lezen, dat de
4 koningen van het Oosten streden te
gen 5 koningen van de vlakte (Sodom,
Gomorra, Adama, Zeboim en Zoar).
Die 5 koningen waren stadskoningen
met een heel beperkte macht. En zou
nu werkelijk de grote Chammoerabi,
koning van een machtig wereldrijk, zelf
een veldtocht ondernemen tegen 5 on
belangrijke stadskoninkjes, die nauwe
lijks een leger van betekenis op de been
konden brengen En zou hij daarbij
werkelijk nog 3 andere koningen nodig
gehad hebben Bovendien blijkt uit vs
4, dat Kedor-Laomer de koning van
Elam de belangrijkste was van de 4
tegen hem - waren de steden van de
vlakte in opstand gekomen. Maar zeker
was tijdens Chammoerabi Elam niet
belangrijker dan Babel. Het is, op
grond van al deze overwegingen, niet
goed mogelijk te zeggen Amrafel is
Chammoerabi. Het is zelfs zeer waar
schijnlijk dat hier helemaal geen koning
van Babel bedoeld is.
Inderdaad wordt met Sinear in het
O.T. meestal wel Babel aangeduid,
maar er is reden om aan te nemen dat
er hier een streek mee bedoeld wordt,
die uit spijkerschriftteksten bekend is
als Sanhar of Sangar. Een streek, waar
overigens niemand precies de ligging
van weet. Mogelijk ergens in het Noor
den van Syrië. Dus vooralsnog is Am
rafel voor ons niet anders dan een on
bekende koning van een onbekend land.
En van Arioch de koning van Ellasar
geldt precies hetzelfde.
Niet onbekend daarentegen is Elam,
het land waarover Kedor-Laomer re
geerde. Het lag ten O. van Babylonië
en vormt nu het Z.W. deel van Perzië.
Ook van de geschiedenis van Elam we
ten we wel iets (niet zo heel veel) af.
Bij tijden is Elam een geduchte vijand
van de Babyloniërs en van de Assyriërs
geweest. Typerend is b.v., dat de grote
steen waarop de wetten van Chammoe
rabi geschreven staan, niet gevonden is
in Babel, Chammoerabi's hoofdstad,
maar in Susan, de hoofdstad van Elam.
Bij een veldtocht tegen Babel hadden
de Elamieten dit stuk buitgemaakt en
als trofee mee naar huis genomen. We
kunnen echter helaas niet uitmaken
welke koning van Elam met Kedor-
Laomer bedoeld wordt. We weten trou
wens over de geschiedenis van Elam
heel weinig uit de tijd, waarin Abraham
ongeveer geleefd moet hebben. En zo
komen wij ook met deze derde koning
niet veel verder.
Met Tideal, de koning der volken,
zal naar de mening van de meeste ge
leerden wel een Hethietische koning
bedoeld zijn. De naam Tideal doet na
melijk sterk denken aan de naam Tu-
daljas, die verschillende koningen van
de Hethieten gedragen hebben. Dat hij
„koning der volken" genoemd wordt,
kan zijn omdat in het Hethietische rijk
een veelheid van verschillende volken
en rassen samen woonde. Het is er ech
ter ver vandaan, dat we zouden kunnen
aangeven welke koning van de Hethie
ten nu precies bedoeld is.
Naar alle waarschijnlijkheid hebben
we in Gen. 14 dus te maken met twee
„grote" koningen die van Elam en die
van de Hethieten, en met twee „klei
ne" die van „Ellazar" en die van „Si
near". Met het oog op vs 4 is het
waarschijnlijk dat (zoals wel vaker ge
beurde) de „kleine" koningen de veld
tocht tegen de vijf steden hebben on
dernomen in opdracht van de grote. De
koningen van Elam en van de Hethie
ten zouden dan niet persoonlijk aan de
veldtocht hebben deelgenomen. Dit